Ons Zeeland 1927, nummer 2

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

DE BEVELANDSCHE WEEK

"Het kan verkeeren"; de lucratieve bezigheid; weer een afscheid in de schoolwereld; het stokpaardje van A. M. D.; "Mozart's" bouwvallige huis in Ierseke; over goed-leesbare copie.

Dat het "verkeeren kan" wist Brêero al, in den loop der tijden echter is deze wijsheid menigmaal opnieuw ontdekt. O.a. in 1924 door Henri ter Hall, die Brêero's uitspraak als motief voor een revue aanwendde; en dezer dagen door den burgemeester van Kattendijke! Toen deze edelachtbare zijn 50en geboortedag herdacht zal hij ongetwijfeld in zich het verlangen hebben voelen opkomen om Brêero's wondere woorden uit te spreken. Wat was n.l. het geval? Kattendijke bereidde zijn eersten burger een ware ovatie ter gelegenheid van zijn vijftigste jaarfeest, de plaatselijke muziekvereeniging speelde feestliederen en als de muzikanten niet speelden dan riepen ze met de omstanders "hoerah". Nog slechts enkele weken geleden was de populariteit van den Kattendijkschen burgemeester, zooals men zich herinneren zal, niet zoo groot. In het anders zoo rustige dorp werden harde noten gekraakt tusschen het hoofd der gemeente en de vertegenwoordigers der burgers en de laatsten schreven op rekening van den eersten feiten, die niet ieder gaarne in zijn zakboekje zal hebben. Een onderzoek heeft bewezen, dat de beschuldigingen minstens sterk overdreven waren, de geruchten verstomden en in Kattendijke keerde de stilte weder. De Kattendijkers blijken menschen, die ongelijk weten te bekennen. Hun luidruchtige jaardagovatie diende als een "mea culpa."

Ook in dezen tijd is de volksgunst nog een der meest wankelbare tronen. Brêero kende zijn Pappenheimers wel!

x

Collecteeren voor liefdadige instellingen is voor sommigen een lucratieve bezigheid. Wie hieraan twijfelen mocht, denke slechts aan den Rotterdammer Verschoor, die een rijk leventje leidde van de penningen bestemd voor de hongerende stumperds in Drenthe.

De een collecteert in het groot, de ander in het klein. In Ierseke pleegde zekere S. collecte in naam voor het blindengesticht Wolfheze, in daad ten behoeve van zijn persoonlijke verlangens. Een gedeelte der Ierseksche offers bleef aan de vingers des heeren S. kleven. De politie tikte den misbruiken der publieke goedgeefschheid op z'n schouder en noteerde in het boek der zonden S.' naam, daar achter zijn onmaatschappelijke neigingen.

Ligt in het veelvuldig voorkomen van knoeierij met liefdadigheidsgelden van particulieren instelling niet een lesje besloten? Geven we veelal niet te klakkeloos, uit gemakzucht, doen we altijd wel "goed" op de juiste wijze, en zouden instellingen die hulp behoeven, niet verstandig handelen door aan collectanten hoogere eischen te stellen, dan veelal gewoonte blijkt ?

x

In ons vorig overzicht maakten we melding van een afscheid, thans moeten we het nogmaals. doen. De heer D, J. v. d. Graaff heeft, na een diensttijd van een halve eeuw, het openbare onderwijs in 's Heer Hendrikskinderen vaarwel gezegd en z'n taak, in de leiding der school besloten, aan jongere krachten overgedragen. Namens de ingezetenen gewerd den scheidenden hoofdonderwijzer, die in het dorpsleven een rol van beteekenis vervuld heeft, een blijvend souvenir. Ds. Kamsteeg was de tolk van velen, toen hij den heer v. d. Graaff dank zegde, voor hetgeen hij in het belang der gemeenschap gedurende tal van jaren deed.

x

Op gevaar af aan m'n collega aan de "Zeeuw" weder een van die opwekkende pennesteekjes te ontlokken, die van z'n interesse voor deze rubriek getuigen, kom ik er hier weer op terug, dat we in dezen tijd nog zoo slecht niet zijn. (Men gunne ook mij een stokpaardje.) (Welzeker, Red.)

Aanvankelijk putte ik het bewijs van deze stelling uit kerkrestauraties en torenspitsenherstellingen, thans doe ik het uit de Kerstmisviering in het tehuis voor ouden van dagen te Goes. Een vereeniging van jongemenschen heeft op Kerstdag in het Gasthuis een mandoline-concert gegeven en daarmede wat blijheid gebracht in een omgeving, die, ondanks de goede zorgen, dikwijls wel triest en doortrokken van klachten en zuchten zijn moet.

De jeugd van heden geeft blijk, behalve materialistisch, egoïstisch en genotzuchtig, toch ook gevoelig en weldadig te kunnen zijn.

"Ook in weldadigheid schuilt egoïsme en genotzucht", zegt de pessimist.

Het laatste woord is aan hèm.

x

Een muziektent moge over het algemeen een lang leven beschoren zijn, op den duur ontkomt dit lichaam evenmin aan den tand des tijds, als al het bestaande. Dies verwondert het niet, dat het houten getimmerte in Ierseke, dat menigmaal in den zomer den leden der Ierseksche fanfarie-muziekvereeniging onderdak pleegt te bieden, na een veelvuldig gebruik niet meer een sieraad van het dorp is. In de jongste zitting van den raad is er een balletje voor een nieuwe muziektent opgeworpen. Zonder succes echter, de financiën van Ierseke verkeeren niet in een toestand, dat het gewettigd is uitgaven te doen ten bate van zaken, die niet uiterst noodzakelijk zijn.

Voorloopig moet "Mozart" uit Ierseke vanuit de oude tent zijn opgewekte liederen het dorp inblazen.

x

In de couranten treft men van tijd tot tijd nog wel berichten onder hoofdjes als "Een vorstelijke gift", "Een mooie gift" enz. De Goesche bladen waren dezer dagen zoo fortuinlijk, dergelijke copie te mogen verwerken. Een onbekende had n.l. aan het Gasthuis aan den Oostwal, ten behoeve der installatie van de nieuwe gebouwen f 1000 geschonken.

