De Zeeuwsche Editie 1929, tekst nummer 17

Vorige nummer Volgende nummer OverzichtOnline zoeken

Zeeland in Vogelvlucht II

Door Leo van Breen

Ik houd van het Zeeuwsch-Vlaamsche landschap, ondanks zijn eentonigheid ; ik houd van het land, waarvan Jan Eekhout zingt :

Zoo ligt m'n wereldje

Kleen en bloot

Een schitterpereltje

in den schoot

van 't groot Heelal : Gods stralend gebied !

En - velen weten het niet.

De velden zijn vlak ; de kleine dorpen zonder zichtbaar leven ; kaplooze molens staren triest voor zich uit ; langs de dijken marcheeren boomen en de huizen, hier en daar verspreid, staan in diepe gedachten verzonken.

Maar wat in dit landschap het meest frappeeren, het zijn de talrijke kleuren groen in de boomen, de lucht en de nevels aan de kim. We zijn gister naar Brugge geweest. Lang hebben we zitten wachten in een trammetje van drie wagens, dat maar niet weg kon komen. Machinist en conducteur bleven onzichtbaar ; andere passagiers waren er ook niet ; we zaten er in het doorzonde landschap als in een woonwagen, die ver buiten de beschaving is gederailleerd. Vanuit die tram kun je net het hoofd van van Dale zien, niet van hem persoonlijk, want onze woordenboekman is reeds jaren geleden gestorven, maar van zijn standbeeld dat achter den dijk staat. Dat was heel grappig, maar we wilden graag verder ; en eindelijk is dat ook gebeurd. We zijn heel langzaam naar Brugge gekropen ; maar daarvan vertel ik verder niets ; daar moet u zelf maar eens een kijkje gaan nemen. Alleen wil ik vertellen, dat je met een leuk bootje naar Sluis kunt terug varen ; men passeert dan het oude Damme ; de vermoedelijke geboorteplaats van den Middeleeuwschen dichter Jacob van Maerlant.

Nu zijn we in Sluis terug ; het loopt al tegen den avond en we gaan de wallen eens rond. Die liggen er overal, maar het is alsof Sluis een oud manneke is, dat in een veel te wijde broek rondloopt; de bebouwde oppervlakte van het stedeke is steeds kleiner geworden, maar de wallen bleven. Ze zijn niet, zooals b.v. in Hulst, recht en regelmatig, maar hebben iets van de Vlaamsche joligheid en onbezonnenheid in het bloed ; ze maken de vreemdste kronkelingen, dalen hier. stijgen daar, maar zijn nooit zichzelf gelijk. Zooals ik al vermeldde, staat hier het bronzen standbeeld van v. Dale, vervaardigd door den bekenden Zeeuwschen beeldhouwer

Halt ! Ineens een afgrond voor onze voeten ; de Puype. Het is wel wat modern voor deze omgeving. laatste, droge geul van het Zwin, dat in vroeger eeuwen aan Vlaanderen zijn welvaart gaf.

Het is nu meer een plantsoen, maar de groote boomen zijn er verdwenen. De wallen zijn trouwens over 't algemeen weinig begroeid.

Mijn gids vertelt me ondertusschen, dat het standbeeld van v. Dale op de wallen is geplaatst, omdat deze groote Zeeuw eens het eigendomsrecht van Sluis op een zeker gedeelte dezer, wallen heeft bewezen. Dat rechtvaardigt eenigszins de plaats, waar men het heeft gezet. Vóór ons is een gedeelte der wallen afgegraven en bebouwd ; we staan nu voor het "schaarlooze laantje", een volmaakt 17e eeuwsch dreefje, kaarsrecht, met statige boomen. We gaan het door en snijden zoo een eind af, om hij de Oostpoort te komen. Maar om die te zien, moet men afdalen, want onder den begroeiden wal ligt deze bouwvallige poort verborgen ; er stroomt een slootje door en daarin staan struiken : alles samen zorgt voor prachtige lichteffecten. Volgens de overlevering liggen hier vier gouden beelden van apostelen begraven, die vroeger in de reeds lang geleden afgebrande St. Janskerk moeten hebben gestaan. En zoo is het in Sluis een vaste traditie geworden, dat je als jongen van een zekeren leeftijd daarnaar gaat zoeken. Waarschijnlijk is deze overlevering gebaseerd op het historische feit, dat men op deze plaats vroeger een buurt van goud- en zilversmeden vond. Er worden dan ook wel munten gevonden.

