Vorige nummer | Volgende nummer | Overzicht | Online zoeken |
DE BEVELANDSCHE WEEK
De ondergang van den landbouwwagen ; over een stormachtige raadszitting en over een nieuw gemeentehuis; het oesterjaar dat niet tegenviel; concurreerende bakkers.
In de te Goes gehouden vergadering van den bond van oud-leerlingen der landbouwwintercursussen in Zeeland, is de wensch te kennen gegeven, den mooien en typischen Zeeuwschen landbouwwagen te vervangen door een standaard-type, dat eenvoudig en goedkoop moet zijn. Deze kwestie zal bij de Zeeuwsche landbouwmaatschappij aanhangig worden gemaakt, en gezien de saamhoorigheid in bovengenoemde vergadering van jonge landbouwers, is het niet buiten gesloten, dat binnen afzienbaren tijd de Zeeuwsche boerenwagen, die ons vlakke land mede karakteriseerde, verdrongen zal worden door een massa-product dat van iedere stijl gespeend is. Dit is voor hen, die Zeeland en de Zeeuwsche traditie liefhebben geen blijde tijding.
Het verwonderde me niet dat een onzer provinciale dagbladen na kennisneming van het besluit der oud-leerlingen van de landbouwwintercursussen, zijn spijt hierover uitdrukte en wees op het stuk schoonheid dat dreigde verloren te gaan. Het blad nam den handschoen op van den ouden landbouwwagen en zegde het te betreuren, dat de landbouwer het gevoel van schoonheid verloren heeft. Ik kan me voorstellen, dat een blad zich geroepen gevoelt een traditie te verdedigen, doch ik kan me eveneens in den toestand der landbouwers verplaatsen, die met hun tijd meegaan en aan doelmatigheid de voorkeur boven versiering geven.
Het is eigenlijk merkwaardig, dat de oude boerenwagen het zoo lang heeft kunnen bolwerken, en dat hij 1927 gehaald heeft. Hij had al veel vroeger verdrongen kunnen worden door een economischer vervoermiddel, gelijktijdig met de diverse moderne landbouwwerktuigen, die o.a. de oude handploegen en de dorschvlegels van den akker en uit de schuur weerden. Hij had evenals de nationale kleeding en de aardige boeren tentwagen al enkele jaren eerder de groote attractie voor de naast-betrokkenen kunnen verliezen.
Langzamerhand verliest Zeeland het cachet, dat voor de vreemdeling de bekoring van onze provincie bepaalde, langzamerhand ook ondergaat de mentaliteit van het Zeeuwsche volk de verandering, welke men 50 jaren geleden niet mogelijk geacht zou hebben.
Men kan hierover treuren, men kan er zich tegen verzetten, doch van invloed zal dit niet zijn. Iedere periode stelt zijn eischen en men heeft zich daarbij neer te leggen. Men zal het verdwijnen van den schilderachtigen landbouwwagen weldra hebben te aanvaarden, zooals men honderd uitingen van de twintigste eeuw te aanvaarden heeft.
x
De jongste gemeenteraadsvergadering te Goes had op een stormachtigen dag plaats. Stormachtig waren ook de discussies. De heer Labrijn, die zijn galgenzitting had (deze Vrijheidsbonder is naar Leiden verhuisd) is dien dag heviger dan vroeger ooit het geval was, in conflict gekomen met de afgevaardigden der S. D. A. P., zoodat het er van weg had alsof er een eindrekening werd opgemaakt. De heer Labrijn werd uit zijn rust gelokt door een tweetal voorstellen, dat de goedkeuring der S. D. A. P. niet kon wegdragen: verhooging van de subsidie aan de burgerwacht en levering van een lid aan het burgerlijk armbestuur. Het eerste voorstel bracht de gebruikelijke ontboezemingen over de nutteloosheid van burgerwachten het tweede drong de sociaal-democraten met een eigen candidaat voor den dag te komen. De raad bezorgde de S. D. A. P. dien dag twee stroppen. De heer Labrijn, die allen, welke den wapenrok of de soldateske wapens dragen, zeer genegen is, ontvlamde bij de protesten der S. D. A. P. tegen de burgerwacht. Bij het tweede voorstel had hij zijn kalmte nog niet herwonnen en hij zegde de arbeidsvertegenwoordigers leelijke dingen. Ten slotte werden van beide zijden meeningen geuit in algemeenen zin, die met de aan de orde zijnde kwesties niets uitstaande hadden en die op laag peil stonden. Tot nu toe waren we deze wijze van gedachten-wisselen van de Goesche raadsleden niet gewoon. Het is te hopen, dat de voorzitter zich in de toekomst daartegen krachtdadig zal verzetten.
x
's-Gravenpolder's vroede vaderen hebben voor het laatst vergaderd in het oude gemeentehuis. Het nieuwe is gereed en terwijl we dit schrijven, wellicht al in gebruik genomen. In de laatste vergadering in het oude gebouw herinnerde de voorzitter er aan, dat de vergaderingen in vroegere jaren gehouden werden in de "Rechtkamer" van een herberg in 's-Gravenpolder. Een officieel karakter hadden de besprekingen over het welzijn der gemeente in die dagen nog niet, het was meer een gezelligheids-bijeenkomst. De voorzitter sprak er zijn voldoening over uit, dat het nieuwe tehuis van den raad nog onder zijn bestuur tot stand is
gekomen.
De inwoners van 's-Gravenpolder mogen trotsch zijn op het nieuwe gebouw, dat er zeer goed uit ziet.
x
De slechte voorspellingen inzake de oesterteelt zijn geenszins uit gekomen. Dit blijkt de laatste dagen afdoende. Engeland laat zich heel wat Ierseksche oestertjes toezenden. Dien tengevolge zijn momenteel de blanke oesters in ons gewest reeds geheel op en is al een begin gemaakt met de verzending van andere kwaliteiten. Het gaat de oesterteelers dit jaar niet slecht, en het zou hen nog meer voor den wind gegaan zijn, zoo enkele der grooten in Ierseke niet ontijdig den marktprijs hadden verminderd. Een leer voor later.
x
Na den onbloedigen oorlog tusschen slagers en veehandelaars in Zuid-Beveland - vroeger is daarover geschreven - kennen we een strijd tusschen de bakkers. Deze is in Heinkenszand ontbrand. Een 's-Heerenhoeksche collega heeft de liefde der niet bakkende inwoners van Heinkenszand veroverd door zijn brood enkele centen goedkooper te leveren. De bakkers in genoemd dorp waren daar niet over te spreken en zoo is spoedig een scherpe verhouding tusschen dezelven van den meeltrog ontstaan. Welke partij het winnen zal is niet twijfelachtig. Geld speelt zelfs een rol van beteekenis als het op dorpen-solidariteit aankomt. A. M. D.