Berichten als deze vormen niet de minst leesbare gedeelten van couranten of weekbladen, en daarom mag ook hier ter plaatse naar dergelijke copie worden omgezien.

A. M. D.

 

DE KALENDER DER NOORDGROEP

Een oud gebruik, dat verdwijnt; een voorzitter die gelijk kreeg; de nieuwe burgervader van St. Philipsland; een ongemak overwonnen.

In het Kerstnummer van "Ons Zeeland" schrijft J. Vermeer over Kerst- en Nieuwjaarsgebruiken in Zeeland, o.a. over een Kerstgebruik op Westkapelle n.l., het bij elkaar doorbrengen van avondjes, en hij eindigt: "of dit gebruik in dit in vele opzichten zoo exclusieve dorp nog bestaat, is mij niet bekend". We zouden willen vervolgen: ons ook niet, maar wel weten wij, dat het hier en daar nog wel op enkele dorpen op Schouwen voorkomt. De paartjes, meestal uit den werkenden stand, zoeken tegen Kerstdag of tusschen Kerstdag en Nieuwjaar, een zoogenaamd "speeluus" bij kennissen, die hun woonkamer te hunner beschikking stellen en onderwijl mee eten en drinken wat de gasten, die zich zelf verzocht hebben, medebrengen. De zelf uitverkoren gastvrouw zorgt er voor dat de "sukelaodemelk" onaangebrand op tafel komt en voor het eten, dat nog omstreeks middernacht plaats vindt.

De avond wordt meestal doorgebracht met kaartspel, terwijl ondertusschen de dorpskroniek wordt opengelegd, waardoor er nimmer gebrek is aan stof om over te lachen of te praten. Men is 'n avondje "uut stoppen", waarschijnlijk een overblijfsel uit den tijd dat het pijpenrek met de lange pijpen nog op tafel stond en de gasten onzichtbaar waren door de groote rookwolken, die hun hoofden omzweefden. Langzamerhand raken ook hier de "speeluuzen" in onbruik en verdwijnt weer een echt oud Zeeuwsch gebruik en zoekt de jeugd in stede van de gezelligheid aan den haard, een surrogaat in de herberg, waar muziek voor den dans wordt gegeven bij een "pierement" of moderne Jazz Band.

x

In de laatste zitting van de Prov. Staten van Zeeland kwam o.m. het voorstel ter tafel, waarbij Ged. Staten voorstelden, geen goedkeuring te verleenen aan het besluit van het waterschap Schouwen tot wijziging van art. 15 van het bizonder reglement voor dat waterschap, zoodat het verbod van bloedverwantschap of zwagerschap in het vervolg zal bestaan tusschen den voorzitter en de heemraden onderling tot in de derde graad en tusschen die personen en de hoofdingelanden en tusschen deze laatste onderling in den eersten graad. Bij de behandeling van dit voorstel wezen Ged. Staten er op, dat hun afwijzend voorstel niet alleen op historische, maar ook op practische gronden steunt. Het Prov. bestuur wil de familie-relaties niet bevorderen. Het voorstel werd dan ook verworpen. Nu zal men vragen waarom wil Schouwen dat? Volgend jaar treedt de voorzitter van het waterschapsbestuur af en nu fluistert men, als men goed luistert, dat men al een nieuwe president op het oog heeft, maar indien deze candidaat wordt benoemd, moet volgens het tegenwoordige reglement een der hoofdingelanden, wegens nauwe familie-relaties zijn plaats ruimen. Dat wenscht men niet en men wil nog meer niet, doch daarover zullen we thans nog niet schrijven. Dat zijn bespiegelingen, die de groote "men" er op na houdt, hoewel die beschouwingen wellicht niet onlogisch zijn.

Ten einde nu het voor oogen gestelde doel te kunnen bereiken, heeft men getracht het huidige reglement gewijzigd te krijgen. De tegenwoordige voorzitter heeft in een der laatste vergadering van bovengenoemd waterschap nog gezegd tegen de voorstellers, dat hun poging geen succes zou hebben, maar men, de algemeene vergadering, zette door, maar de uitslag was, dat de voorzitter gelijk kreeg en art. 15 van het reglement ongewijzigd blijft.

x

Als Kerstverrassing kreeg St. Philipsland dit jaar de benoeming van een nieuwen burgemeester thuis. De vorige burgervader kreeg met 1 October l.l. zijn ontslag, naar aanleiding van de bekende kwesties, die bij het nazien der begrooting aan den dag zijn gekomen en waarover half Nederland zich vermaakt heeft, al was het alleen maar over het feit, wat een enkel stembureau op één verkiezingsdag kan verwerken, en met Kerstdag volgde de benoeming van een nieuw hoofd der gemeente, een zoon van onze zware kleigrond, die zeer zeker met de toestanden op de plattelandsgemeenten op de hoogte zal zijn. We hopen voor de Phliplanders dat zij het met hun nieuwen burgervader goed zullen mogen vinden en kwesties, als dezen zomer voorgevallen, niet meer de rust van hun vredig dorp zullen komen verstoren.

x

Ten einde eenigszins tegemoet te komen aan den last, dien de reizigers hier meermalen in den winter ondervinden wanneer zij per Prov. Boot naar Goes willen reizen, n.l. dat de waterstand als gevolg van wind en tij in de Nieuwe Haven zoo laag is, dat de nogal diepgang hebbende Prov. Booten of niet uit kunnen varen of in het tegenovergestelde geval aan het havenhoofd moeten blijven liggen, zal de motorhoogaars, die den veerdienst Kortgene-Wolphaartsdijk onderhield, maar door het in dienst stellen van de nieuwe veerboot "Zandkreek" overbodig is geworden, naar Zierikzee worden overgebracht om passagiers en draagbare goederen te vervoeren, wanneer de Prov. Boot om de reeds genoemde reden aan den ingang der haven moet blijven liggen. Hoewel deze maatregel de regelmatige uitoefening van dien stoombootdienst ongetwijfeld zal ten goede komen, blijft het een noodmaatregel. Eerst als de havengeul op behoorlijke diepte is gebracht, zóó dat de Prov, boot ook bij laag water vlot in en uit de haven kan komen - waarover in de laatste zitting der Staten van Zeeland een motie is ingediend, die Ged. Staten zullen onderzoeken - zal aan het ongemak, dat vele reizigers naar deze streek meermalen tot hun schade hebben ondervonden, een einde worden gemaakt.