In de verte zien we het internationaal bekende St. Josephpensionaat liggen, het heeft beroemde beeldhouwers voortgebracht en een groot gedeelte der leerlingen wordt uit Frankrijk betrokken. Nu bezichtigen we nog de Zuidpoort, die de belangstelling verdient door de oude woning van de wacht. Deze bestaat slechts uit één kamertje, plus min. 3 bij 2 M. groot, zwartberookte muren (er is geen schoorsteen) en een raam. In dit hol heeft lange jaren een vrouwtje gewoond, dat juist deze, dagen daaruit verwijderd is. Ze stookte daar zonder schoorsteen ; de kachel vond men onder het vuil verdwenen en de bewoonster sliep in een steenen nis. Een dergelijken toestand moet men met eigen oogen zien, om de beteekenis ervan, vooral in onzen tijd, te begrijpen. In ieder geval is het een der curiosa van Sluis. Een der vele. Feitelijk is alles in Sluis even bezienswaardig. Toch is dit plaatsje weer heel anders dan Veere. In Veere vindt men tragiek ; we staan voor een voldongen feit hier is alles voorbij en voorgoed. Maar in Sluis is dat anders. Men helft daar steeds de verwachting alsof het in al die nauwe, schilderachtige straatjes ineens erg druk zal worden. Sluis heeft : Zondagsstemming. Men ziet de menschen er niet, maar men voelt dat ze er zijn. Het is alleen stil van Zondagsrust. Een rust, die we noodzakelijk moeten verstoren, want ik wil nog iets meer weten van het Z. Vlaamsche volk en de toestanden hier, dan ik uit eigen ondervinding ken. Zoo klop ik aan bij Jan Eekhout, den dichter, die me op de gezapige Vlaamsche manier met een potteke bier ontvangt. "En", vroeg ik, nadat ik hem gelukgewenscht had met zijn nieuwen verzenbundel "Dooden dansen", die in de pers zoo'n succes boekte, ,hoe is het nu zou over 't algemeen in Zeeuwsch-Vlaanderen ? Ik kan me er geen goed oordeel over vormen. Er is hier een sfeer van armoede en rijkdom te gelijk.

Toch is Z. Vlaanderen welvarend, zegt Eekhout. Landbouw is hier 't voornaamste. En de boeren gaan met hun tijd mee, men is hier modern. Dat blijkt o.a. ook uit de bollencultuur.

Is dat niet bij Aardenburg?

"Ja. Men heeft er al uitgestrekte velden. 't Schijnt een succes te worden."

"En kassen?"

"Die kun je hier ook vinden. Fruitbouw ook, voor export. Maar toch gaat Sluis achteruit. Men moet het voor een gedeelte van de vreemdelingen hebben en dat gaat niet op den duur. Toch is het hier geschikt voor industrie, maar men begint er niet aan."

"Waarom niet ?"

"Tja. De volksgeest, denk ik. Zie nu eens wat in Breskens tot stand is gebracht. Dat kan hier óók. Breskens vliegt vooruit. Een druk havenbedrijf en bloeiende industrie.

"Oostburg is toch het centrum van West.Z.-Vlaanderen ?"

"Juist. 't Heeft den druksten marktdag, die ook "van den overkant" bezocht wordt. Vooral de uitbreiding van de dienstregeling met Vlissingen zal het contact met den overkant ten goede komen."

"En hoe staat het met het dialect ? Is er in Zeeuwsch-Vlaanderen eenvormigheid?"

"Elk plaatsje heeft z'n eigen dialect. Hier in Sluis is het bijna zuiver West-Vlaamsch. Verder naar 't Noorden bemerkt men meer Hollandschen invloed. Alleen in Breskens is dat weer minder, vooral door de visschersbevolking. St. Anna ter Muiden hoort dialectisch bij Sluis."

"En je schrijft zelf ook Vlaamsch ?"

" Ja, wat m'n taal betreft, sluit ik me aan bij Vlaanderen. We zijn trouwens op het Zuiden aangewezen, zoowel cultureel als economisch. Dezer dagen verschijnt een bundel verhalen van me, in het Vlaamsch ; zoo leest men dat graag."

"liever dan je gedichten?"

"Gedichten? Die worden hier niet gelezen. Er zijn er enkelen. Maar voor echte kunst voelt de Zeeuw niet veel, hoewel dat kan veranderen. Het moet anders worden. Wij, Zeeuwsche kunstenaars, moeten onze gewestgenooten door ons werk overtuigen."

Na dit gesprek volgde nog een ander, dat minder ter zake doet. En toen verliet ik mijn gastheer om weer in een trammetje te stijgen, dat me hobbelend meevoerde naar het Oosten ; dieper het Z. Vlaamsche land in. Daarover straks.