Vorige nummer | Volgende nummer | Overzicht | Online zoeken |
DE ZEEUWSCHE WEEK
Het recht op den feestdag; over zeeslangen, wolven en hazen; komkommertijd en raadsvergadering; een onverdiende smet.
Het is merkwaardig, zooals de Zeeuw op zijn feestdagen is gesteld, en hoe moeilijk het hem is, den stap over ettelijke rustdagen heen naar den door-de-weekschen werkdag te maken. Zou er in eenig ander deel van het vaderland ooit met zulk een gerust geweten een Pinkster-drie, een extra feest-marktdag uit de rij der werkdagen worden gelicht als dat in onze provincie te doen gebruikelijk is ? We meenen deze vraag ontkennend te mogen beantwoorden. Een aardig voorbeeld van de Zeeuwsche aanspraak op den door traditie gevonden "vrije dag" bracht het nieuwe jaar, dat tot ontstemming van den rechtgeaarden Zeeuw met een onvervalschten Zondag inzette, tengevolge waarvan volgens den kalender der menschheid slechts de beschikking over één feestdag werd gegeven. In onze provincie ging het meerendeel der bevolking met deze ongewone kalenderbeschikking niet accoord en promoveerde den Maandag, die feitelijk aan den arbeid gewijd diende te zijn, tot een niet-officieelen Nieuwjaars-Zondag. In de meeste steden en dorpen is er Maandag dan ook in het geheel niet of slechts, zooals dat op officieuse feestdagen hoort, met een minimale toewijding gewerkt. De meeste zaken hielden de deuren voor den werkdag gesloten, de bakkers bakten niet, de slagers leverden slechts enkele uren waren af, kortom Zeeland stond in het teeken van de Zondagsche rust.
Dit gemoedelijk inbreuk maken op de officieele jaar-indeeling, is wel een typisch Zeeuwsch verschijnsel. Het is een zuivere uiting van het provinciale karakter, dat sterk gehecht is aan de traditie en maling heeft aan voorschriften en nieuwigheden, die niet zijn afgestemd op hetgeen we van kindsbeen af als normaal leerden beschouwen.
x
Merkwaardig is het verschijnsel, hierboven gesignaleerd. Gewoon is daartegen het feit, dat tijdens den journalistieken komkomertijd een of ander bizar bericht de bladen bezig houdt. Herinnert men zich de zeeslang, die in vroeger jaren telkens in de couranten opdook? Het monster, gebaard door de vaardige fantasie van een journalist-met-copie-gebrek, dat gedurende de stille zomermaanden de lezers aan de nu eenmaal onmisbare gruwel-lectuur hielp?
De bijna vergeten zeeslang doemde dezer dagen voor me op naar aanleiding van een bericht over wolven op Tholen, dat in den komkommertijd voor Nieuwjaar de Zeeuwsche pers zoo lezenswaardig maakte.
De Poortvlietsche correspondent van de "Zierikzeesche Nieuwsbode" zond het wolvenbericht de wereld in en met ware liefde is het door de nieuwsblad-collega's in de wintersche courantenstilte gecultiveerd. Drie eeuwen geleden dan verschenen gedurende een strenge vorstperiode wolven op Tholen. In de dagrekening van 1603 te Scherpenisse komt n.l. de volgende post voor: Betaald de "wolfsjagers" van Poortvliet, van dat zij drie wolven gevangen hebben, en dat voor onze portie 20 shell., terwijl in dezelfde rekening ook wordt gezegd: "Betaald mr. Gabriël, van eenen wolf, die die van Sint Maartensdijk gevangen hebben, bij accoord de somme van 14 shell. 7 gr."