M. d. P.

 

DE WEEK OP WALCHEREN

Over pluimvee; griep, kweekelingen en een klokkenist.

Of het toevalligheid is of niet, kan ik niet beoordeelen, maar het is wel opmerkelijk, dat in de Kerstweek, de tijd, waarin onze Oostelijke naburen zich - als 't eenigszins mogelijk is - de weelde veroorlooven van een vetten gans op tafel te hebben en de Engelschen, fijner van tong, zich tracteeren op een kalkoenebout, dat de Kerstweek dit jaar de aandacht van geheel Walcheren heeft gevestigd op pluimvee. Weliswaar was dat niet met den toeleg om de menschen aan te moedigen tot het gebruik van gevogelte (de vegetarische lezer kan gerust zijn), de bedoeling was veeleer: jong en oud liefde in te boezemen voor onze gevederde huisdieren en tegelijk de voordeelen, aan het houden van pluimvee verbonden, bekend te maken. Middelburg en Vlissingen hebben beide hun pluimveetentoonstelling gehad. Op die te Middelburg voerden de heeren Kramer en Dieleman, respectievelijk voorzitter van de Tentoonstelling en der Z. L. M. het woord. De eerste behandelde meer uitsluitend den oeconomischen kant der pluimveeteelt, terwijl de laatste zijn belangrijke oeconomische beschouwingen liet voorafgaan door eenige interessante historische mededeelingen, de hoender- en ganzenteelt betreffende. Daaruit is wel duidelijk gebleken, dat een met zaakkennis en toewijding beoefend pluimveebedrijf èn als bijbedrijf bij den landbouw èn als apart bedrijf een bron van inkomsten kan zijn, omtrent welker beteekenis een groot deel van ons volk nog onvoldoende is ingelicht. Dat post- en sierduiven en konijnen (hoewel deze laatste op Walcheren nog geen pluimen hebben) op deze tentoonstellingen een belangrijke ruimte in beslag namen, spreekt van zelf; maar de hoofdzaak was toch: hoenders, dwerghoenders en watervogels. De opzet van deze tentoonstellingen, geheel in den geest van een breede schare van dierenliefhebbers en fokkers, blijkt een succes te zijn geworden; welk succes af te meten is aan de talrijke inzendingen en het druk bezoek, waarover zij, die het initiatief namen zich zeker voldaan zullen gevoelen.

Of dat bezoek ook op nadeelige wijze is beïnvloed door de hier heerschende griep, zal wel niet zoo precies zijn uit te maken, maar 't is wel waarschijnlijk. Het komt hier niet zelden voor, dat geheele gezinnen aan deze ziekte ten offer vallen en de leden bij aflossing gedurende een vier of vijftal dagen het bed moeten houden. Kwaadaardig schijnt deze griep (influenza, Russische verkoudheid, of hoe je deze plaag wilt noemen) niet te zijn; met dat al is ze vervelend genoeg en stuurt ze vele voornemens in de war.

x

Ten opzichte van de op 28 dezer te Middelburg gehouden Réunie van oud-kweekelingen der Rijks kweekschool schijnt de ziekte wel hinderend gewerkt te hebben, maar niet in die mate, dat de feeststemming er sterk onder heeft geleden. Het ongunstig getijde en de gezelligheid in eigen huiselijken kring ten spijt, hebben zich dien dag een stevig honderdtal oud-kweekelingen tusschen de 70 en 20 jaren hereenigd en met directeur, oud-directeur, leeraren, oud-leeraren en autoriteiten het feit herdacht, dat in de a.s. Februarimaand hun Alma Mater een halve eeuw zal hebben bestaan. Bij monde van verschilende sprekers is herdacht, hoe deze inrichting door de opleiding van zoovele jonge mannen tot opvoeders der jeugd aan de behoeften van 't Lager Onderwijs met zegen heeft gearbeid en zich in den lande een uitstekenden naam heeft verworven. In de feestrede van den oud-kweekeling J. N. Pattist werd in geestige taal het wel en wee van den kweekeling in herinnering gebracht en menige stoutigheid verklapt. Een gezellige maaltijd besloot de feestelijkheid. Ongetwijfeld zijn alleen met opgefrischte jeugdherinneringen weer huistoe gegaan, dankbaar dat zij oude vrienden weer mochten zien en spreken en - hoewel met een weemoedige gedachte aan wie niet meer zijn -, zich verheugend, omdat ze weer eens een dag in de oude, bekende omgeving mochten slijten.

x

Het zal den marktbezoekers Donderdag j.l. (30 Dec.) opgevallen zijn, dat van den Abdijtoren niets dan vaderlandsche liedjes hebben geklonken en dat de laatste deuntjes beide begonnen met "vaarwel". Dat woord, in de laatste twee luide accoorden ons nadrukkelijk toegebeierd, wat 't laatste woord van den scheidenden klokkenist aan de marktbezoekers, die hij met zijn deuntjes placht op te vroolijken. Ik meen in aller geest te handelen door wederkeerig den vertrekkenden beiaardier een welgemeend vaarwel na te roepen.

V.

 

DE WEEK IN ZEEUWS-VLAANDEREN

De stille weken; over een filmdemonstratie en over de prestaties van een tractor; de vijand van het paard; optimisme jegens de fokkerij; de nijpende werkloosheid in het Zuiden van Zeeland.

 

 

De dagen vóór en na Nieuwjaarsdag zijn in den regel niet rijk aan gebeurtenissen van zóóveel belang, dat ze vermelding in een weekoverzicht verdienen. In de Decembermaand zijn de werkzaamheden op den akker geëindigd en de landbouwende bevolking maakt nu den gemakkelijksten tijd van het heele jaar door. De suikerfabrieken hebben de campagne achter den rug. De winkeliersstand kent in de eerste weken na Kerstdag een tijd van slapte en in 't algemeen kan voor onze streek gezegd worden, dat er op publiek terrein weinig gebeurt en een tijd is aangebroken, waarin het huiselijk en gezinsleven meer dan in andere maanden van 't jaar bloeit. De gemeenteraden hielden bijna alle in de maand December nog vergadering, en worden in deze weken nu wel met rust gelaten.

