De Zeeuwsche Editie 1929, tekst nummer 16

Vorige nummer Volgende nummer OverzichtOnline zoeken

Zeeland in Vogelvlucht I

Door Leo van Breen

We gaan een tocht door Zeeland maken en u moogt allen mee. Wèl zijn de tijden veranderd ; het oude

Zeeland, geen land

'k Houd het met de hei-kant

is uit den tijd en ons gewest verheugt zich in een stijgende waardeering van natuur- en stedenschoon, dat duizenden vreemdelingen over de Schelde lokt, en niet altijd voor een kortstondig verblijf. Zeeland ligt in den trek van het tourisme ; wij ervaren dat dagelijks en zijn er blij om. Want ons land is het waard, het mooie land

waar eeuwig waait de roekelooze wind

over het wijde, open land verloren

en huwt zijn machtgen, luiden stem

aan 't ingetogen ruischen van de zee . . .

Zoo zong de dichter Jan Campert, en velen zingen het met hem.

En geïnspireerd en bemoedigd door deze regels stappen wij op de ferry-boot, die ons naar het Zeeuwsch-Vlaamsche land zal brengen ; het uitgangspunt van onzen ommegang door de Zeeuwsche landouwen.

Het is een mooie Meidag. De zee is kalm en vol van licht. En de boot vaart al, eerst met horten en stooten, maar dan begint de zware machine regelmatig te ronken. Het land verdwijnt ; de lange Jan, eerst goed zichtbaar, schijnt nu weg te duiken in een blauwen nevel, die alle contouren vervaagt. Haastig wiekende molens waaien ons een vaarwel toe. En de meeuwen doen ons een vroolijk uitgeleide. Wij Zeeuwen kennen Zeeland over het algemeen alleen van het land. Maar men kan het pas naar waarde schatten wanneer men het vanaf de Schelde ziet ; het geestige landschap met de blauwzwarte kronkeldijken, de scheef vergroeide boomen, de vroolijke daken en de elegante torentjes. En nu doemt de overkant al op, een bleeke zandstreep in een mistgrijs landschap, dat juist even boven den zeespiegel komt uitgluren.

En Breskens duikt op, een heel onaanzienlijk dorpje, zoo van het water gezien. Maar we zijn er nog niet. De afstanden zijn hier bedrieglijk. Vóór ons groen water, dat blauw wordt zoodra we het bereiken. Alles op het water is schijn. Maar werkelijk is er het zonnegoud, de dansende glinsteringen op de kleine kabbelgolfjes en de blanke stroomstreepen. We varen de haven binnen ; vreemd gebouwd en wel wat smal. Dan leggen wij aan. Breskens was vroeger een vesting ; nu is het voornamelijk landbouwplaats. Veel is er niet te zien. Maar er is een leuk café, de Canon d'Or, waar eens Napoleon logeerde. Vroeger was er een fraaie kerk, maar deze is eenige jaren geleden gesloopt.

Maar wat van meer belang is, men heeft in Breskens groote plannen. Het dorp ligt in den vreemdelingentrek, maar daar er weinig te zien is, levert dit de gemeente weinig op. Er is nu een vereeniging voor vreemdelingen-verkeer opgericht, en naar men ons meedeelde, zal men trachten van Breskens een badplaats te maken. Toen wij dit vernamen, hebben we de situatie eens opgenomen en de gemeente gelukgewenscht met haar ondernemingsgeest. Er is ongeveer 4 K.M. strand met lage duinen, dat pl. min. 100 M. breed is. De verbindingen zijn behoorlijk, zoodat alle voorwaarden van het welslagen aanwezig zijn. Mocht men in Schouwen hier een voorbeeld nemen.

Natuurlijk zullen de plannen van hoogerhand gesteund moeten worden. Wanneer Breskens badplaats wordt, zal het niet meer kunnen volstaan met drie bootverbindingen op Zondag. Op weekdagen lijkt de regeling voldoende,

We wandelen door het dorp, nemen overal een kijkje en komen tot de conclusie, dat Breskens een zeer welvarend dorp moet zijn, wat het dan ook inderdaad is.

