De Zeeuwsche Editie 1929, tekst nummer 18

Vorige nummer Volgende nummer OverzichtOnline zoeken

Zeeland in Vogelvlucht III

Door Leo van Breen

Het is wel vreemd, daar in Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen. je weet eigenlijk niet goed wat je er aan hebt : is dit land nu Katholiek of Protestantsch, is het Zeeuwsch of is het Vlaamsch ? Talrijke gegevens brengen verwarring, vooral ook historisch ; maar dat neemt toch niet weg, dat men van een 0.Z.-Vl. kermis met René de Clercq kan zingen :

Bezem uit! 't Is kermis!

Knechten, meiden, vrouwen, mans,

Heel de bonte, zwerm is lustig aan den dans.

Een ander groep aan tafel

Eet visch en worst en wafel,

Oud wijfje schinkt, oud ventje drinkt

Oud liedje deunt en klinkt.... enz.

Wat het cultureel leven in O. Zeeuwsch Vlaanderen betreft ; daarvan wist de heer Jos. J. Gielen, bestuurslid van den Oudh. kring "De vier Ambachten" en redacteur van het kortgeleden verschenen jaarboek, mij een en ander mee te deelen. In Z. Vlaanderen richt men zich cultureel naar het Zuiden. Dat blijkt uit tooneeluitvoeringen, lezingen enz. wat het tooneel betreft, de dilettanten vereenigingen verrichten zeer verdienstelijk werk. En lezingen : men kan in Z. Vlaanderen voordrachten hooren over kunstenaars als Toorop, Chesterton en anderen; wat wel bewijst, dat men "bij" is.

Evenals elders begint de groote massa zich ook te interesseeren voor oudheidkunde en het bewaren van 't architectonisch schoon. Bovendien is er steun van de gemeentebesturen ; in Hulst is dat prachtig ; voor De Vier Ambachten zijn een archief, een studiekamer, een vergaderzaal en een oudheidkamer ingericht. Alleen is er geen voortdurend contact met het Zeeuwsch Genootschap en overig Zeeland.

De dialectstudie neemt, voor zoover ze samen hangt met de historie, een groote plaats in. Na deze mededeelingen willen we stad en land gaan bekijken.

Als men met de boot in Walsoorden aankomt, merkt men haast niet, dat men niet meer in de Bevelanden is. Maar het "Vlaamsche" komt hier om een hoekje kijken in den vorm van prijs en kwaliteit van' een kop koffie. We stijgen in het wankele stoomtrammetje, dat ons naar Hulst zal brengen. In het landschap vinden we niet veel verandering. Het is als dat in den "zak" van Zuid-Beveland ; alleen is alles wat kaler en ziet de grond hier er droger uit. Maar niet Zuid-Bevelandsch toch is het type der huizen en hofsteden. Overal de stille vroolijkheid van witgekalkte muren in de zon. Het is alsof alle huizen ter eere van ons bezoek een schoon overhemd hebben aangetrokken. Men bemerkt hier den Vlaamschen invloed. En deze wordt een voldongen feit, wanneer men door de volgende dorpen rijdt .... kroeg naast kroeg. Niet, dat de Zeeuwsch-Vlamingen dronkelingen zouden zijn ! Maar het bier is hier nu eenmaal de gewone, dagelijksche drank. En de eenige trek, dien deze dorpen met de Zuid-Bevelandsche gemeen hebben is te vinden in de aanwezigheid van één raams-snoepwinkeltjes. die ook hier in een ontstellend aantal aanwezig zijn. Toch - en dat is wel vreemd - heeft een dorp als St. Kruis de echte Bevelandsche sfeer ; men denkt dadelijk aan de romans van Stamperitis, waarvan onze jeugd zoo pleegt te genieten.

Ja, maar we zijn ondertusschen toch in 't hartje van Vlaanderen ! Een landelijk café, laag van zoldering, met in helle kleuren beschilderde paneelen, waarop gevaarlijk uitziende oceaanstoomers en dreigende schoeners, die aan de vrijbuitersdagen herinneren en elkaar in kleur en omvang de loef schijnen te willen afsteken. En er is het heerlijke havelooze biljart, waarover de ballen genoeglijk en zonder haast heen en weer hobbelen ; er zijn de oude buikkast, triomphantelijk bewijs van boerenwelvaart en de zingende kanarie boven de deur. Er ligt krakend zand op den vloer en er ontbreekt alleen nog maar 'n jubileerend fanfarecorps om dit landelijk aspect te verhoogen.