DE KALENDER DER NOORDGROEP
Ds. J. H. de Roode overleden; het notulenmuisje van St. P.; een schoolarts gewenscht?
Met het voor velen onverwacht verscheiden van ds. J. H. de Roode, in leven predikant bij de Ned. Herv. Gem. te Zierikzee, is een nobele figuur, een humaan mensch uit onze samenleving heengegaan. Ruim 15 jaar diende hij de Ned. Herv. Gem. te Zierikzee, in welk tijdsverloop hij zich heeft doen kennen als iemand van groote oprechtheid, eerlijkheid, goedheid en met een diepen zin voor recht. Hij was een man die zich nooit opdrong, stil zijn weg ging en nooit trachtte de voorgestoelten te bezetten. Met zijn gemeenteleden leefde hij wel mede, maar dikwijls zonder dat zij het bemerkten en daardoor kwam het wellicht dat hij vrijwel alleen stond in het leven, dat vaak moeilijk voor hem was, een gevolg misschien ook van zijn eigenaardige zelfstandigheid. Toch stond hij niet geheel buiten de samenleving. Zoo was hij lid van onderwijscommissies, van den Voogdijraad, van den Protestantenbond, enz. Bij zijn teraardebestelling hield een zijner ambtsbroeders een treffende toespraak, waarin het karakter van den eenvoudigen en bescheiden prediker naar waarheid werd geschetst. Schouwen-Duiveland telt een figuur minder.
x
Flipland und kein Ende! Het notulenmuisje heeft wel een lang staartje gekregen. Nadat enkele weken geleden de zaak tegen den burgemeester en secretaris van deze gemeente voor de Bredasche rechtbank geschorst moest worden wegens een fout in de dagvaarding, zooals de raadsman van den ex-burgemeester had ontdekt onder zijn juridische loupe, is dezelfde zaak nog eens "voor" geweest.
Ook nu zijn zaken aan het licht gekomen die niet door den beugel kunnen. Declareeren scheen een geliefkoosde bezigheid van den ex-burgemeester. Voor een korte dienstreis naar Zuid-Holland had bij o.m. als verschot" opgegeven f 42.- voor een eenvoudig middagmaal voor 2 personen, De "after dinners" werden extra geboekt dus nog f 3,50 voor een "rookertje" 'erbij. De eene wethouder, die met den beklaagde de dienstreis had gemaakt, maar de afrekening eerst later onder de oogen kreeg, verklaarde nog nimmer zoo duur te zijn uit geweest. We willen het graag gelooven. Het O. M. eischte tegen den vorigen burgemeester van Flipland wegens valschheid in geschrifte f 3000 boete sub. 6 maanden gevangenisstraf en tegen den secretaris, die onder pressie van den vorigen beklaagde verschillende strafbare handelingen had gepleegd, f 500 boete, sub. 2 maanden gevangenisstraf. Maandag 7 Februari zal de rechtbank uitspraak doen in deze geruchtmakende zaak.
x
Vorige week is op een der Groene Kruisvergaderingen van een der Schouwsche dorpen door een arts het instituut van schoolartsen op ons eiland bepleit. Kan ons eiland met een bevolking van ongeveer 25.000 zielen, een schoolarts bekostigen? Een open vraag. Het nut van een dergelijk instituut behoeft niet meer bepleit te worden, waar vele groote steden in ons land reeds schoolartsen hebben, die uitstekend, vooral voorbehoedend, werk onder de schooljeugd verrichten, al werken de ouders helaas niet altijd mede. Laat men toch bedenken, dat het gaat om het belang der komende menschheid! Vooral het rooken onder de groeiende jeugd dient te worden tegengegaan en wel speciaal het rooken van sigaretten. Bij een gehouden onderzoek op groote schaal is gebleken, dat van 15.000 jongens 14 pct. vaste en 35 pct. gelegenheidsrookers waren. De helft kreeg toestemming der ouders, die het juist moesten verbieden, omdat rookende knapen meestal bij hun niet rookende schoolmakkers ten achter komen.
Waar de bevolking van Schouwen-Duiveland verspreid over het eiland woont, was misschien de aanstelling van een districtsschoolarts de aangewezen weg, indien men tot de instelling van zoo'n instituut zou overgaan .... maar zoover zijn we nog niet gevorderd.
M. d. P.
DE WEEK OP WALCHEREN
Van een industrie in opkomst; de beteekenis van de "Zeeland"; de verpachting van het badpaviljoen; hartige woorden over de onderwijs-rekeningen, concurrentie in 't bunkerbedrijf en een huisvlijttentoonstelling,
Onder patronaat van de Afd. Middelburg van de Nederlandsche Vereeniging van Huisvrouwen is op Vrijdag 28 Januari j.l. op de bovenzaal der St. Joris een tentoonstelling gehouden van kantwerk, vervaardigd door de Westkappelsche vereeniging "Het Molenwiekje". Daarbij werd door vier meisjes in Walchersche dracht een demonstratie in het kantklossen gegeven. De tentoongestelde kantwerken, waaronder zeer fraaie, zoowel van opvatting als van afwerking, leverden het bewijs, dat er met lust en volharding was gewerkt en dat deze tak van huisindustrie te Westkapelle op een levenskrachtigen stam is geënt. Waar nog kort geleden in het openbaar werd verkondigd, dat het met de vervaardiging van kant sterk bergafwaarts gaat, (voor Sluis van gezaghebbende zijde later weerlegd) daar doet het mijn Walchersche hart goed, den volke kond te doen, dat Westkapelle die bewering ook voor Walcheren logenstraft. Het gaat bergopwaarts. Er ontwikkeld zich hier krachtig en hoopgevend een totnogtoe op Walcheren onbekende industrie, het kantklossen. Het kan zijn nut hebben, hier het een en ander mede te deelen omtrent het ontstaan en de werkwijze van deze vereeniging.