Men zou zoo denken, dat de boeren en boerenzoons nu wel tijd hebben en belangstelling zullen toonen, als er in deze maanden een bijeenkomst wordt georganiseerd, waarin hun belangen aan de orde worden gesteld. Maar men zou zich hier gemakkelijk kunnen vergissen.

Naar de markt gaat de boer in den winter wel, ook al heeft hij er niets te doen, al was 't alleen maar uit verveling en voor tijdpasseering. Maar naar vergaderingen, andere dan die hij gewoon is te bezoeken, is hij niet gemakkelijk te krijgen.

x

Dezer dagen werd te Terneuzen vanwege de Ford Motor Company een filmdemonstratie gegeven betreffende de werking van de Fordson-tractor. Maar de opkomst was uiterst gering. Toch werden hier wel belangrijke onderwerpen besproken. De vertegenwoordiger der Ford Cy. had te Zevenbergen een proef genomen, om te demonstreeren wat nu in het landbouwbedrijf economischer was: paardentrekkracht of tractor. Hem werden door een landbouwer aldaar drie boerenwagens ter beschikking gesteld, zoodat hij niet behoefde te wachten op lossen of laden der wagens en steeds heen en weer kon rijden. Het resultaat was, dat de tractor ongeveer het dubbele vervoerde, als onder gelijke voorwaarden zou zijn geschied met drie span paarden.

x

Nu zou ik niet gaarne direct alle boeren adviseeren: ruim wat paarden op en schaf een tractor aan. Ik weet zeer goed, dat er tal van factoren (soort van den grond, ligging en grootte der gronden, etc.) een woordje meespreken, maar een onderwerp als dat is toch zeker wel waard om in studie genomen te worden.

Was het niet een Zeeuwsch-Vlaamsche landbouwer (de heer Leenhouts), die op de alg. vergadering der Z. L. M. te Middelburg in het debat over de bescherming der suiker-industrie er op aandrong, toch boven en vóór alles te streven naar de meest economische inrichting der bedrijven?

Of wil men hier, in 't land van 't zware paardenras, koste wat kost, de paarden handhaven en den tractor weren? Beschouwt men het misschien als een in de kaart der vijanden van het paard spelen, als men zich met dit vraagstuk inlaat?

Ik herinner me een lezing van den heer Zonnevijlle, óók een Zeeuwsch-Vlaming, een der voormannen van de paardenfokkerij, die meende te kunnen aantoonen, dat het paard voordeliger is dan de motor-trekkracht. Een debat tusschen deskundigen over de vraag, wie nu gelijk heeft: de man van de Fordson-tractor of de man van het paard, zou zeker interessant geweest zijn.

x

Over de paardenfokkerij gesproken, wil ik hier even memoreeren de optimistische uitlatingen van enkele gezaghebbende personen over de vooruitzichten voor dezen zoo belangrijken tak van bestaan voor Zeeuwsch-Vlaanderen. Jhr. J. van Vredenburch, de joviale voorzitter van het Trekpaardenstamboek, meent, dat alles er op wijst, dat voor de trekpaardenfokkerij betere tijden aanbreken, Duitschland zal wel weer spoedig koopen en in Frankrijk kan een belangrijk aantal Nederlandsche trekpaarden tegen een laag invoertarief worden ingevoerd. Door de stabilisatie van de Belgische franc is den Belgischen fokker een bijzonder voordeel, dat hij de laatste jaren boven zijn Nederlandsche collega had, ontnomen. Ook gelooft hij, dat het trekpaard de vracht-auto weer zal verdringen.

Dhr. Lako, ook in onze streek woonachtig, de bekwame secretaris van de afdeeling Zeeland van het Trekpaardenstamboek, meent ook, dat men zich wat moet matigen in het klagen over den slechten tijd voor de fokkers.

De goede tijd, die achter ons ligt, was toch eigenlijk een abnormale. Er werd maar gefokt en verkocht, zonder op de gebruikswaarde der dieren te letten. Als de fokkers zich toeleggen op het kweeken van breede, diepe en vooral niet te groote paarden, zullen er straks in binnen- en buitenland wel zaken te doen zijn.

x

Moge er dus ten opzichte van de paardenfokkerij van gunstiger vooruitzichten gesproken kunnen worden, ten aanzien van de werkloosheid is het helaas zoo niet. Kort geleden waren te Hulst eenige honderden R. K. Landarbeiders bijeen, voor wie het lid der Tweede Kamer, de heer Loerakker optrad. Door dezen spreker - die daarover ook reeds vragen aan den betrokken Minister stelde - werd in die vergadering gewezen op de groote werkloosheid in Zeeuwsch-Vlaanderen. De Overheid van de gemeenten, de provincie en het Rijk moeten hier oog voor hebben. Honderden mannen vinden thans geen employ. Het zal moeten komen tot werkverschaffing op grooter schaal, waarbij meteen al geconstateerd kan worden, dat verschillende gemeentebesturen alle medewerking weigeren. Slechts van Hontenisse en Hulst is bekend, dat zij wat aan werkverschaffing doen.

Het is zeker te prijzen, dat steeds weer en steeds meer de aandacht op dit nijpende vraagstuk wordt gevestigd. Dhr. Loerakker noemde het misdadig, de oogen hiervoor te sluiten.

Z. V.

 

De Zaaier.

Ik zag hem, groot, vóór purperen avondbrand,

aanschrijden langs de bloeibereide voren;

met zegenend gebaar zaaide bij 't koren,

ernstig den mond en oogen Godsgezant!

Een verre vogel deed zich lokkend hooren,

een lief'lijk vleien kwam van d' anderen kant....

Hij stond, en staarde mijm'rend over 't land,

de rustige ziel in eindloosheid verloren ...