Er zou over de Zeeuwsche herbergen in verband met het volkskarakter een interessante studie te maken zijn. Je kent de mentaliteit en gezindheid van dorpsbewoners aan hun herberg en hun nutsgebouw (of wat daarvoor dienst doet). Maar we zullen dit aan meer bevoegden overlaten ; onze aandacht gaat nu naar de talrijke molens, die we van aanzien reeds kenden door het aardige boekje, dat jkvr. Collet d'Escury er over schreef. Er zijn er van het oude type ; ook ziet men er de normale, maar bijna alle zijn toch slanker van romp en vallen op door de zware kap. Ook ziet men hier en daar nog een geestig windmolentje, maar die worden toch zeldzaam.

We stoomen nu verder door het zonnige land en naderen Hulst. Men denkt zich dit plaatsje meestal als een dorp, maar wanneer men het vanaf historisch standpunt beziet, demonstreert het zeer duidelijk zijn vroegere "stedelijkheid". Het ligt in zijn nog gave wallen weggedoken als een vogel in zijn nest, zoodat men uit de verte alleen den Gothischen kerktoren te midden van het groen ziet opduiken. De wallen vormen een bijna onafgebroken geheel en zijn dicht beplant met olmen en opgaand hout. Ze vormen een bosch. De grachten zijn in den loop der tijden wat dichtgegroeid.

Wat het stadje zelf betreft, het is al even stemming-makend als Veere. Over het Hulstersche stadhuis heb ik reeds uitvoerig in dit blad geschreven, zoodat dit nu achterwege kan blijven. De St. Willebrorduskerk dateert uit het laatst van de 15e eeuw; de toren werd in 1876 verbouwd. Zooals men tegenwoordig meer ziet, wordt de kerk én door Katholieken én door Protestanten gebruikt. Ongetwijfeld is deze kerk zeer mooi, maar mooier blijft toch die van Aardenburg. Merkwaardige gebouwen vindt men in Hulst weinig, uitgezonderd de toren, die van de abdij te Duine overbleef. Maar Hulst heeft wel het typisch oude, dat karakteristiek is voor heele straten, en dat de stemming maakt. Men voelt, dat het stadje oud is en dat het een rijk verleden heeft. Heel anders is dat met Axel ; een plaatsje, waarvan niet zoo veel te vertellen valt. Het is levendig, heeft een dorpsch aspect en is overwegend Protestant. Het is min of meer bekend dooreen spook-geschiedenis, die zich op den grooten, kaploozen molen moet hebben afgespeeld, en waarover indertijd nogal veel te doen is geweest.

Na Hulst en Axel hebben wij het meeste gezien. Opmerking verdienen nog de ramen in de kerk te Biervliet, waarop men Willem Beukelsz., den uitvinder van het haringkaken geschilderd kan zien. Men zal zich afvragen, of ik Terneuzen en Sas van Gent zóó maar oversla. ja, dit gebeurt welbewust, omdat er in beide plaatsen niets te vinden is, wat specifiek Zeeuwsch is- Vooral met Sas van Gent is dat het geval : we zijn daar reeds lang in Vlaanderen. Maar, dat wil niet zeggen, dat beide plaatsen niet bezienswaardig worden geacht : ze vallen alleen buiten het kader van dit artikel.

Wat nu den economischen toestand in 0.Z.-Vlaanderen betreft : men krijgt den indruk, dat het er in vergelijking met Brabant zéér welvarend is. Er bestaan dus geen redenen tot ongerustheid, zelfs al dreigt de klompenindustrie te verdwijnen. We willen nu het land van Vlaanderen, dat ons zeer lief is geworden, gaan verlaten. Overig Zeeland wacht ons en zoo stappen we op de boot, beladen met mooie indrukken en in onze ooren nog het leutige refrein van de Clercq's kermisliedje Ha, ha, ha, ha,

Niets zoo leutig, fraai en frisch

Als bezem-boeren-kerrem is

Niets zoo leutig. fraai en frisch

Als 't Vlaamsche leven is.

