De Zeeuwsche Editie 1929, tekst nummer 12

Vorige nummer Volgende nummer OverzichtOnline zoeken

Watergebrek

Meer dan ooit staat het kostelijk vocht hier in Zeeland in het middelpunt der belangstelling. En terecht, want wie dacht er aan dat het zelfs in een waterrijk land als Holland mogelijk zou zijn, dat men daar elk emmertje afgemeten duur zou moeten betalen? Het kan daarom niet genoeg herhaald worden, dat het droge voorjaar van 1929 een leerschool is voor alle betrokkenen bij het vraagstuk "watervoorziening". En een herhaalde waarschuwing.

Overal in Zeeland in de dorpen en op het platte land heerscht een nijpend gebrek, waaronder mens dier lijden. Een gelukkige uitzondering hierop maken de steden Vlissingen, Middelburg en Goes, waar de waterleiding reeds jaren geleden haar intocht deed. Een oogenblik slaat ons de schrik om het hart, wanneer we ons de gevolgen trachten in te denken, indien de rondtrekkende "Rooie Haan" een reis door Zeeland zou ondernemen. Welk 'n ellendig gezicht zou het zijn de droge brandspuiten bij droge poelen of slooten, onmachtig hun werk te verrichten !

Een tweede kwestie is die der hygiëne ; daarvan leert Borselen ons een en ander. Probeert u eens de verslagen der Gezondheidscommissie, zetel Goes, door te bladeren, dan leest u daarin het merkwaardige feit, dat, waar vóór de aansluiting der Zuidbevelandsche Waterleiding Mij. Borsselen het minst aantal typhusgevallen telde, in dit dorp, thans het eenigste op Zuid-Beveland, waar de waterleiding niet is aangelegd, thans elk jaar deze gevreesde ziekte terugkeert tengevolge van het slechte drinkwater. "We hebben hier eer waterleiding noodig dan electriciteit, meneer," verzekerde enen ons. Na het rampzalige besluit in 1911 werden door den Burgemeester herhaaldelijk pogingen aangewend om te komen tot een goede watervoorziening. Helaas, tevergeefs ! Thans plukt men daar de wrange vruchten van eigen zaad.

Dat rampzalige besluit bevat tevens een les voor ieder gemeenteraadslid, dat t.z. tijd voor een belangrijke kwestie wordt gesteld. Immers toen het voorstel tot aansluiting den raad bereikte, was daar één der leden, die een groot getal huisjes bezat. Deze, in de meening verkeerende, dat al zijn eigendommen door hem moesten worden aangestoten, wist een meerderheid in den raad te krijgen, waardoor de kans om nog ooit te kunnen aansluiten zeer gering is geworden, daar Borsselen wegens zijn moeilijke financieele positie daartoe niet bij machte is.

Het trof ons daarom minder aangenaam te moeten vernemen, dat toen er bewoners van Borsselen in het naburige 's Heerenhoek, dat wel aangesloten is, om water togen, dit door de Directie der Waterleiding Mij. werd verboden.

Hierdoor kwamen de menschen in nog veel moeilijker positie; met veel moeite en kosten is men er eindelijk, na nog een tweede teleurstelling, in geslaagd 't noodzakelijkste water te Vlissingen te bekomen. Een en ander werpt een eigenaardig licht over menschen en toestanden, waaruit leering mag worden getrokken bij volgende gelegenheden. Niet alleen Zuid-Beveland kent de moeilijkheden der watervoorziening, doch op Walcheren is het even erg. Te Arnemuiden liet de burgemeester een wagon leidingwater aanrukken, terwijl het overige werk met water uit sloot of poel wordt verricht. Daar hoorden wij, dat nieuwe onderhandelingen, ook met andere gemeenten, zullen worden gevoerd om het euvel, dat thans bestaat, naar het rijk der legenden te doen verhuizen! Zou het mogelijk zijn? vragen wij ons af. 1921 en 1929 hebben nu toch voldoende de noodzakelijkheid van een goede watervoorziening aangetoond. Het is immers een onontbeerlijk artikel ; zij, die de waarde der leidingkraan kennen, willen haar voor niets ter wereld meer missen.