Dieper gloeiden de stille wolken aan den

gestrekten einder.... en de zaaier waande er,

zalig ontroerd, der heem'len paarlen poort ....

Dan, of hem God met zacht-berispend woord

en vriendelijken lach, tot arbeid maande,

schreed groot vóór d' avondbrand hij weder voort ....

JAN H. EEKHOUT.

 

DE VROUW AAN HET WOORD

Dankbaarheid.

Het lijkt zoo eenvoudig en het is al zoo'n gewoonte geworden: als iemand ons een stoel aanbiedt, laten we het "Dank U!" onmiddellijk volgen, zonder er, ook maar even over na te denken. Er zijn echter op deze wereld tal van menschen, die grootere gaven of hun bewezen diensten, ja zelfs weldaden, op dezelfde manier accepteeren, en dank zeggen, op denzelfden toon, zonder eenig waarlijk gevoel van dankbaarheid. En als wij het nu toevallig zelf zijn, die ons voor zulk een medemensch opofferingen getroostten en wij tot de onaangename gewaarwording komen, dat de ander doet, alsof het zoo behoort, zijn wij, ondanks de meestal reeds vroeger opgedane ervaring op dat gebied, toch steeds weer min of meer teleurgesteld. Soms zelfs zijn we bitter ontgoocheld, als we al het mogelijke om iemands bestwil gedaan hebben en die zelfde iemand geen greintje dankbaarheid laat blijken. We hebben het meer dan eens hooren verkondigen, dat de echte weldoener geen zelfzucht kent, dat het geen "geven" meer genoemd kan worden, maar een "verkoopen" wordt, als wij voor elken vriendschapsdienst een zeker bedrag aan dankbaarheid terug verwachten, maar tòch .... o, wat valt het in de practijk den zwakken mensch vaak zwaar, wèl te doen en niet om te zien!

Dank is een zeldzame plant, en wie uitgaat, om haar te zoeken, komt meestal moe en teleurgesteld thuis.

Het is wel een eigenaardig verschijnsel, dat veel menschen een ander kunnen ontmoeten, aan wien ze dank verschuldigd zijn, zonder er aan te denken, terwijl wanneer zij iemand zien, die hun iets te danken heeft, zij zich dat onmiddellijk herinneren.

Wie 's oft ist auf Erden,

Also sollt 's nicht sein,

Lasst uns besser werden,

Gleich wird 's besser sein.

Er zijn er, die zelf liever geven, dan dat zij gunsten van anderen aannemen : de ijdelheid der gevers is meestal gestreeld, die der begunstigden , bijna nooit. Voor sommige naturen zijn zelfs ontvangen weldaden drukkend, zij kennen niet alleen geen dankbaarheid, maar kunnen ook de geringste toespeling niet verdragen, ze trachten zelfs iedere ontmoeting met hun weldoener te ontwijken, om toch vooral maar zoo weinig mogelijk aan de weldaad herinnerd te worden.

En dan zijn er ook nog menschen, die dank met belooning verwisselen. Zoo was er in de griep-dagen een oude dame, die nog al flink aangepakt was en direct verzorging noodig had. Daar er zeer moeilijk hulp te krijgen was - in de meeste huisgezinnen waren immers één of meer patiënten - bood een jong meisje, een toevallig kennisje, aan haar te verplegen. Geheel belangeloos waakte ze vele nachten en voerde ze elken dag opnieuw zorgvuldig en stipt de doktersorders uit, hoorde geduldig telkens weer dezelfde klaagliederen aan, en sloeg een invitatie, waar ze te voren "op gevlast" had, af, om toch maar te kunnen blijven helpen. Toen de dame genezen en het jonge meisje weer enkele dagen thuis was, werd er een pakje bij haar bezorgd: een doos postpapier, waarop met groote letters: "In ruil!" stond geschreven; dàt was haar dank!

"Nu zijn we weer "quitte", hé!" lachte de dame, toen ze elkaar kort daarna ontmoetten.

Ook zijn er natuurlijk menschen, die zelf liever een belooning dan dankwoorden ontvangen, voor hetgeen zij voor een ander deden. Maar een waar weldoener helpt alleen, omdat er hulp noodig is en rekent niet na, wat het voor hem zou kunnen opbrengen. Toch zal het ook hèm goed doen, wanneer hem b.v. toevallig ter oore komt, hoeveel goeds zijn hulp uitwerkte, wanneer hij toevallig één enkelen vreugde traan ziet blinken, één enkel welgemeend dankwoord opvangt; die dank vooral zal verblijden, welke men vindt, zonder hem te hebben gezocht.

Soms hebben wij verplichting aan medemenschen, die we niet kunnen achten. In zoo'n geval, zullen we zeker opzien tegen het moment, dat wij aan hen onzen dank moeten uitspreken. Maar tot de schoonste oogenblikken van ons leven behooren toch zeker die, waarin we ons zóó gelukkig gevoelen, dat ons hart overvloeit van dankbaarheid jegens den Almachtigen Schepper.

L. B. M.

 

TREFFERS EN POEDELS

De nieuwe tijd.

Onze eeuwenoude klokken

waren in hun gulden tijd

't middelpunt der Nieuwjaarsspanning,

12-uur-zenuwachtigheid,

onze ouwe - trouwe torens

sloegen deftig, sloegen zwaar,

zij verkond'den autocratisch

d' aanvang van het nieuwe jaar. -

Doch ....

de tijden zijn gewijzigd,

en helaas, daardoor betrok

Holland's glorie aan de hooge

middernacht-klank-torenklok. -

Oujaarsavond - kwart voor twaalven,

warme punch - een rondje kaart,

wacht 't modern familiegroepje

om den huiselijken haard.

Vijf voor twaalven.... hóóg daar buiten

speelt de klok twaalf uur.... maar hoor.

Pa zegt met een lichten glimlach:

Onze stadsklok is weer vóór....

Snikkend lijdt de oude toren

om zijn glans.... die henenging;

binnen staart men opgewonden

naar een roeper-achtig ding. -

Plots gelukwensen - lachen - huilen,

dóór de eeuwen blijft dit zoo,

doch de taak der torens week voor

't tijdsein van de radio. -

 

 

WILLEM TELL II.