Dan worden wij als magnetisch aangetrokken door een complex hooge gebouwen, de N. V. van Melle's Confectionery Works. Even een kijkje nemen. De heer D. M. v. Melle, een der directeuren ontvangt ons met de grootste bereidwilligheid en onder zijn leiding maken wij een haastigen ommegang door de fabrieken. Men krijgt hier een prachtigen indruk, wat er in korten tijd van een klein bedrijf onder energieke leiding te maken valt. Te midden van hooge gebouwen, die jaar na jaar zijn verrezen, zien wij de kleine fabriek, waarin nog geen dertig jaar geleden het bedrijf werd begonnen. Nu gebeurt alles op groote schaal ; de fabrieken zijn zeer modern ingericht en worden steeds uitgebreid. Maar het merkwaardigste is, dat hier het Amerikaansche werksysteem in toepassing wordt gebracht. Men werkt hier onder het motto : Help je zelf. Zoo heeft deze fabriek een eigen electriciteitsinstallatie, waarmee tevens het geheele dorp wordt voorzien ; fabriceert zelf gas ; heeft eigen reparatieinrichtingen en kistenmakerij ; voert nieuwe uitbreidingen in eigen beheer uit en vervoert de producten met eigen motorbooten. Men zou een dergelijke zelfstandigheid in Zeeland niet verwachten. Maar zeker is het, dat ze de voorwaarde is voor welslagen ; men moet hier zich zelf kunnen helpen.

En zoo blijkt hieruit duidelijk dat Zeeuwsch Vlaanderen zeer geschikt is voor industrie ; iets, wat men over het algemeen nog niet toegeeft. Maar dan zijn er ook menschen noodig, die iets met kracht durven en weten aan te vatten.

Verder wil ik alleen nog vertellen, dat het in de fabriek warm is en dat het er lekker ruikt. Men maakt hier ongeveer 900 soorten "drops" van allerlei substantie, vorm en kleur. Men maakt hier ook de verleidelijk uitziende biscuits en toffees en nog meer heerlijkheden, die we niet alle zullen noemen. Maar het is een feit, dat de fabricatie zeer interessant is en dat een bezoek aan deze fabrieken aanbevolen mag worden. We gaan nu verder, het land in. Het koffiemolen-achtige stoomtrammetje neemt ons op en voert ons mee de velden in.

Die zijn hier en daar wel wat vlak, zooals het heele Zeeuwsch-Vlaamsche land, dat, globaal genomen, aan eentonigheid lijdt. Maar overal zijn er toch mooie plekjes te vinden en overal ook vindt men de mooie rechte populieren.

Maar onze stille vreugde van genieten in het buitenzijn werd even verstoord. Men schildert de natuur af altijd als zacht en gevoelig ; welnu, op bovenstaande foto kan men het tegendeel zien een boom heeft een paard gevangen. Het beest is met zijn kop in den gespleten wilg geraakt, uitgeslierd en gestikt. Zoo heeft men het 's morgens gevonden. Even schrijnt deze tragiek, maar daaraan mogen we niet toegeven ; we zijn toch maar voorbijgaande schepen in donkeren nacht, en Oostburg wacht ons. Dit stadje is het centrum van de streek en heeft een zeer belangrijken marktdag. Te zien is er niet veel ; het is ruim en zindelijk, maar veel leven bespeurt men er niet, en bezienswaardigheden hebben we niet kunnen vinden. Vooruit dus maar weer.

Overal kunnen we niet stilstaan, en niet alles kunnen we beschrijven. Daarom gaan we de welvarende landbouwdorpen met schilderachtige hoekjes stilzwijgend voorbij ; het vriendelijke Groede, Cadzand, rijk, met veel rentenierende boeren, IJzendijke, stadje bijna.

Aardenburg heeft geen wallen, maar het is bekend om zijn mooie "dreeve" ; er is een typisch oude poort en men vindt er de mooiste kerk van West Zeeuwsch-Vlaanderen. Maar een eigen sfeer, zooals zooveel oude stadjes hebben, is daar niet. Dan moet men naar St. Anna ter Muiden, waar de stilte en stemming van Veere heerschen rond den geweldigen, massalen toren, een onttroonde vorst in een verlaten land. Op het dorpsplein, met linden bezet, staat het raadhuis ; een zeer eenvoudig gebouwtje met een parmantig torentje en boven de deur een mooien gevelsteen. Vroeger is A. ter Mulden een belangrijke koopstad geweest, maar, evenals vele andere steden, is het nu tot eeuwige rust ingekeerd.

We zullen het daarom verlaten en naar Sluis gaan, want dit stadje verdient wel een uitvoerige beschrijving. Het is daar zoo mooi, zóó vol stilte en stemming, dat we er niet toe kunnen besluiten er in dit stukje nog over te schrijven ; we bergen de pen dus op tot volgende week en nemen een paar dagen rust in dit droomstadje, parel van het Z. Vlaamsche land.

(Wordt voortgezet)