Moge deze serie foto's ertoe bijdragen den last te demonstreeren, dien men heeft, wanneer het woonhuis niet voorzien is van het kristalheldere leidingwater, dat soms heerlijker smaakt dan het edelste vocht.

C. C. KOSTER.

Een zeehonden-Praatje

Door dr. Havinga, bioloog, hoofd van de afdeeling kustvisscherij, wordt tegenwoordig een onderzoek ingesteld naar de leefwijze van de zeehonden. Hiervoor maakte hij een tocht met 's Rijksmotor "Voorwaarts" over de Zeeuwsche stroomen, om eenige zeehonden te bemachtigen. Hij had het geluk om in een uur tijd er vier te schieten, die toen voor verschillende doeleinden werden onderzocht en gebruikt.

Daar ik mijn kiektoestel aan boord had heb ik het geheel eens gefotografeerd.

Een en ander gaf mij aanleiding eens iets te vertellen over de zeehonden, die wij zoo hier en daar op onze dagelijksche tochten in de Zeeuwsche stroomen aantreffen. Dr. Havinga gaf mij toestemming tot publikatie van foto's en bijschrift en verzoekt tevens allen, die iets te vertellen hebben over levenswijze, voedsel enz. van de zeehonden dit te kunnen doen aan zijn adres : Rijksinstituut voor 'Visscherij-onderzoek Amsterdam Droogbak la.

Ter zake dan.

Nu de barre winter plaats heeft gemaakt voor mildere temperatuur, komen ook de zeehonden, die met het ijs het ruime sop hadden gekozen, onze rivieren weer binnen. Men ziet ze alweer op de zandbanken van den Roompot in kudden van 20-30 stuks. De zeehond komt in de Zeeuwsche stroomen veelvuldig voor ; niet zelden ziet men in den zomer kudden van 100-150 stuks. Ze zijn wat slimheid betreft ongeveer te vergelijken met onze herders en foxen.

Dr. Havinga had er 's Maandags 4 geschoten. Den volgenden morgen wilde hij zijn geluk nog eens beproeven, maar ze kenden het gevaar al: er waren er een 25 stuks, doch niet één die er binnen schot kwam.

Doordat zij schadelijk worden geacht voor de botteelt, is er door de regeering een premie gesteld van f 3 voor elken gedooden zeehond. In bijzijn van ben die daarover gesteld zijn, wordt een poot afgesneden, om zoodoende te voorkomen dat twee maal dezelfde zeehond wordt aangegeven, daarna kan men het dier behouden.

Sommigen villen ze dan; van de huid worden voetkleedjes gemaakt ; sommigen laten de huid looien ; men krijgt dan prachtig zacht leer van bruine kleur. De beroepsjagers snijden er tevens de speklaag af ; deze wordt uitgebraden en bij de boeren verkocht voor het smeeren van lederwerk en paardentuigen. Het blijft dan soepel en sterk.

Op een flinken zeehond zit plm. 20 K.G. spek. Een en ander is reden, dat er veel jacht op wordt gemaakt, vandaar dat ze bijzonder schuw zijn. De oude dieren krijgt men bijna nooit te pakken.

De jongere daarentegen zijn nieuwsgieriger aangelegd en meer onervaren en loopen dan ook nog al eens tegen de lamp. Eind juni worden de jongen geboren. Die kunnen de eerste dagen soms zoo vast in de zon slapen, dat als men met een schip nadert en de ouden dientengevolge te water gaan, en vandaar de jongen door roepen naar zich toe trachten te lokken, het toch kan gebeuren dat de kleinen blijven doorslapen ; men roeit er dan heen en kan ze met de hand grijpen ; wat dan ook menig jong zeehondje zijn hachje kost. Is de kleine te water en komt het gevaar nader, dan neemt de moeder het op den rug en duikt er mede onder, om soms 2 á 300 meter verder boven te komen om te ademen. Ze kunnen uitstekend zwemmen.