 

 

IK WEET NIET ........MAAR .......

.... het komt me voor, dat iemand, die de griep heeft tot andere dingen geraakt dan de niet grieperige sterveling. De eerste b.v. zal op een goeden of liever kwaden dag tot de ontdekking komen, dat een kachel ook branden kan zonder warmte te geven, dat men zich nimmer op een fabrikant van thermometers kan verlaten, dat gerechten den eenen dag iemand het water in den mond kunnen brengen en den anderen dag niet smakelijker zijn dan zeegras, apehaar of koude thee met puntjes. De griep is wat dat betreft een zonderlinge ziekte. Overdag maakt ze je tot een kwart mensch en 's nachts doet ze je gestalten en vormen aannemen die lang niet altijd door den beugel van het fatsoen kunnen. Achtenswaardige burgers worden in grieperige nachten tot booze misdadigers, die zich laten achtervolgen door politieagenten, ze begaan een gruwelijke misdaad, willen het hazenpad kiezen en bemerken, terwijl ben het angst-transpireer-vocht uitbreekt, dat ze niet van hun plaats komen. Dikke dames en heeren op wier hoofden geen haar zich bevindt dat er aan denkt buitenissige lichaamsoefeningen der patronessen en patroons bij te wonen, worden door toedoen van de griep acrobaten, die bij Hagenbeck geen slecht figuur zouden maken, ze wandelen en huppelen over de daken van de huizen hunner medeburgers, springen over schoorsteenen, glijden langs waterafvoerpijpen naar beneden alsof de dag waarop zij te weten kwamen, dat in het dichtrijgen van schoenen een zwaar probleem schuilen kan, nog in de verre toekomst ligt. Deze vormveranderingen zijn echter nog niet de ergste die de griep op haar geweten neemt, de bovengeschetste personen blijven tenminste menschen. Wat evenwel te zeggen van een totaal-verandering gedurende de nachtelijke uren? Ook die vinden plaats. Het kan gebeuren dat men als mijnheer X. ten bedde gaat en dat, misschien een half uur later, het paard Tony van Tom Mix onder je bloedeigen dekens ligt, of de zwarte hond uit de detective-roman, die in den vooravond de bedoeling had je ellendigen toestand uit je hersens te verbannen.

En hield de griep zich nu nog maar bij dieren! maar ook dit is niet het geval; je persoon biedt haar alle mogelijkheden, hetgeen ik met de hand op het hart mag verzekeren nadat ik een dezer dagen het genoegen had door haar toedoen een pokje te worden.

U kent toch de pok? Of neen, u kent haar niet, u hebt hoogstens van haar gehoord of gelezen. Er wordt van dit ding veel kwaad gesproken, wat niemand verwonderen zal als hij bedenkt dat het de mensch is, die over de pok spreekt. Vroeger - en ik beken dit eerlijk - had ik ook niet veel van de pok terug, doch sedert de nacht dat ik er zelf een was, denk ik er anders over. Het hangt er maar van af hoe men de zaak bekijkt, of men zich op het pok- dan wel op het mensch-standpunt plaatste. De mensch doet bijna algemeen het laatste, hetgeen ik als ex-pok ten zeerste betreur. Tijdens mijn pok-zijn is over deze kwestie lang en breed geconfereerd onder Ego's dekens, waar een algemeene vergadering van de pok-bond was belegd. De voorzitter, een bootwerker van een pok, diende een voorstel in, waarin afkeuring werd uitgesproken over de kwaadaardige strijd-methode der menschen, met algemeene stemmen werd dit voorstel aangenomen. Vervolgens sprak een der pokkers een gloedvolle rede uit, waarin de provincie Zeeland in de bloemetjes werd gezet. Uit een enquéte, onder de pokken gehouden, bleek n.l. dat in Zeeland 'n aantal menschen de functie pok niet slecht gezind is, en dat een groote groep Zeeuwen niet deelneemt aan den oorlog tegen de pok. Een luid applaus onderbrak herhaaldelijk deze loffelijke getuigenis, en ten slotte werd bij acclamatie de voorganger dezer pok-gezinde Zeeuwen, Ds. Kersten, tot eere-lid van onze pokken-vereeniging uitgeroepen.

Toen de voorzitter aanstalten maakte een dronk op dit feit in te stellen, nieste ik me pok-af.

Ik was weer mensch. In het duister tastte ik naar het meubel dat terzijde van ieder bed pleegt te staan en waarop zich in dit geval een glas water bevinden moest. Ik raakte met de hand iets aan, dat kraakte en ritselde, Ik herinnerde me de courant waarin ik enkele kwartieren geleden het verslag gelezen had over vergadering van artsen in Middelburg, die over bestrijding van pokken en over Ds. Kersten's houding in deze hadden gesproken.

De griep kan iemand tot rare dingen brengen.

EGO, (inge-ent).

 

 

VAN EIGEN BODEM

 

 

Een Domburgsch speelreisje

door

JAN VERMEER.

 

 

Een Domburgsch speelreisje - hoe menig Middelburger herinnert zich niet uit zijn jeugd den vroolijken zomermorgen, als de groote Jan-Plezier voorkwam! Een straat ver hoorde men al het gedaver der wielen over de ruwe keien, en even later hield het rijtuig met een ruk voor de deur stil. Dan werd de heele wagen, waar maar een bergplaats te vinden was, volgestopt met doozen en bussen, want Moeder wist bij ondervinding, dat oud en jong op zoo'n dag wat aan kon. Als we allemaal een plaatsje hadden gekregen, een op den bok en twee in den kattebak, lei de koetsier de zweep op de van ongeduld trappelende paarden en dan ging het in draf de straten door, overal nagestaart door bewonderende en benijdende stadgenooten. Vooraan op den Noordweg hadden we den eersten tol al; nog zie ik den tolbaas uit zijn huisje komen en aan zijn pet tikken, nog hoor ik hem zeggen: Dank je wel meneer, en goeie reis! En dan ging het weer verder in gestrekten draf, de paarden sloegen het vuur uit de keien en de musschen vlogen onder luid getjilp voor hun hoeven op.