 

Het nieuwe Slot Ostende

Door Leo van Breen

Het slot Ostende te Goes heeft altijd een machtigen invloed en een magische aantrekkingskracht uitgeoefend op de vele historici, welke de gebeurtenissen en toestanden uit vroeger tijden plachten te beschrijven.

En dat is geen wonder, want Jacoba van Beieren, eertijds slotvoogdes, neemt een zeer eigen en opvallende plaats in tusschen alle graven en hertogen, welke in dien tijd regeerden. Het is wel eigenaardig, maar overigens begrijpelijk, dat een vrouw, die in de eeuwen van het ruwe ridderschap een scepter wou voeren, over mannelijke eigenschappen moest beschikken. Ze moest den moed van Kenau Simon Hasselaar paren aan de sluwheid van Maria Reygersberg, de vrouw, die voor Hugo de Groot de boekenkist-ontsnapping verzon. Jacoba echter was op-en-top vrouw ; maar ze had een helder verstand, wat dadelijk bleek uit haar wijze van regeeren ; o.a. door het schenken van privilegiën aan Goes, dat zich daardoor niet alleen tot een welvarend stadje kon ontwikkelen, maar bovendien een bolwerk kon zijn tegen haar vele belagers.

Maar er was meer. Jacoba was, wat men in onzen tijd democratisch zou noemen ; ze nam deel aan de riddervermaken en eens zelfs werd zij koningin op een schuttersfeest. Het slot Ostende nu vond men niet terug in de herberg, welke dien naam draagt en kortgeleden een vernieuwing onderging. Neen, het eigenlijke slot was reeds vroeg verdwenen, en wat men er hierin Goes van ziet, waren in dien tijd ongeveer de bijgebouwen, en maar een heel klein deel. Daar werd later een herberg gevestigd ; speciaal voor de vrachtrijders, die op het ruime plein gunstig konden stallen, en dit gedeeltelijk nog doen. Nog later werden de zaten van 't slot dansgelegenheid, maar vrijwel alléén voor het boerenpubliek, dat op de hoog dagen stadwaarts kwam. Nu is't slot Ostende verbouwd ; een gedeelte ervan is bioscoop geworden, de gelagkamer zooals die vroeger was, moest plaats maken voor een alleraardigste café-zaal, en de danszaal is gebleven, maar gedeeltelijk gemoderniseerd.

Zooals men op de foto van het exterieur kan zien, heeft men het hoofdgebouw niet teveel gewijzigd, wat zeer goed gezien was.

Een moderne gevel zou In deze entourage mis staan hebben, en de herinnering aan het oude Slot hebben doen verdwijnen. Een andere foto geeft een kijkje in de danszaal, waar niet alleen het buitenpubliek maar ook het Goessche zich vermaakt. Vreemd is hier het ouderwetsche buffet, beschenen door moderne, bonte electrische lampen

Maar zoo is het hier overal. Wanneer men op het plein komt, stapt men weer een paar eeuwen terug. De opname van de stallen laat dit duidelijk zien.

En dan vooral : de beroemde moerbeienboom. Het is, naar ik meen, de eerste maal, dat deze in zijn geheel op een foto werd gebracht. Dit is ook zeer moeilijk, omdat de boom in een kleine, ommuurde ruimte staat.

De geschiedenis van het Slot mag bekend worden verondersteld, zoodat we op dit punt er het zwijgen toe doen. Maar het was aardig, hier het oude naast het nieuwe af te beelden ; we vinden hier naast de romantiek de schrille werkelijkheid van bioscoop en electrisch licht.

Voor den schrijver van dit artikel brachten de opnamen overigens nog een pijnlijk moment. Een der dames, waarmee hij op de foto van het geheel staat te praten, werd verzocht om te kijken en te lachen. Maar dat ging er niet erg in. De dame vond nu eenmaal, dat er niets te lachen was, dus keek ze ook nergens naar.

"Nou," zei de schrijver, "kiek dan mè naer mien."

"Ph," zei de dame verontwaardigd, "'k kiek liever nae m'n 'oenders."

Met zooiets kun je 't wel doen ! En ze dee 't nie, 'oor, per juut, per jaet, z'à d'r nie van terug !