Ons Zeeland 1931, Groot Rotterdam, De Zeeuwsche Editie jaargang 1931, nummer 23, 21 augustus 1931

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

Kampeeren in Zeeland

Het kampeeren is iets van de laatste jaren. Als je vijf en twintig jaar geleden het in je hoofd kreeg, om er met een tent op uit te trekken, dan vroegen de menschen of je stapel-gek was. En er zijn er heden ten dage nòg die dit vragen. Nu zijn er altijd menschen geweest - en ze zullen er altijd blijven ook - die er het plezier niet van kunnen begrijpen, in een tent te slapen, zoolang je dat nog in een bed kunt doen.

En tòch heeft het kampeeren zoo'n bijzondere bekoring en tegelijk is het voor jonge menschen zoo nuttig dat wij er warme voorstanders van zijn.

't Is werkelijk iets buitengewoons, ergens in een vergeten boschje, waar zelden iemand komt, 'n tent op te slaan en daarin voor eenige nachten onderdak te vinden. 's Morgens schijnt de zon door de tentopening naar binnen; de roodborstjes zitten te zingen op de scheerlijnen, en je bent zóó buiten. Gauw wat hout in de zelfgegraven veldkeuken; het brandt, dat 't 'n lust is, en spoedig raast het theewater. Dan, na het ontbijt, de duinen in of het bosch, of naar 't strand. Natuurlijk zijn er ook dagen en deze zomer had - véél - dat het regent. Maar 'n kampeerder moet 'n onverwoestbaar goed humeur bezitten, òf niet met kampeeren beginnen. Dan maar den primus of blauw-brander in de tent gehaald, en daarop het spiegelei gebakken!

's Avonds het kampvuur, dat hoog oplaait in den stillen nacht!

Dat is iets onvergetelijk moois, en men moet er bij zijn geweest, om het mooie er van te kunnen begrijpen.

Kampeeren is nuttig. De jonge menschen doen voor een paar weken afstand van de beschaving. Ze moeten zichzelf leeren helpen, en worden handig in vele dingen. Als het eten mislukt, zullen ze moeder's kookkunst dubbel waardeeren als ze thuiskomen. Alles wat hier gemist wordt, wordt later des te meer gewaardeerd.

Ook is er de vrijheid, die echter geen tuchteloosheid mag worden. Dat gebeurt ook zelden. Een goed kamp regeert zichzelf. Er is daar geen tucht noodig. Bovendien heeft het kamp 't voordeel dat de jonge menschen er leeren, wat echte kameraadschap is. Zij zijn op elkaar aangewezen, moeten elkaar helpen.

We spraken hier over een goed kamp. Maar natuurlijk heeft het kampeeren ook zijn schauwzijden. Te jonge menschen moet men om te beginnen alleen onder goede leiding laten kampeeren. Ook moeten de jonge menschen goed voor zichzelf weten te zorgen. Dit is een voorname factor daardoor is het kampeeren niet zoo goedkoop, zooals veelal wordt beweerd. Al die berekeningen van zoo- of zooveel per dag kan men leven, deugen niet. Natuurlijk, het kàn. Maar men bedenke, dat de jongelui een heelen dag buiten zijn, meer lichaamsbeweging nemen dan gewoonlijk, veel in het water zijn, en door dit alles extra voeding noodig hebben. Daarom is het kampeeren, indien men het goed wil doen, niet goedkoop. Voorts mag de ligging niet worden verwaarloosd. Een enkel grondzeil of enkel stroo is niet voldoende. Men neme eerst een grondzeil en legge daarover een flinke laag stroo. Bij droog weer is dit niet zoo belangrijk, maar zoodra er regen valt, geeft de grond op, en vele ziekten liggen op de loer.

De kampeerders moeten daaraan denken. Goed voedsel, goede ligging en voldoende kleeding zIjn absoluut noodzakelijk. En indien men deze dingen in acht neemt, levert het kampeeren niet veel gevaren op, mits men er ook zorg voor draagt, zijn tent op veilig terrein te zetten.

Men kieze hiertoe, indien mogelijk, altijd particulier terrein, omdat dit de grootst mogelijke veiligheid biedt.

Alleen gezonde jonge menschen kunnen tegen het kampeeren. Gelukkig, dat de laatste jaren ook overal jeugdherbergen ontstaan. Daardoor worden ook de zwakkere jonge menschen in de gelegenheid gesteld, 'n min of meer zwervend vacantieleven te leiden terwijl ze tòch op 'n veilig en beschut onderdak kunnen rekenen.

't Kampeeren neemt in Zeeland groote afmetingen aan. Gedurende den zomer ziet men op Walcheren, Schouwen en Zeeuwsch Vlaanderen overal de witte tenten verscholen in 't groen. Voor de jeugd gaat dit verre boven het gewone logeeren of op reis gaan; zij heeft het romantische noodig, en voor wie kampeeren gaat, is de romantiek gewaarborgd!