De Noordweg is naar veler meening van alle Walchersche wegen de mooiste, door zijn aanleg en zijn rijkdom aan boomen en opgaand kreupelhout, in vroeger jaren vooral ook door de vele buitenplaatsen, die de rijke Middelburgers zich hier lieten aanleggen, maar waarvan de meeste, helaas, vroeger of later door de vernielende hand van den slooper gevallen zijn. Nauwelijks zijn we den tol gepasseerd of we zien aan onze rechterhand het hek van Klarenbeek. Toen Gargon in het begin der achttiende eeuw zijn reisgezelschap door het Walchersche Arkadia leidde, lag de buitenplaats nog "vermaaklijk in haar geboomte, met vischrijke vijvers, zinlijke bloemperken, en geneuglijke wandelpaden", maar sinds een twintig jaar geleden de sierlijk gesmede topstukken op de palen van het hek naar het buitenland zijn verkocht, herinnert alleen de naam van de hofstede op deze plaats aan het oude buitenverblijf. Door Klein-Brigdamme komen we, langs de oude buitenplaats Klein Zion, binnen weinige minuten in het gehucht Brigdamme. Hier wordt even halt gehouden om een voorraad Brigdamsche moppen in te slaan, van welk oponthoud we gebruik maken om nog eens even te kijken naar de ruïne wan den ouden kerktoren, die sinds drie en een halve eeuw op het hooge weiland aan onze rechterhand staat als eenig overblijfsel van de oude kerk.

Even voorbij den Leliëndaalschen weg wordt onze aandacht gevraagd voor de plaats, waar eenmaal het Spanjaardsputje lag en thans een laaggelegen weiland nog dien naam draagt. Tijdens het beleg van Middelburg, in 1574, versloeg hopman Jacob Scotte hier een afdeeling Spaansche soldaten, die een uitval deden, Voorbij den molen komen we aan de plek, links van den weg, waar eenmaal het kasteel Popkensburg lag, waarvan nu evenwel niets over is dan enkele vijvers nabij de hofstede, die thans nog den naam van de oude ridderhofstad draagt. Over Popkensburg, dat pas een zestig jaar geleden gesloopt werd, zou nog heel wat te vertellen zijn, maar de paarden staan niet stil en elk oogenblik zien we iets nieuws, dat om een of andere reden onze belangstelling vraagt. Sint Laurens laten we, letterlijk gesproken, links liggen om terstond door te rijden naar Serooskerke. Weldra zijn we bij den hoogen Geerheul; hier was het dat Floris uit de bovengenoemde Walchersche Arkadia zijn Izabella onder het geroep van Heule! Heule! om den hals vloog, tot groote verontwaardiging van het zedige meisje, maar de deftige Middelburgers uit later tijd hebben dit oude Zeeuwsche gebruik sinds lang aan de boerenjongens en -meiden overgelaten.

Wijd liggen voor onze oogen de weilanden en korenvelden in den gloed der morgenzon. Aan den einder, rechts, ligt de zware, stompe dom van Veere naast het ranke stadhuistorentje. In de wilgen en elzen, die ter weerszijden den weg insluiten, zingen de vogels hun hoogste lied. Een maaier met zijn zeis, hel klinkt het ge-klik-klak over de landen, en de zon spat vonken vuur in het glinsterend metaal. Maar reeds ontwaren we boven het geboomte uit den toren van Serooskerke, die ons den weg wijst. Links zien we het mooie ijzeren hek, dat de herinnering aan de buitenplaats 't Huis Om bewaarde, in het midden der zeventiende eeuw door den rijken Middelburgschen burgemeester Johan de Knuyt aangelegd. De westerstorm die op Walcheren zoo huis kan houden, heeft het hek korten tijd geleden om doen waaien, en zoo is ook deze laatste herinnering aan verloren schoonheid verdwenen, hier als op zoovele andere plaatsen op Walcheren.

Waar de weg een bocht maakt en de herberg Veldzicht staat, lag eenmaal de prachtige koepel van Noordhout, een der oudste buitenplaatsen van Walcheren, maar noch van het huis, noch van het uitgestrekte bosch, dat er omheen lag, is ook maar iets bewaard, Serooskerke is nu weldra bereikt, en daar het nog te vroeg is om in "De Lindeboom" af te stappen rijden we, na tol betaald te hebben, het mooie dorp terstond door. In 't voorbijgaan wijzen we elkaar op den ouden offersteen, die tot drempel dient van de kerk, en dan gaat het den weg naar Oostkapelle op. Nauwelijks buiten het dorp zien we aan onze rechterhand de jonge buitenplaats Vrederust, die ons het gemis van vele oude landhuizen aan dezen weg moet vergoeden. Driewegen, Zwanenburg, Rijnsburg, het klooster en later de buitenplaats Zoetendale, men weet nauwelijks waar ze gelegen hebben. Maar waar veel oude schoonheid verloren ging is ook nieuwe schoonheid opgebloeid, en nog voor we Oostkapelle bereiken zien we, voorbij den Rijnsburgschen weg die naar de Oranjezon voert, het buiten Ipenoord met zijn mooien vijver vlak aan den weg. Als we Oostkapelle, dat in oude liedboekjes het schoonste dorp van Walcheren wordt genoemd, achter ons hebben, naderen we langzamerhand de duinstreek, de grond wordt zandiger en tusschen meien en wilgen vertoont zich hier en daar ook de bremstruik. Aan onze rechterhand liggen de buitenplaatsen Duinbeek, Berkenbosch en Hoogduin en het oude kasteel Westhoven met hun uitgestrekte bosschen waarin we ons vanmiddag zullen verlustigen met te luisteren naar het duizendvoudige koor der vogels, Langs Schoonoord en Duinvliet bereiken we Domburg, het doel van onze reis.