Op initiatief van Ds. Reus, Ned. Herv. predikant te Westkapelle, heeft mevr. Schutten-Putters uit Hoorn in Maart 1926 tot tweemaal toe aan 15 meisjes uit Westkapelle een cursus in 't kantwerken gegeven, welke cursussen hebben geleid tot het oprichten van "Het Molenwiekje" (naar een zeer aardig patroontje aldus genoemd). Deze vereeniging telt nu 37 leden en staat onder leiding van mevr. Engelbrechts. Deze werkt geheel pro deo; maar ook de leden doen dat, in zooverre dat zij anderen te Westkapelle gratis helpen, om zich de techniek van 't kantklossen eigen te maken. Zij werken uitsluitend volgens patronen, ontworpen en geteekend door mevrouw Schutten-Putters en leveren dus een product, dat Nederlandsch is van oorsprong. Die motieven zijn niet ongelijk aan de Sluische; terwijl de bewerking zich kenmerkt door groote degelijkheid. Om te voorkomen, dat de kant als handelswaar aan de markt komt, waardoor allicht de prijs aan schommelingen (ten gevolge van de financieele behoefte der werksters) onderhevig zou zijn, werken zij uitsluitend op bestelling van mevr. Schutten-Putters, die door haar relaties altijd orders weet machtig te worden. Volgens de kantwerksters, die ik daarover ondervraag, is haar arbeid loonend, meer dan breien of naaien. De organisatie dezer werksters in een Vereeniging leidt natuurlijk tot coöperatief inkoopen der grondstoffen en tot leverantie daarvan tegen lage prijzen.
Ik eindig met alle lezeressen aan te sporen bij deze Vereeniging eens kant te bestellen en een echt-Nederlandsche industrie te steunen. Was de wensch niet al te stout, ik wenschte, dat menig Zeeuwsch dorp Westkapelle's voorbeeld volgde.
x
Ten bewijze, dat de Vlissingsche Mailroute voorziet in een behoefte en als aanduiding van hoe groote beteekenis de booten der "Zeeland" zijn voor het internaionaal verkeer, worde hier meegedeeld, dat Zondag 30 dezer met de mailboot niet minder dan 1500 zakken brieven meekwamen. Deze toevloed week zóódanig van het gewone quantum af, dat de mailtrein eerst na een klein uur vertraging kon vertrekken.
x
Omtrent de verpachting van het badpaviljoen, waarover in den Vlissingschen raad reeds zooveel is te doen geweest, is men het onder de vroede vaderen eindelijk eens geworden. Burgemeester en Wethouders zijn met het voorstel gekomen: een gedeelte ervan in gebruik te geven aan den Kunstkring "Het Zuiden" en het andere gedeelte in het openbaar te verpachten, en de Raad heeft zich ten slotte met dat voorstel vereenigd. Daarbij is echer van de zijde van het Dagelijksch Bestuur te kennen gegeven, dat met de belangen van den gedupeerden heer Mol rekening zou gehouden worden en niet à priori den hoogsten inschrijver het paviljoen zou worden gegund. Op een desbetreffende vraag, werd mede door den voorzitter namens het Dag. Bestuur toegezegd, dat voortaan alles, wat de verpachting van het strand betreft, in den raad ter tafel zal worden gebracht.
Omtrent de wijze, waarop in den raad is gereageerd op de aanvechtbare posten in de verrekeningen ten behoeve van de bijzondere scholen aldaar, was men het minder eens. Er zijn harde woorden gevallen, over en weer. Voor den buitenstaander lijkt het er naar, alsof men van de eene zijde wel wat al te hard van stal is geloopen, van den anderen kant niet geheel en al vrij uitgaat ten opzichte van het: het is gemakkelijk riemen snijden enz.
Hoe het zij, zoo'n soort hanengevecht in den raad heeft toch een goede zijde. Men leert er elkaar beter door kennen en is allicht in het vervolg meer op zijn hoede. Ik geloof niet, dat er bij een volgende gelegenheid nog posten als: een nieuwe chocolade-ketel voor de ouderavonden op dit soort van Rekeningen zullen prijken, en men mag vertrouwen, dat men aan den anderen kant daarbij voortaan de questie openbaar of bijzonder zal laten rusten. De zakelijkheid was wel eenigszins zoek en de gemoederen hadden wel wat kalmer gekund.
x
Maakten we onlangs melding van de plannen der Steenkolen Handelsvereeniging, om in Vlissingen een bunkerstation te vestigen, thans kan nog meegedeeld worden, dat ook van andere zijde, van den kant der Staatsmijnen n.l. het voornemen bestaat, zulk een moderne installatie in onze Scheldestad te stichten. Of het er van komen zal, dat het bunkerbedrijf daar van meetaf in het teeken der concurrentie zal staan, valt nog niet te zeggen; maar wat wèl vast staat is, dat handelskringen in een dergelijk bedrijf voordeel zien en dat Vlissingen in hun oogen er rijp voor is, Vlissingen telt nog mee. Dat geeft den burger moed.
x
De provinciale huisvlijttentoonstelling te Middelburg is Donderdag 3 dezer geopend. Gezien het aantal inzendingen, dat aardig in de honderd loopt, de herkomst der werkstukken, welke uit de Bevelanden, Zeeuwsch-Vlaanderen en Walcheren inkwamen en de belangrijkheid van het tentoongestelde, is deze expositie een succes geworden.
Een bezoek aan een dergelijke tentoonstelling, die als deze regelen den lezer bereiken, reeds tot het verleden zal behooren, is altijd de moeite waard. We kunnen, van deze getuigen, dat er veel werk valt te bewonderen dat, door leeken vervaardigd, het werk van vakmenschen naar de kroon steekt. Dat er ook minder geslaagde werkstukken te zien zijn, is natuurlijk; maar er is geen enkel voorwerp bij of het legt getuigenis af van groote toewijding, van volharding, van bewonderenswaardig geduld. Wie zich voor den geest stelt, de geringe hulpmiddelen, de gebrekkige werkgelegenheid, waarover de vervaardigers vaak te beschikken hadden, kijkt deze voorwerpen met een zeker respect aan en oordeelt mild over kleine tekortkomingen en gebreken. Maar vooral zal hij in zich voelen innige dankbaarheid over zoovele bewijzen van gezonden werklust en gelukkig gezinsleven. Daarin toch alleen kan de huisvlijt gedijen.