Ik heb eens gezien, dat een zeehond achter een eendvogel zat. Het dier kon wel fladderen maar zich niet van het water vrij maken. Het was een finale wedstrijd. Met verbazende snelheid schoot de zeehond door het water, telkens even onderduikende. Doordat echter de vogel de zandbank bereikte, werd de strijd in zijn voordeel beslist.

De zeehonden zijn echte veelvraten en ze eten hoofdzakelijk visch.

Jaren geleden heeft een visscher uit Brouwerhaven eens een jongen zeehond eenige maanden in zijn bun aan boord gehad. Deze verorberde per dag een mandje bolk of wijting van plm. 10 K.G. Zondags, of als de visscher niet uitvoer moest hij vasten; hij gedijde evenwel goed.

Behàlve met geweer en knuppel wordt er ook nog jacht gemaakt op zeehonden met netten. Zou ver mij bekend echter maar door twee vaartuigen, van de familie van der Klooster van Haamstede ; een bedrijf, dat om zoo te zeggen is overgegaan van vader op zoon. Deze jacht gaat als volgt in zijn werk.

Het vaartuig gaat met hoog water bovenstrooms ten anker op plaatsen waar bij laag water gewoonlijk zeehonden op de zandbank liggen. Intusschen zakt het water en de dieren kruipen op het droge. Nu gaat de visscher met zijn bootje, waarin een lang en diep net (van onder met lood bezwaard en van boven van kurk voorzien, zoodat het net blijft drijven) van boord. Het net wordt nu uitgeroeid van uit zee naar de bank. Aan de eene zijde zit een driekant zeil, waar de stroom vat op heeft evenals bij een ander zeil de wind ; een der visschers gaat met het andere eind de bank op en kruipt half door het water met het net mede, dat door den stroom afdrijft. Is het zijns inziens ver genoeg, dan maakt hij het eene eind aan een stok in het zand vast. Het zeil zorgt nu dat het net langszijde de plaat wordt getrokken ; ligt het nu vlak voor de zeehonden, natuurlijk van boven drijvende en van onderen op den grond, dan is den zeehonden de pas afgesneden; hij sluipt nu nog zoo dicht mogelijk nader, gewapend niet een knuppel. Dan opeens begint hij hard te loopen en te schreeuwen (dit om de zeehonden te verschrikken en hun geen tijd te laten het net te zien; ze zouden er anders overheen zwemmen),de zeehonden hobbelen hals over kop te water, schieten met hun voorlichaam door de wijde mazen van het net, willen steeds vooruit zwemmen, doch raken met hun pooten verward. Nu wordt het net de bank opgetrokken en het lot van de zeehonden is bezegeld ; een flinke klap met den knuppel op hun snuit en ze zijn veelal terstond dood. De visschers houden ze ook wel levend om ze te verkoopen aan verschillende diergaarden hier en in het buitenland; ze worden dan in kisten of per vaartuig verzonden.

Daar bij een troep zeehonden er altijd een, of meer de wacht houden om bij naderend gevaar te waarschuwen spreekt het van zelf dat er voor het vangen van zeehonden veel geduld en veel ervaring wordt vereischt.

Het is dan ook een speciaal vak, en elke trek met het net beteekent nog niet dat men zeehonden heeft.

Tot slot zij nog vermeld, dat men als leek vrij voorzichtig moet zijn met een zeehond. Het dier heeft scherpe tanden en durft er ook gebruik van te maken. Daar ze door hun slimheid echter niet gemakkelijk te vangen zijn, bestaat er voorloopig geen gevaar dat ze van onze Zeeuwsche wateren zullen verdwijnen.

Z., April 1929.

J. V.