Z.

 

BROUWERSHAVEN

Een prooi van wisselenden stroom

die havens afdamt, en aan droom

van welvaart plots een einde maakt;

Een prooi van westerstorm, die kraakt

de huizen en ze ondermijnt.

Een zinkend scheepje, dat verdwijnt ....

Een stad die eertijds machtig was;

Waarvan de trotsche kerk getuigt;

De stad van Vader Cats, wiens beeld

zich voor den tand des tijds niet buigt!

Een stad die mooi van stilte is,

die rust geeft aan 't onrustigst hart:

Een stad maar 't leven is verstard;

Een wonde die nooit mordt geheeld,

een staag gemis.

B. P.

Ware waterfestijnen op de plassen om Rotterdam

Het mag waarlijk gelukkig heeten, dat er in de onmiddellijke nabijheid van de groote stad Rotterdam zulke schoone, wijde plassen zijn, maar men zich des zomers uitstekend kan amuseeren. Zeilen, roeien, zwemmen zijn de vermaken, die er veelvuldig voorkomen. Het is er frisch en heerlijk en menigeen geniet er naar hartelust van de watervreugd. Ook zijn er steeds veel kijkers langs den kant, die op hun beurt weer genieten van de kostelijke schouwspelen. Onder hen behoorden ook wij en we brachten diverse aardige tafereeltjes en "momenten" voor onze lezers op de foto, die er, rustig zittend, nog weer hun genoegen om kunnen hebben.

 

Zeeuwsche Sport

We hebben een nationalen kampioen in onze provincie. Hij zal ons land vertegenwoordigen op de wereldkampioenschappen, die voor zijn tak van sport te Kopenhagen gehouden zullen worden. Wij weten zeker, dat 90 % van onze lezers en misschien nog wel meer, er niet mee bekend zijn, dat de stoere Zeeuwsche Vlaming César Bogaert, de wielrenner, Nederlandsch kampioen van den weg is. In St. Janssteen, zijn woonplaats, weet men het dan wel en 't heeft aan huldigingen niet ontbroken. Hoe het komt, dat de Zeeuwen met dezen tak van sport, zijn aanhangers en hunne verrichtingen zoo slecht op de hoogte zijn? In de allereerste plaats, omdat slechts een heel klein deel van de provincie er zich voor interesseert en in de tweede plaats, omdat slechts zeer zelden, behalve dan in de in Zeeuwsch Vlaanderen verschijnende bladen, iets omtrent deze sport en haar wedstrijden wordt gepubliceerd. Daarom kennen de Zeeuwen César Bogaert niet, kennen zij niet de kracht van dezen wegrenner. Wij moeten trotsch zijn, zoo'n figuur onder de inwoners van onze provincie te tellen. Hij is de eenige nationale kampioen van Zeeuwschen bodem, die met Moeskops en andere bekenden de Nederlandsche kleuren in Kopenhagen zal helpen hoog houden.

Er schuilen in andere takken van sport geen krachten, die reeds sterk genoeg zijn om met succes ep te treden in de wedstrijden om de landskampioenschappen. We denken daarbij aan de athletiekkampioenschappen, welke pas te Amsterdam gehouden zijn. Hoewel enkele verrassingen niet uitbleven, kan toch over het algemeen gezegd worden dat de favorieten, zij het met middelmatige prestaties, de plaatsen bezet hebben, die hun in de voorspellingen waren toegedacht. Een deelnemer, die, dank zij zijn recordverbetering kogelstooten op de E. M. M. wedstrijden, met belangstelling door de Zeeuwen gevolgd werd, heeft op dit nummer teleurgesteld en in Kamerbeek, ook een oud-bezoeker van de "E. M.M."-wedstrijden, zijn meerdere moeten erkennen. Kamerbeek werd kampioen met een worp van 13,095 Meter, terwijl Eijsker slechts 12.90 Meter haalde. Hierbij kunnen we zonder schaamte onze Zeeuwsche prestatie-kampioenschappen 1930 vergelijken (10.40 M.), en het Zeeuwsche record 11,17 Meter is dan ook nog zoo kwaad niet. Een wereldrecord van 16.05 Meter doet evenwel alle Hollandsche en Zeeuwsche prestaties in 't niet verdwijnen.

Een oude bekende op de Nederlandsche Kampioenschappen was het oud E.M.M.-lid Jac. Boot, die zich, na van Welsenes en de Boer, derde wist te plaatsen op het nummer verspringen met een sprong van 6.74 Meter. Een fraaie prestatie.