V.
DE WEEK IN ZEEUWSCH-VLAANDEREN
Het probleem der werkloosheid aan de hand van enkele voorbeelden; op hoop van zegen; over het standsbesef van den boer; enkele kwesties en een sympathieke beweging.
In mijn beide vorige overzichten behandelde ik ook de werkloosheid, het nijpende vraagstuk, waarmee inzonderheid Zeeuwsch-Vlaanderen verhoudingsgewijs zwaar bezocht schijnt te zijn. Ik wil over dit onderwerp nu geen beschouwingen meer geven, maar wil ter illustratie van hetgeen ik vorige keeren schreef, eens een cijfer noemen. Alleen in het dorpje Graauw worden niet minder dan 126 werklooze landarbeiders uit de daarvoor gevormde kas ondersteund. Veertig hunner zijn nu te werk gesteld bij de verharding van een straat. Als in één dorpje meer dan 100 arbeiders ondersteund moeten worden wegens werkloosheid, dan is toch wel duidelijk, dat we hier inderdaad van een probleem kunnen spreken.
Ook in het visschersbedrijf neemt de werkloosheid eer toe dan af. In Nieuw-Namen b.v. gaat de visschersvloot van dag tot dag achteruit. Op 't oogenblik varen er nog ongeveer 22 vaartuigen uit, meegerekend de garnaalvisschers. Het schijnt dat er nu niet minder dan negen vaartuigen te koop zijn. Wat de oorzaak van deze sterk verminderde animo is? Naar algemeen beweerd wordt de dure pacht en het lage peil, waarop de Belgische franc gestabiliseerd is.
Wat de eerste oorzaak betreft, kan nog gemeld worden, dat het Bestuur der Visscherijen op Zeeuwsche stroomen aan de belanghebbende mosselkweekers bekend heeft gemaakt, dat de mogelijkheid is geopend, om thans in pacht zijnde mosselperceelen tusschentijds in te geven. Van deze gelegenheid kunnen dan zij, die meenen, dat ze zich een strop hebben gepacht, tot 30 Maart gebruik maken. Verpachting van de uit de pacht gekomen perceelen volgt dan spoedig.
Dit besluit van den Minister van Financiën (naar ik meen, is het de tweede maal, dat hiervoor de gelegenheid wordt gegeven) staat natuurlijk in verband met den toestand, die in het mosselbedrijf heerscht en de klachten, allerwegen geuit, over de onmogelijkheid om de pachten te kunnen opbrengen.
Toch is het de vraag, of de pachten er beduidend door omlaag zullen gaan. De concurrentie, de naijver, schijnt ook hier wel de eerste viool te spelen. Net als bij de boeren. Hoeveel boeren zijn er niet, die voor ondraaglijke lasten zitten door hun veel te hooge pacht. En toch, als er een stuk land vrij komt, staat er niet één, maar staan er wel tien boeren gereed, om zich in dezelfde moeilijkheid te steken. Het gaat dan maar op hoop van zegen!
x
Als men maar boer is! Dat een boer bijzonder veel standsbesef heeft, bleek dezer dagen te Axel nog. De dochter van een landbouwer onder de gemeente Axel had reeds geruimen tijd "stille" verkeering met een jongeman, die echter niet precies van denzelfden stand was en die deswege bij zijn a.s. schoonouders in ongenade was gevallen. Het meisje was echter standvastig in de liefde en trotseerde alle moeilijkheden, die men haar in den weg legde.
Er moesten dus krassere maatregelen genomen worden. En zoo geschiedde het, dat op een Zondagavond toen het paartje huiswaarts keerde, ze leelijk in hun minnekozen gestoord werden door.... een paar geweerschoten, die gelukkig geen doel troffen, dan alleen in zooverre, dat het meisje niet in staat meer was, naar huis te gaan. Ze zocht en vond onderdak bij kennissen.
Kan men hier ook spreken van een terugvallen op de tradities van den stand, in casu den boerenstand?
x
De boeren spelen ook een rol bij de doortrekking der tramlijn Hoofdplaat-Breskens, die niet zoo vlot gaat, als men aanvankelijk dacht. Enkele groote boeren hebben ernstige bezwaren tegen de geprojecteerde baan, die door de kom van het dorp zou loopen. Zij willen haar liever buiten de kom hebben. En zoo is er eenig geschil ontstaan, dat nog uit den weg geruimd moet worden. Deze streek kan nog wel een kleine verbetering van 't verkeer velen. Rijk bedeeld met communicatiemiddelen is ze nog niet.
x
In Sas van Gent zit men weer met iets anders, n.l. een bruggen-kwestie. Tal van klachten zijn reeds geuit over de z.g.n. oude brug, die zóó smal is, dat twee auto's of wagens elkaar er niet kunnen passeeren. Tot het Departement van Waterstaat schijnen eindelijk die klachten ook te zijn doorgedrongen, want een rijksbeambte heeft een heele week lang het verkeer over de brug gecontroleerd, teneinde te kunnen uitmaken, of de passage er zóó druk is, dat ze eenige kosten wettigt.
Toch is men hier niet optimistisch over het resultaat van zulk een verkeerstelling. Hoevele gegronde klachten zijn er al niet ingediend over het lange wachten bij de groote brug. Maar van electrificatie, hèt middel, om aan dat getreuzel bij open- en dichtdraaien een einde te maken, komt maar niets.
In de waterleiding schijnt iets meer schot te zitten. Thans lazen we weer dat opdracht gegeven is tot het doen van grondboringen te St. Kruis en Eede. Zooals men weet, zijn er indertijd ook te St. Jansteen dergelijke boringen uitgevoerd.
x
De zoo sympathieke vereeniging "Voor Volkenbond en Vrede", die over het geheele land door woord en geschrift belangstelling tracht te wekken voor het doel en de werkwijze van den Volkenbond, heeft ook haar werkzaamheden tot ons district uitgestrekt. De heer Van Maanen trad op in een openbare vergadering te Terneuzen en heeft daar op interessante wijze allerlei mededeelingen gedaan over den Volkenbond, daarbij er met nadruk op wijzende, dat het werk van den Volkenbond toch eigenlijk dan pas slagen zal, als de Volkenbondsgedachte gedragen wordt niet alleen door de staatslieden, maar door de volken.
