De Zeeuwsche Editie 1929, tekst nummer 1

Vorige nummer Volgende nummer OverzichtOnline zoeken

Een praatje over Zeeuwsche Dialecten

IV Onderlinge verhoudingen

Nu wij in de vorige artikelen de dialecten als groep hebben beschouwd, rest ons nog een onderlinge vergelijking der verschillende eiland-dialecten.

Dit is geen gemakkelijke taak, vooral wanneer wij willen trachten een historisch fundament op te bouwen.

Er doen zich namelijk dadelijk enkele in het oog loopende vragen voor. Ten eerste : Hoe is het mogelijk, dat geheel geïsoleerde eilanden méér verwantschap in dialect kunnen hebben dan niet geïsoleerde?

Nemen wij als voorbeeld het Z.-Bevelandsch. Ik moet hier afgaan op een geschreven bron uit de vorige eeuw, maar een die alleszins betrouwbaar lijkt en in groote lijn ook nog wel zal gelden voor onzen tijd.

We vinden dan een treffende verwantschap in woordenschat tusschen het Z. Bevelandsch, het Goereesch en Flakkeesch. En vele afwijkingen met het Walchersch, dat toch meer contact moet hebben gehad met Z. Beveland dan de andere eilanden.

B.v. :

A. B. aardbeien ; Z. Bev. aer(e)bezems G(oeree) idem ; F(lakkee) idem ; W(alcheren) : frinzen,

A. B. bruiloft ; Z. B. bruloft ; G. idem ; W. trouwfeeste.

A. B. eg , Z.B. eie; G. idem; F. idem ; W. egge.

A. B. rot ; Z. B. lurp; G. idem , F.idem ; W. buukziek.

Nu zou men kunnen denken, dat uit deze voorbeelden dadelijk een besluit kan worden gemaakt. Nochtans is dit allerminst het geval. Want de kwestie is in werkelijkheid zoo ingewikkeld, dat het een ontzaglijke studie zou eischen, hier volkomen klaarheid te brengen. De kwestie is, dat er óók een groot aantal woorden is, dat in alle dialecten eender luidt.

b.v.

A. B. greppel ; Z. B. grippe ; G., F. en W. idem.

A. B. ellendig ; Z, B. ketievig ; G., F. en W. idem.

A. B. zindelijk , Z. B. kelf ; G., F. en W. idem.

A. B. veulen , Z. B. kachel(tje,) ; G., F. W. idem.

Bij deze voorbeelden komt men bij zijn nasporingen meestal terecht op een herkomst, in den tijd, toen er van eigenlijk verschillende dialecten nog geen sprake was. Zoo zijn b.v. kacheltje , kelf, enz., Westvlaamsch, en hebben deze woorden zich in alle dialecten staande gehouden.

Nog zijn we echter niet aan het eind van alle mogelijkheden. We hebben ook woorden die in W. en Z. B. eender luiden, maar in G. en F. afwijken.

B.v.

A. B. kin ; Z. B. kinne ; W. idem ; G. kwibbe F. idem.

A. B. (komt niet voor ; de beteekenis is: 'n soort van beenbekleedsels, die door den veldarbeider worden gebruikt.)

Z. B. staesen (staeser) ; W. idem; G. slikvangers F. idem.

Dan hebben we er nog (meest verschillende vormen van eenzelfde woord), die in ieder dialect verschillend zijn.

B.v. : A. B. knikkers ; Z. B. murpels ; G. mulpers ; F. mulbers , W. merbels.

En zoo is er nog veel meer.

Dit alles maakt duidelijk, dat deze dialectkwesties niet makkelijk zijn op te lossen. Ze zijn ontstaan onder verschillende invloeden. Zooals reeds eerder werd opgemerkt, was er in ouden tijd eerst één gebied met weinig differentiatie (afwijkingen), later werd dat echter anders. Men bedenke welke groote rol de 80-jarige oorlog met al zijn verwikkelingen en bevolkingswisselingen in dit opzicht heeft moeten spelen. Ook de watersnood was hier een factor van belang. Zoo werd Noord-Beveland in de 16e eeuw geheel ontvolkt en kreeg er een vreemde, gemengde (meest Schouwsche) bevolking voor in de plaats.

Door het voorafgaande zal men dus kunnen begrijpen, dat we, in den loop der tijden bezien, niet te maken hebben met verschillende geïsoleerde deelen, maar dat er een voortdurende wisseling van bevolking was, die haar invloed op de taal deed gelden.

Een andere vraag is : Hoe komt het, dat sommige eigenaardigheden in de taal maar steeds algemeen bleven en niet veranderden onder vreemde invloeden? Hier zijn wij op een gevaarlijk terrein, dat ik liefst maar zoo spoedig mogelijk zou willen verlaten. Maar dat gaat ook niet. Dus zoo vlug mogelijk er door heen! Het is namelijk weer de g-h kwestie. Deze is over het geheele Zeeuwsche taalgebied verspreid, en men vindt haar ook op de Zuidhollandsche eilanden. Het is dus een algemeen Zeeuwsch verschijnsel, dat nu bestaat en waarschijnlijk al zeer lang bestaan heeft. Het blijkt dus, dat vreemde invloeden op deze eigenaardigheid geen vat hadden. Wat dan? Waarschijnlijk is het, dat vreemde bewoners zich in dit opzicht aanpasten. Maar waar dit met andere eigenaardigheden niet het geval was, en dikwijls het nieuwe over het oude zegevierde, daar moet een andere, algemeene invloed zich wel hebben doen gelden. Het klimaat n.l. Daarmee zijn we er echter nog niet. Want hoe komt het dan, dat tegenwoordig de vreemdelingen, die zich in Zeeland vestigen, de zuivere g en h uitspraak niet verliezen? Maar, verliezen zij die niet? Zooals reeds werd opgemerkt werkt een klimaat-invloed niet dadelijk door op één geslacht. We moeten dus verder terug gaan, en dan is het opmerkelijk, dat kinderen van niet Zeeuwen, die zich in onze provincie vestigen, zeer veel neiging hebben om te verzeeuwschen. En het meest eigenaardige daarvan is, dat dit niet beperkt blijft tot het overnemen van woorden, maar ook tot de algemeene verschijnselen, waarvan we aannamen dat ze ontstonden onder invloed van het klimaat. Zoo gezien, is onze vraag wel voldoende beantwoord. Toch, we komen er niet uit. Want wanneer zoo'n klimaat-invloed is beginnen te werken en onder welke omstandigheden, valt niet te zeggen. En het blijft vreemd, dat het g h-verschijnsel niet overal voorkomt (onder zelfde omstandigheden).

Dit zijn echter vragen, die wij aan meer deskundige taalkundigen ter beantwoording moeten overlaten. Wij moeten genoegen nemen met het feit, dat er algemeene eigenaardigheden zijn, die met bevolkingswisseling niets te maken hebben, noch met invloed van het algemeen beschaafd.

Nog een andere vraag is, wat wij tot het Zeeuwsche taalgebied moeten rekenen. Geografisch hoort Zeeuwsch-Vlaanderen er bij, maar wat de taal betreft, feitelijk niet. Omgekeerd zouden naar de taal b.v. Goeree en Overflakkee er wel bijgerekend hehooren te worden ; althans in vele opzichten.

Hoe dit zij, van een taaleenheid valt niet te spreken. De verschillen zijn zoo sterk, dat men aan iemands spreken hoort van welk eiland hij komt; soms zelfs van welk dorp.

In een volgend artikel een en ander over de verhouding der dorpen tot de steden en der dorpen onderling. LEO VAN BREEN