In "De Roode Leeuw", eeuwenlang de herberg van Domburg, op de Markt tegenover het stadhuis, wordt afgespannen. De kastelein krijgt order voor de koffie te zorgen en met achterlating van alles wat ons voorloopig overbodig is, trekken we naar het strand. Het in-zee-dragen is gelukkig sinds lang in onbruik geraakt en ook het smelt-steken komt de laatste veertig jaar niet meer voor, maar duin en strand bieden nog vermaken genoeg en voor we het weten, staat de zon in het zenith en is het tijd om naar "De Roode Leeuw" terug te keeren. De lange tafel is met een spierwit tafellaken gedekt, in het midden troont de hooge, dikbuikige koffiekan, ter weerszijden geflankeerd door een hoogopgestapelde schaal boerenboterhammen. Een keurig boerinnetje komt vragen of we nog wat noodig hebben en of het zoo naar onzen zin is; misschien stamt ze wel af van het aardige boerenmeisje dat aan Gargon's spelerijders kwam vragen "of zy haanstonds et heten zoude hopbrengen" en er bijvoegde "zo julder belieft, ik zal ik et alen".

De middag wordt verdeeld tusschen bosch en strand. Nooit wordt een bezoek aan den Hoogen Hilt vergeten, vanwaar we een prachtig panorama hebben over het eiland. Aan onze voeten ligt Domburg in zijn bosschen waar het kerktorentje en de roode daken der talrijke villa's bovenuitsteken. Meer op den achtergrond liggen de dorpen van Walcheren, ingesloten door bouw- en weilanden, en aan den verren horizon rijzen de torens van Middelburg en Veere en de hooge kranen van "De Schelde" te Vlissingen. Achter ons ruischt de eindelooze oceaan onder den egaal-blauwen Augustushemel.

Om zes uur wordt een tweede maaltijd gehouden, geheel gelijk aan de vorige, met dit verschil dat de koffie nu door thee vervangen is, waarvan we ongelooflijke hoeveelheden gebruiken. En dan wordt de terugreis aanvaard. De Schelpweg voert ons naar Westkapelle, waar we nog even tijd hebben om den vuurtoren te beklimmen en ons te amuseeren met de bolle spiegels die onze gezichten allerwonderlijkst misvormen. Langs den mooien vluchtheuvel van Boudewijnskerke en het gehucht St. Janskerke, bereiken we Zoutelande, waar Willebrord met zijn staf een waterbron deed ontstaan. Dan verlaten we de kust en trekken het land in, in de richting van Biggekerke. Langzamerhand begint de schemer te vallen, de vuurtoren heeft zijn lichten reeds ontstoken en in Koudekerke moet de koetsier de lantaarns aansteken. Moeder merkt triomfantelijk op, dat ze toch maar goed heeft gedaan met onze jassen en mantels mee te nemen, want het wordt kil nu de zon in zee gezonken is. Een vriendelijk boerenvrouwtje verkoopt ons nog wat Koudekerksche babbelaars om mee naar huis te nemen, en dan zetten de paarden den draf er weer in. Een onzer begint een liedje te zingen en de anderen vallen dadelijk in. Wel zijn het niet meer de oude versjes uit "De nieuwe Domburgsche Speelwagen" of "Het vrolijke Walchersche Boeremeisje", maar toch heeft hun weemoedig-blije wijs iets eigenaardig romantisch in den donkeren avond. Als we bij de Steenen Banken zijn kunnen we Ter Hooge door de ingevallen duisternis nauwelijks meer zien, maar dat is niet erg, als het over enkele weken najaar is, gaan we er nog wel eens eikels en kastanjes zoeken. Nu zijn we gauw thuis; Vijvervreugd en Torenvliet zijn we voorbij eer we het weten en onder het gebeier van den Langen Jan rijden we Middelburg binnen. Ons Domburgsch speelreisje behoort weer tot het verleden.

Een Domburgsch speelreisje heeft van ouds tot de geliefdste uitspanningen der Middelburgers behoord. Cats noemt het onder de zaken waarmee een jong meisje voorzichtig moet zijn; gedurig over straat loopen, zegt hij, dikwijls in de deur of voor de ramen staan, altijd haantje de voorste zijn bij bruiloften of andere feest,

Of wel na Domburgh veel ghery,

En daer te sluypen aen d' een zy,

Al sonder yemant van ontsicht,

My dunckt dat staet al wat te licht.

En in zijn "Harders-liedt" vraagt Phillis:

Ist niet Domburg daer de steden

Senden al haer malle jeugt,

Brengen al haer malle vreugt?

Yder comt daer aen gereden

Soo lang als het wagen-rat,

Niet te diep snijt in het nat.

De Middelburgsche advocaat Mr. Johan de Brune, tijd- en stadgenoot van Cats, heeft in de "Zeeusche Nachtegael" (1623) een aardige "Domburghs-reyse" geschilderd, een uitstapje naar de Domburgsche paardenmarkt:

Onlangs, als wij, door het land,

Reden, naer het Domburghs zand,

Juyst en even op dat pas,

Als het daer de Peerd-merct was;

Wat en hoe veel zoetigheijd,

Onder meught met nuttigheid,

Wat vermaeckingh, wat geklucht,

Diend' ons doen al voor genucht!

Een der bekendste Zeeuwsche liedboekjes heette "De nieuwe Domburgsche Speelwagen". In het laatst der achttiende eeuw schreef Bachiene in zijn "Vaderlandsche Geographie": "alleen die uit andere provinciën overkomen, zouden schijnen in het eiland Walcheren niet geweest te zijn, zonder Domburg gezien te hebben." En dit is nog altijd zoo gebleven, wie Walcheren bezoekt, heeft ook een uitstapje naar Domburg op zijn program staan, zoo hij niet terwille van de mooie badplaats zelve naar het eiland gekomen is.

Maar het Domburgsche speelreisje zooals men dat vroeger kende behoort tot het verleden. Het is een anachronisme geworden in onzen tijd die geen rijtuigen meer kent en alles met auto of fiets afdoet. De autobus, die alle schoonheid in een wolk van stof voorbij stuift, laat ons niet meer den tijd tot rustige beschouwing. Evolutie kent geen piëteit; ook de liefelijkste, ook de bekoorlijkste, ook de intiemste dingen verdrijft zij met ruwe hand - meedoogenlooze heerscheres over al wat zich hier op aarde voltrekt.