Jammer, dat de belangstelling ook hier aanvankelijk zoo gering is. Moge ze maar allerwegen groeien!
Aan vredeswerk is ook hier nog wel behoefte. De oorlogsstemming schijnt nog na te werken. Men denke maar aan de formeele vechtpartij, die laatst te Oostburg tusschen twee families op een Zondagmorgen plaats had. Met stokken en een degen ging men elkander te lijf en een gewonde moest zelfs van 't slagveld worden weggedragen.
Instellingen als van den Volkenbond (arbitrage, gerechtshof enz.) waren hier zeker noodig geweest en hadden heilzaam kunnen werken.
Z. V.
DE VROUW AAN HET WOORD
Eenige dagen geleden sprak ik met een van de meest vooraanstaande dans-leeraressen. Haar instituut wordt bezocht door de upper ten.
Natuurlijk kwam ons gesprek op de Charleston en Black-Bottom.
"En wat zegt u er wel van?" vroeg ik haar. "U, die toch de dansen van een tiental jaren terug zoo gracieus wist in te studeeren en te leiden."
Ze weifelde even.
"Ik vind ze affreus!" zei ik, om haar aan te moedigen. "Al dat trappen, schoppen, bungelen is me een gruwel!"
"Ja, kijkt u eens," zei ze wat voorzichtig. "Men hoeft de Charleston niet op die manier te dansen. In mijn instituut wordt de flat-Charleston geleerd en niemand kan zeggen, dat in die manier van dansen iets kan zijn, dat aanstoot geeft. Wat niet wegneemt, dat ik de Charleston èn de Black-Bottom heel leelijk vind en ze beschouw als uitwassen."
"Maar waarom leert u ze dan? Wanneer u ze schrapt op uw instituut, dan zal dit juist de menschen aan 't denken brengen."
Ze lachte een ironisch lachje,
"Gelooft u dat heusch? Dan kent u het publiek niet. Of u onderschat de Charleston-rage. De menschen willen die twee ongracieuse dansen leeren en kunnen ze dit niet op mijn instituut, dan gaan ze naar een ander. In een tijd, waar de dans-leeraren als paddestoelen uit den grond verrijzen, moet men wel meedoen, al is 't ook met tegenzin."
"Maar is er dan niets of niemand te vinden waardoor er een einde gemaakt wordt aan dit akelig gedoe ?"
"Danst u ze zelf?" vroeg ze fijntjes.
"Ja," zei ik blij. "Ik ben ze juist gaan leeren, om mijn tegenstanders te ontwapenen, die me altijd toeriepen : "Leer ze nu eerst zelf en oordeel dan". En ik blijf volhouden, dat ik al dit decadent gedoe afgrijselijk vind. Ik sta hierin niet alleen, hoopen kennissen van me denken er net zoo over en verlangen naar de terugkeer van de mooie dansen van weleer."
Haar oogen begonnen te schitteren.
"Wilt u gelooven," zei ze, "dat ik er naar kan snakken de heel oude dansen in te studeeren, de Menuet, de Gavotte, de Pavane."
"En de wals, de goede oude wals," vulde ik aan,
"O, maar die is er weer. In mijn instituut wordt al sinds verleden jaar weer de gewone wals, zonder tierlantijntjes, gedanst."
"Dan zijn we toch, dunkt me, op den goeden weg."
"Neen," zei ze beslist, "dat zijn we niet, zoolang dansen als de Charleston en Black-Bottom gedanst worden door jong èn oud! En wie weet, wat ons na die twee te wachten staat, het parool van dezen tijd is immers: hoe gekker, hoe beter!"
"Er moet iets op te vinden zijn," zei ik peinzend.
"Er is iets op te vinden," zei ze langzaam. "En het moet uitgaan van de vrouwen. Door alle tijden heen hebben de vrouwen getoond, dat, wanneer ze maar sterk willen, ze de macht in handen krijgen. Laten het de vrouwen zijn, die de oude dansen in eere herstellen, En de mannen, wanneer ze weer oog krijgen voor de gratie van lijn en gebaar, zullen vanzelf volgen."
Het zij zoo. -
E. B. B.
TREFFERS EN POEDELS
Fusillade-Ballade.
Jong geluk, mystiek belicht door
Januari-maneschijn,
wetend (momenteel tenminste)
elkaar's eigendom te zijn;
Zondagavondscharrelstemming,
hoofden innig aan elkaar,
zachtjes pratend van de toekomst,
liep absent een Axelsch paar.
Ach, waarom moest die idylle
zoo meedoogenloos vermoord
en dit feest in Amor's tuinen
in één oogenblik verstoord?
Door de lucht - van liefde trillend-
klonken schoten - bijna raak:
het symbool voor deze menschjes
van mesalliance-wraak.
't Was háár vader, de gevreesde,
met zijn spuit; hij mikte wèl,
hij beschoot zijn kind, haar liefde,
zoo'n beroerde Willem Tell.
Niemand werd gekwetst, tenminste
geen physieke pijn ontstond,
maar vier tranen-oogen zeiden,
dat de Liefde werd gewond....
Inbraak, - schietpartij - en spookgeest
schijnt daarginder ruim gezaaid;
is te Axel of omgeving
de Potemkin soms gedraaid? -
WILLEM TELL II.
Schetsen uit Zeeland.
Koning Willem III en Zeeland
door
JAN VERMEER.
Van oudsher heeft Zeeland den naam gehad van Oranje-gezind te zijn en werkelijk niet alleen den naam. Bij onderscheidene gelegenheden heeft het gewest de laatste drie en een halve eeuw zijn gehechtheid aan het Oranjehuis metterdaad bewezen. Na Den Briel waren Veere en Vlissingen de eerste steden die zich in 1572 aan de zijde van den Prins schaarden, en zoowel in 1672 als in 1747 ging de beweging ten voordeele van den Oranjevorst van Veere uit, dat in zijn strijd tegen de regenten en vóór Oranje geheel het gewest achter zich wist.
Het is dan ook niet te verwonderen, dat de vorsten uit het Oranjehuis graag in Zeeland waren, waar zij zich omringd wisten van een hun sympathiek gezinde bevolking. Bij vele gelegenheden in vroeger of later tijd trad deze wederzijdsche aanhankelijkheid op dikwijls treffende wijze aan den dag, zoo onder andere toen koning Willem III in 1862 onze provincie bezocht, waarvan ik in onderstaande regelen wat wilde vertellen.