En nu komt de Z.A.B. op 20 en 22 Augustus met zijn kampioenschappen, die een selectie moesten zijn voor de Nederlandsche. Het zout wordt opgediend, als het ei geconsumeerd is. We zullen maar aannemen, dat deze wedstrijden hun waarde behouden uit propagandistisch oogpunt; dat de Zeeuwsche athlletiekbeweging hen noodig heeft als de mensch het zout, terwijl het ei i.c. de Nederlandsche Kampioenschappen, den Zeeuwschen Athleten toch nog wat zwaar op de maag zouden liggen. In athletiekkringen was men ook over het programma niet tevreden, terwijl eveneens de datum, precies in de vacanties, becritiseerd werd. Het is nu toch te laat, waarom niet uitgesteld tot September?

Wij hopen op een betere regeling in 1932. Het jaar 1932, Olympische Spelen te Los Angeles. Zullen de Nederlandsche athleten er heen gaan? Dat zal afhangen van het Nederlandsche Volk, n.l. of het Olympisch comité genoeg steun ontvangt om de zaak te kunnen financieren (o.a. loterij). De Nederlandsche Regeering is nog niet zoover als de Fransche, dat zij door 't beschikbaarstellen van de benoodigde gelden toont, het nut van de sport in te zien.

 

Bie ons op 't durp

XII

't Is kerremis op 't durp. Vroeger deejen ze die inluu'en, mâe dà doen ze teegswoordig nie mê. Mae de kerremisse is toch a heel nie mê, wat 'at t'n 'ewist is, ee? Dà was in mien tied aârs, zou 'k zò dienken. Je gieng dan mie 'n 'eele kooie joengens en meiden op stap, en j' à dan om zò te zeggen 'n vast pregram, mae da's alles of'eloopen. Nee, 't is niks mê. En dae kom nog bie, dà de menschen gin centen mê èn Ze gaen vee mir uut, den lesten tied. En vroeger spaerden de menschen alles bie mekaere, alleenig voe de kerremisse en d'aârre 'oogdaegen. Noe, ik bin d'r nie 'ewist. Nee, ee, wulder ouwentjes 'ooren dae nie mir tuus. De vrouwe ei me nog overg'aele om één aevend mee te gaen. Je mô weten, dat 't bie ons de gewente is, dat één aevond d'ouwe menschen ôk nog 's gaen dansen bie Verton op 't durp. Dan speulen ze niks as ouwerwetsche dansen, walsen en polleka's, en dan de beentjes van de vloer, ee? Mae ik 'ad ik d'r gin zinnig'eid in, Vrouwe, è'k 'ezeid, gae jie mae dansen, mae ik bluve tuus. 'k E' wee last van de rimmetiek.

Zôe, ei ie wee 's wat? zee ze. Jie kriegt altied rimmetiek 'ad 'n âar is uut wil.

Ik zegge: gee mien noe mâe 'n glaesje meekrap op brandewien, da's 't er goed tegen, en gae jie mae dansen.

Alleenig zeker? vroeg ze kwaed. Ik zegge ik: Ga jie mae mie Piet van Sluus mee of mie Jan Koeter,'t kan mien niks verschillen. En dat 'ei ze toen 'e daen.

Afijn, ze kwam 's nachts om vier uure tuus, en z' à zò vee plezier 'ad; zezag't er glad rood van. Ik zegge: j'ei toch nie te vee glesjes rooie liefde 'e dronken? Mae toen wier ze kwaed, en ze zee gin woord mê.

En dà duur noe à drie daegen, en 'k èn d'r glad gin spiet van. Die vrouwlien toch, ee?

Mae dat ék je nog nie verteld, dazze vannacht in'ebroken èn bie Piete Vermeule. Piete is nog fermielje van m'n, mae toch erg varre en dae èk ôk à wee gin spiet van - wan gierig dà dàt wuuf dannis is! Ze loapt in 'uus altied op d'r bloate poaten, anders slieten d'r kousen te vee, zei ze. En d'r 'anden wascht ze altied in de melk, wan dà proef je toch nie, en waeter kos wè gin geld, mae de pompe sliet d'r van. Toen d'r man 'esturreven was, wou z'n laeten begraeven in 'n kist van ouwe planken van 't verkeskot. De knecht most die tummeren, mae den dieje'n verdijde'n èt. En z'n orrelozie en knoapen eit ze d' n eigesten dag nog verkocht. Afijn, je begriep wè wà voe 'n mensch à tat is!