De eerste keer dat Willem III in Zeeland kwam, was in Augustus 1841, toen hij als vier-en-twintigjarige kroonprins zijn vader, koning Willem II, naar Vlissingen vergezelde, bij de onthulling van het standbeeld van De Ruyter. Tien jaar later, in Juni 1851, bezocht hij, bij gelegenheid van het zesde Nederlandsch landhuishoudkundig congres, dat toen in Goes werd gehouden, den Wilhelmina-polder en een klein gedeelte van Zuid-Beveland, evenwel zonder eenig ceremoniëel of verder oponthoud. De koning overnachtte toen op zijn stoomjacht, dat aan het veer te Wolfaartsdijk was blijven liggen.
Weer zou het tien jaar, en langer duren, eer de koning, ditmaal officieel, Zeeland nogmaals bezocht. Van 21 tot 30 Mei 1862 vertoefde Willem III in onze provincie, en ditmaal kregen de Zeeuwen volop gelegenheid van hun Oranjeliefde blijk te geven. Het begon al terstond bij de aankomst in Zeeland. Nauwelijks was het koninklijk jacht, waarmede de koning en zijn gevolg dien morgen van Rotterdam was vertrokken, het Zijpe opgevaren, of het zag zich omringd door een vloot van drie en vijftig hoogaarzen, bemand met enkele honderden visschers en schippers van Bruinisse. Hoewel het midden in Mei was, was het weer onstuimig; de wind blies de witte zeilen bol, deed de golven hoog opzwalpen tegen de kielen en trachtte de kreten, waarmede de varensgezellen hun koning het welkom in Zeeland toeriepen, te overstemmen. Begeleid door dit eere-escorte bereikte het jacht den steiger aan het veer, waar de koning werd begroet door den commissaris der provincie, de Gedeputeerde Staten en enkele andere autoriteiten. Onder storm, regen en hagel voer men vervolgens naar Middelburg, waar omstreeks zes uur in den avond de vlag van den Langen Jan werd ontplooid, ten teeken dat het koninklijke jacht de haven was binnengeloopen. De zon was inmiddels weer doorgebroken, de wind had de donkere regenwolken uit elkaar gejaagd en zoo reed de koning, onder het gebeier van het carillon naar de Abdij, sinds eeuwen de verblijfplaats van alle vorstelijke personen die Middelburg bezochten.
In de tien dagen die de koning in Zeeland doorbracht, heeft hij de geheele provincie bezocht, tot St. Philipsland toe. De beschrijving van dit bezoek vormt een heel boekdeel, *) en men zal het mij dus ten goede houden dat ik mijn lezers niet vermoei met het relaas van alles wat Willem III in deze dagen te zien en te hooren kreeg: de versieringen en illuminaties, de eindelooze reeks toespraken van burgemeesters en voorzitters van alle mogelijke vereenigingen, de talrijke dejeuners, diners, soupers, collations en soireé's waarop men hem vergastte, de bezoeken aan scholen en bezienswaardigheden, en last not least de liederen, hem toegezongen door schoolkinderen, weezen, hoornblazers van het tweede regiment infanterie, kantwerkstertjes, leerlingen van muziek- en zangscholen, schippers, dijkwerkers, enz. Wanneer men de lange rij liederen naleest waarin de Zeeuwen toentertijd hun blijdschap over 's konings bezoek uitten, zou men haast de gedachte krijgen, dat onze voorouders wel zeer zanglustig waren. Eenmaal wist de koning deze hulde te verhinderen. Toen hem n.l. bij zijn bezoek aan de Middelburgsche armenschool om toestemming verzocht werd tot het laten zingen van een lied, gaf de koning ten antwoord dat hij liever eenige schriften van de leerlingen wilde zien en hun wat vragen over het een of ander vak. Zoo gebeurde dan ook, de koning kreeg wat schriften te zien en stelde enkele vragen over de vaderlandsche geschiedenis. Een en ander liep naar genoegen af, al zal het voor de kinderen ongetwijfeld een teleurstelling zijn geweest dat ze nu niet mochten getuigen, met de woorden van het Middelburgsche dichter-gemeenteraadslid mr. A. F. Sifflé, van de blijdschap van "'t ontluikend kroost der armen", en de woorden "En de koning, hoe verheven, hoort ook naar der schaamlen zang", ditmaal niet bewaarheid werden. Maar dit was dan ook de eenige keer dat de koning zijn lot ontging, en de overige welkomstliederen hoorde bij geduldig aan.
Het uitvoerige relaas van al deze plechtigheden en festiviteiten sla ik dus over, en vraag alleen aandacht voor enkele episodes uit deze dagen, die niet geheel oninteressant zijn. Want aan zulke heeft het tijdens dit bezoek aan Zeeland niet ontbroken. Willem III was iemand die zich gemakkelijk en met een zekere vlotheid onder zijn volk bewoog, en zich bovendien onder de Zeeuwen best thuis gevoelde. Dit bleek o.a. bij zijn bezoek aan Westkapelle, waarvan een ooggetuige het volgende aardige voorval meedeelt. Toen koning zich naar den beroemden zeedijk wilde begeven, om dit toonbeeld van vernuft en volharding te bezichtigen, nam hij uit de vele bouquetten, die hem onderweg aangeboden of in het rijtuig geworpen waren, een paar ruikertjes en liep daarmede naar den opeengedrongen kring der boerinnetjes, waarvan er een paar bijzonder op die bloemen gecharmeerd schenen te zijn. Met eenige vriendelijke woorden bood de koning haar de bouquetjes aan, en zeide: "Ziedaar, neem dit van mij aan, dan hebt ge een gedachtenis aan uw koning". De eene werd met de zaak verlegen. Aller oogen en daaronder eenige met een zekere jaloezie op zich gevestigd ziende, begon ze te beven en maakte zich, ofschoon terdege op het mooie geschenk passende, stilletjes in het gedrang uit de voeten. Met de andere was het juist omgekeerd; fier en trotsch op de haar te beurt gevallen eer, stak ze handig den ruiker op de borst, wierp een opgetogen blik op de menigte en riep nog lang naderhand in haar Zeeuwsch dialect tot de omstanders: "Kijk, van den koning! Nu ben ik gelukkig! Als ze nu maar niet verlepten! Hoe jammer, dat ik ze niet op sterk water kan zetten!" waarop men door haar vriendinnetjes zoo iets hoorde mompelen van "een goeie man" en "een beste konienk" en zoo al meer.
Toen de koning zich enkele oogenblikken later naar het ringrijden begaf, om dit nationaal-Zeeuwsche gebruik bij te wonen, legde hij eenzelfde innemendheid aan den dag. Terwijl de jonge Westkappelaars naar den ring staken, elk in de hoop een der door den koning uitgeloofde prijzen te bemachtigen, mengde deze zich met een innemende vriendelijkheid onder de menigte en onderhield zich nu eens met dezen, dan weer met genen der mannen, en ondervroeg hun met de meeste belangstelling naar allerlei dingen. Toen de koninklijke prijzen waren afgereden overhandigde Willem III ze persoonlijk aan de overwinnaars, wat de geestdrift nog hooger deed stijgen. Toen hij vervolgens weer in het rijtuig wilde stappen en daarbij een sigaar wilde aansteken, vroeg hij aan een der dokwerkers uit de menigte, of hij vuur kon maken. "E, ja wel," zei de man en maakte terstond vuur door middel van vuursteen en tondeldoos. "Mooi zoo!" sprak de koning, "maar hoor eens vriend, de eene dienst is de andere waard en daarom hoop ik dat je dit wel van mij present wilt hebben". Met deze woorden haalde de koning een prachtigen sigarenkoker uit den zak en bood dien den behulpzamen man aan, die het geschenk met een eenvoudig: "Nou, nou, ik dank je wel", in den zak stak. "Maar weet je nu wel van wien je dat krijgt?" vroeg de koning hem vervolgens, "Neen", antwoordde de dokwerker, "maar ik wil wel eens weten wie je dan bent." "Wacht," sprak de koning lachende, terwijl hij zijn handteekening op een blaadje uit zijn portefeuille schreef en het den boer aanbood, "leg dat nu in den koker en dan zult ge bij gelegenheid wel eens hooren, wie ik ben." Eerst toen scheen de man, die nog altoos meende, dat hij iemand uit het gevolg voor zich had, te begrijpen dat het de koning zelf was, maar eer hij van den schrik was bekomen, was Willem III reeds uit het gezicht.
(Wordt vervolgd.)
*) Mr. J. H. de Stoppelaar, Willem III in Zeeland. Middelburg, 1863. - Veel van het onderstaande is aan dit werk ontleend. .
HET JOURNAAL VAN PHILEMON ZIJDEWIND
2 Februari. Hedenmorgen een wandeling makend door Middelburgs straten, getuige geweest van een heviglijke botsing tusschen wielrijdster en wielrijder, op den hoek van Markt-Lange Delft, welke aanrijding tot gevolg had, dat de wielrijdster tegen een gedeelte der buitenzijde, van den winkel der firma Den B., en vervolgens het beschermende glas verbrekende, tot in het prentbriefkaartenkastje doordrong, nochtans zonder een vinger naar den inhoud uit te steken.
Getroffen door deze eerlijkheid, alsmede bewogen door meelijdend hart, juffrouw aangeraden op een blauwen steen te niezen, als zijnde een ouderwetsche, maar heilzame remedie tegen schrikgevolgen.
Hedenavond van dit ongeval ook kennis genomen uit plaatselijk blad, wat verzekerde, dat hier van geen persoonlijk ongeluk sprake mocht zijn; blijkbaar in lieve attentie tegenover gedupeerde dame.
3 Februari. Hedenmorgen den dag begonnen met ontbijt en daar Liesbeth wel sprak, maar geen antwoord verlangde, me verdiept in provincienieuws van gewestelijk blad. Met groeiende verontwaardiging gelezen, de tribulatiën van het minnende paar te Axel, dat behalve met ouderlijke tegenwerking, nu nog belaagd werd met hagelschoten. Bedrijvers hadden moeten bedenken, dat dergelijke euveldaad in dezen zachten winter, werkelijk een tarting der elementen is. ('t Weer vandaag reeds veel guurder).
Ook met verbazing kennis genomen van wat den hofstede-houder I. L. te Zuidzande overkwam. Genoemde heer, miste dezer dagen, op zekeren morgen, drie konijnen en een rijwiel en kon toch, met de hand op zijn hart, aan de onderzoekende politie verklaren, nimmer zijn huisdieren in 't fietsen bekwaamd te hebben. Wel hoort men tegenwoordig van vreemde dingen gewagen!
4 Februari. Met veel mededoogen in ochtendblad gelezen, dat de Vlissingsche politie een liedjeszingende zwerver heeft aangehouden, die gesignaleerd stond in 't Politie-blad, wegens verdenking van diefstal in Hamburg. Iets in mij zeide, dat deze man onschuldig is. Wat was dat? - Daar had ik 't! Ben terstond naar Vlissingen vertrokken, zonder Liesbeth iets mede te deelen. Wanneer ik bij terugkeer kon vertellen, een evennaaste gered te hebben, zou zij trotsch op mij zijn. (Gedachtengang).
Te Vlissingen den commissaris in alle bescheidenheid kond gedaan, dat er 'n vergissing begaan was, en op verbaasde vraag geantwoord, dat booze menschen immers geen liederen hebben. - 't Onmogelijke mogelijk bevonden: de commissaris zelfs hierdoor niet te overtuigen, wel beleedigend geglimlacht. Moet ik dan nu ook weer twijfelen aan mijn klassieke opvoeding? Heb me voornaam verwijderd. Daarna zeer getobd over de kwestie, hoe ik mijn gek figuur moest redden voor Liesbeth. Enfin, 't is achter den rug; heb reden te hopen van voorgevoelen voortaan verschoond te blijven.
5 Februari. Kreeg vanmorgen met eerste post een vereerende uitnoodiging om 'n demonstratie bij te wonen, die hedenmiddag te Goes wordt gegeven met handbrandbluschapparaat. Zag aan Liesbeth haar gezicht dat er niets van zou kunnen komen, wat ik begrijpen kon, na mijn ervaringen van gister en hooge reiskosten. Toch viel 't mij mee, dat ik convocatie in handen kreeg. Om mijnerzijds de toenadering niet te belemmeren, besloot ik niet te gaan. Feitelijk is demonstratie van bovengenoemd soort ook geheel overbodig. Grootmoeder zei vroeger al, dat men bij brandwonden aan de hand, dit lichaamsdeel 't allerbeste achter het oor kon houden, en dat heb ik juist bevonden.