Noe, midden in den nacht 'oorde ze zôn vremd geluud, en 'eur uut bedde mie 'n zwaere klippel. En verentig, in de mooie kaemer stieng 'n vint, die d'r mie de pooke te lief gieng. Mae de dochter was zò d'achterdeure uut, en die an de velwachter. Die kwam dan 's op z'n knusses an 'ebiesd, mae tóen was 't nie mî noadig, wan de vint 'ad 'm 'esmeerd. Mae um à toch nog geld mee'enomen, en toen Piete dà 'oorde, kreeg ze drek 'n beroerte. Z'is noe wî 'n bitje in d'r ouwe doen, maer dazze d'r centen kwiet is, dà vergiet ze nooit.

En noe è'k mae 'n aarre griengel op de voordeure laeten maeken, wan zo'n kaerel werk nog à 's in de fermielje, en à èk noe nie vee geld, och nee, ee, ienkel zo'n spaerduitje. ik zou ik t toch nie graeg kwiet willen wezen, 't is à zwaer genogt mie de mayonnaise in de landbouw.

Noe,'k scheeë d'r 'nee uut, wan de vronwe ei biest 'emaekt. da's melk van 'n kalfskoeie, mô je weten, en dae bekom je wee 'n bitje van. De kerremis is verbie en de rimmetiek vanzelfs òk.

Tot kommende weeke,

PIER VAN 'T HOF.

Jan Vertelt

Ik ieête Jan, en 'k bin geboren,

Da's nog a glad, mè 'k zeg nie wiêer.

Dâemee gâe te vee tied verlore'

Dat doe, k wè is een aare kieêr,

'k Bin boereknecht, zo' mê je wete

En 'k diênde ginter op die stee,

Mè, j' eit nog nooit zo' zout 'egete

As ik het biè dien boer dâe dee'!

De vent die kocht een mâeger verke,

Dat wou ie slachte, voe de pot,

Je kust 'r 's âevends niks an merke,

En 's oggens lag 'n dôead in 't kot.

En 't 'à zo' 'n aaklig blaâewe kleure

Foei, 't schuum stieng op zijn verkenssnuut!

Den bâes zei: "Ja! 't most toch gebeure,

Want merge most 'n toch d'r uut!"

Ik kan den boer nie best begriepe

En docht 'oe miêen je dat noe, man?

Mâer ie gieng drek zijn schêemes sliepe

En zèe: Jan, geef de zoutpot an!"

Er stik voe stik is 't opegete,

Dâe wièr nie dàt van 't kreng versmost.

En ik at mee, je meugt we' wete,

Mâe 'k die 't affijn, om ak 'et most! -

Dâe zou 'k noe nog nie over spreke

As 't di noe biè 'ebleve was.

Mâe di gebeurde 'iets vlieweke,

Dat was, docht ik, nog we' zo' kras.

Toen kalfde er bie oêans een koeie!

Tenminste: 'a den 't mâe e dâe,

Mâe 't kalf was vee te groêat e groeie

En 'k most ieêst om de vieas gâe.

Menièr die kwam en gieng 't ontleeë

't Kalf lag in stikken op de vloer

want ie 'a 't glad kapot esneeë.

Toen a'ten wig was, zeg ik: "Boer

"Zak mè begrâeve bie de boômen?"

Mâer ie zei: "Vor de weerlicht, Jan

"Bin jie noe gek, of bin j' an 't droômen

"Schiet op en geef de zoutpot an."

En 'k za 't m'n leven lank ont'ouwe

Dâe wier wee niks van 't bieest versmost

Een rookbil 'angt er nog in schouwe

En 't andere was mirrigkost.-

Bie oêans op 't Of was d'ouwe Siene

Den baês z'n vaoder brocht z' a' graôt

't Mensch 'a a' jaren loope kwiene

En leefden van genadebroêad.

Ze telde vuufentachtig jâeren

Dus 't mensch was oud en zonder kracht

En z' 'á de rooze in dr' aêren;

Maê gistre stierf ze, onverwacht.

Toen 'a 'k dat wist bin 'k vee verschrokke

Want 'k docht om 't kalf en om de keu

En mie den duuster bin 'k vertrokke

Want 'k was t'et daê allange beu!

'k Docht: Nieê! die meug je zelf opsnoepe,

Noe bi' j' nie glad genoeg voe Jan,

Want deze keer za jie nie roepe:

Toe jongen, geef de zoutpot an!-

Noe ë 'k gin werk, maê 'k wil nie klaêge,

Daêvoe is altied vroeg genoeg

Noe docht ik, 'k most 't ier is waêge:

'k Bin andig mie een eîe of ploeg.

Ik bln gezond van lief en leeën,

Ak mot, kan 'k werke dag en nacht.

'k E' daê mie paêrd en karr' reeën

En 'k è nooit 't oogste loêan verwacht.

'k Kan zelf men bleeuwe kieI waê wasse

'k Bin 'andig mie griep, spaê en zeis

Maê voe iêen dienk zak altied passe:

Je krieg me noêait an menschevleis.

Ziêew