Beter konden heeren uitvinders 'n beenbrandbluschapparaat ontdekken, vaak toch leest men van spuitgasten, dat zij den brand onder de knie kregen en dit gewricht achter het oor brengen, gaat bij velen zeer moeilijk, bij anderen in 't geheel niet.
6 Februari. Met postdirecteur een middagwandeling gemaakt. Geestig causeur en voortreffelijk waarnemer. Toen we den Zuidwal passeerden, gezien hoe een via lager wal te water geraakte auto, door een zelfde vehikel, weer op den weg getrokken werd, welke gebeurtenis terstond aan postdirecteur de opmerking in den mond gaf, dat moderne en nieuwe tijd toch dikwijls verbetering in de zeden gaven en na mijn verwonderden blik te hebben gezien, terecht er op gewezen, dat men vroeger boerenwagens, in gelijke omstandigheden, nooit dergelijke solidariteit zag tentoonspreiden. Dit treffend gezegde gaf mij veel stof tot denken.
Aan 't avondmaal moest Liesbeth streng optreden tegen Jossie, onzen jongste, die geen kwatta-strooisel wilde eten, wijl Beppie hem medegedeeld had, dat dit voedzame voedsel, de oorzaak was van zijn midjaarlijksche zomersproetjes,
Heb Beppie daarover streng onderhouden, op vermoeden van leugenachtigheid. Vermoeden bleek gegrond.
7 Februari. Vanavond in de soos heeft mr. Mierick van Peuteren het gezelschap zeer vermaakt met de volgende rechtsgeleerde puzzle: Wanneer een hond door een auto wordt overreden en daarbij zoo vreeselijk jankt, dat een dienstmeisje er een appelflauwte van krijgt en tegen een glazenwasscher aanvalt, waardoor deze met zijn ladder de deur van een huis openstoot en de bewoner, door den daardoor ontstanen tocht, een griepaanval krijgt, zoodat ijlings een jongen naar den apotheker moet worden gezonden, waarna deze ongelukkige het medicijnfleschje laat vallen en het drankje verloren gaat, wie moet dan het receptje betalen?
Mr. v. Mierick loofde een gulden uit voor de goede oplossing.
'k Heb het geld niet gekregen; wel hoofdpijn.
8 Februari. "China in Holland" heeft te mijnen huize, hedenmorgen voor 't eerst gezongen, bekende melodie: "Ik heb toch zoo'n last van mijn duizeligheid".
Vermeende te mogen constateeren, 't goede teeken, dat 't kind geacclimatiseerd was.
Liesbeth had liever, dat ze niet zoo vlug gewend was geweest wanneer ze het op die wijze uitte; tenslotte 't schaap verzocht naar huis en bed te gaan als duizeligheid aanhield.
- Wybo, mijn oudste, heeft haar gedreigd, 't hoofdbestuur van de nationale vereeniging tot veredeling van den Volkszang te ontbieden. Ik zal dat natuurlijk beletten.
De opvliegendheid van dien jongen!
Ons Prijsvraagje.
Het eerste "Ons Zeeland"-prijsvraagje heeft succes gehad. Uit onze provincie vooral, doch ook uit andere gedeelten van het land kwamen de inzendingen overvloedig binnen. Bekroond is het onderschrift op rijm van mevr. Fr. E. V.-J. te Haarlem, dat luidt:
Auto rieën is een pretje,
Vraegt het maer aa Kee en Betje,
Maatje, Suze en Katrien,
Aen aolemaele kan je 't zien!
Mae.... wie zal ons noe wel rieë?
Me bin toch nie voo niks zoo blieë?
De heer J. B. de Z. te Den Haag zond ons een onderschrift in, dat we hier afdrukken, omdat het ons blad bezingt:
"Ons Zeeland" biedt een mooie foto
Van Zeeuwsche meisjes in een auto,
"Ons Zeeland" maakt ons oord bekend
En kost U week'lijks slechts tien cent.
Wilt ge waardeering voor ons oord,
Steun dan "Ons Zeeland"; help het voort.
Gezien het groot aantal inzenders, besloten we ten slotte nog prijzen toe te kennen aan zuster S., Leiden, L. E. v. d. W., Hilligersberg, mevr. C. B. P.-v. d. V., Utrecht, mej. S. L, te Middelburg, H. te Sliedrecht.
'T SCHAVOTJE DER LEZERS
B. te Utrecht. Dank voor Uw gesmokkeld schrijven. Als 50.000 Zeeuwen zoo enthousiast waren over "Ons Zeeland" als U, zouden we zelfs aan Uw kleinste wenschen kunnen voldoen. Zoover zijn we echter nog niet. Uw adviezen, goedkeuringen en wenschen, werden met aandacht gelezen. RED.
Het Goesche Ziekenhuis.
Mevrouw B. J. Nieuwenhuyse-Vos te Naarden
schrijft ons:
"In het nummer van 5 Februari wordt door den schrijver van "de Bevelandsche week" zeer terecht en met vreugde er op gewezen, dat met de opening van het nieuwe ziekenhuis in Goes, een achterstand van jaren wordt ingehaald. Dat ook de meening over den gang van zaken in een modern ziekenhuis bij sommige Zeeuwen nog overeenkomst met die van 50 jaar geleden, trof me bij het lezen van het gedicht van Willem Tell II.
Is niet de operatie-kamer verre van een hel, voor velen eer de hemel, waar ze hun verloren levensgeluk terugvinden? Gelukkig voor de patienten wordt er ook in een ziekenhuis wel degelijk hartelijk gelachen!
Laat de dichter een geregeld en trouw bezoeker worden van het Goesche Ziekenhuis, en ik ben er van overtuigd, dat zijn volgende ontboezeming heel anders zal klinken en de menschen niet zal afschrikken het beste wat ze hebben aan het ziekenhuis toe te vertrouwen.
Het is Willem Tell II toch wel bekend. dat in vele plaatsen, b.v. Amsterdam, de wensch naar ziekenhuisverpleging steeds toeneemt en een aparte contrôle moest worden ingesteld, opdat deze altijd kostbare hulp uitsluitend ten goede zal komen aan hen, die daarop het meeste recht hebben?