De lezers der bladen zullen van dit bericht niet minder gesmuld hebben dan men destijds van de beruchte zeeslang deed. Wat al conversatie kon het op wintersche avonden bij de kachel zittenden niet opleveren!
x
De kans om nu nog tot Tholen door te dringen is voor de wolven vrijwel verdwenen, wat voor de op sensatie-geabonneerden die niet door de cinematografische producten bevredigd kunnen worden, wel jammer is. Vele romantische gevaren die het verleden in menig opzicht aanlokkelijk deden zijn, verdwenen met de konsekwenties van hetgeen wij onder beschaving believen te verstaan, n.l. met de verkeerswegen en de snelle en luidruchtige verkeersmiddelen. Wolven en ook ander minder gevaarlijk ondermaansch gebroedsel hebben daar zeer terecht een afgrondigen afkeer van. En zoo zal het ons niet verwonderen als binnen afzienbaren tijd allerlei wild, dat thans nog de jagers in touw brengt evenals de wolven de beschaafde samenleving den rug toekeert. De voorteekenen zijn er. Zij, die in onze provincie de jachtsport beoefenden voordat het verkeer den grooten omvang van den dag van heden aannam, weten er van mee te spreken, hoe de wildstand in Zeeland achteruit liep. Groote jachten, die destijds per dag 20 á 30 hazen opleverden, worden thans dikwijls gejaagd met een resultaat van vier of vijf stuks. De rust, die het wild van noode heeft, is uit het land verdwenen. De velden zijn doorsneden van wegen waarover motoren en auto's razen, voorts droeg de meer intense bewerking van den grond aan de vermindering van den wildstand bij.
Behalve door de jagers wordt de uitsterving van het wild betreurd door allen die tijdens bijzondere dagen, vooral tegen het einde van het jaar, de tafel gesierd willen zien met iets anders dan rundgebraad. Want : zooals het overal regel is, nietwaar, vermindering van aanbod beteekent verhooging van prijs. Het wild is in Zeeland duur geworden de laatste jaren. Zoo duur zelfs, dat men in andere streken verwonderd luistert naar de prijzen, die men hier voor een haas of een andere lekkernij der jacht schijnt te moeten vragen.
x
Dit naar aanleiding van het wolvenbericht, dat de stilte van den Zeeuwschen winter-komkommertijd rond Nieuwjaar even kwam onderbreken.
Voor Vlissingen kon dit bericht rustig genegeerd worden. Daar ter stede n.l. zorgde een avond voor het oudejaar de gemeenteraad voor de begeerde afwisseling. Behalve eenige ondergeschikte voorstellen werd aangenomen het voorstel van B. en W. om over de Vlissingsche watergang de brug te bouwen, die het toenemende verkeer eischt. Bij een der raadsleden ontmoette dit plan verzet, doch de groote meerderheid zag in dat een zich uitbreidende stad als Vlissingen voor behoorlijke verkeerswegen zorg heeft gedragen.
Behalve de brug, gaf de rondvraag aanleiding tot een uitvoerige gedachtenwisseling. De heer van der Eyck kwam na afdoening der agenda nog eens met een oud en bekend onderwerp aandragen. Hij bracht opnieuw het beleid bij den dienst der gemeentewerken in het geding. We zullen deze kwestie, waarover we reeds eerder schreven, hier verder laten rusten. Wel willen we er evenwel onze bevreemding over uitspreken, dat genoemd raadslid niet weet wat in een openbare raadsvergadering thuis behoort, en wat niet. B. en W. gaven blijk dit beter te weten en ze gaven geen gevolg aan het verzoek van den heer v. d. Eyck, dat bedoelde de commissie van gemeentewerken met het onderzoek naar het beleid van den dienst te belasten.
Wellicht staan B. en W. thans ettelijke schriftelijke vragen inzake dit geval te wachten, maar ook hiermede zullen ze ongetwijfeld den weg weten, die de eenig juiste is.
x
Op Zuid-Beveland, of liever op een Zuid-Bevelandsch product is een leelijke smet geworpen. Op Schouwen-Duiveland is de Bevelandsche aardappel in een slecht boekje geraakt. Van commissionairszijde werd daar het gerucht verbreid, dat de Bevelander-aardappelen door hen voortaan niet meer gekocht zullen worden, omdat dit ras niet tegen "reizen" zou kunnen. Het zou n.l. gebleken zijn, dat door het transport blauw worden in zeer sterke mate zou optreden.
Deze ernstige aantijging is door den Rijkslandbouwconsulent voor Zeeland onderzocht en gebleken is, dat aan de geruchten elke basis van waarheid ontbreekt.
We meenden dit niet onvermeld te mogen laten, omdat een dergelijke smet ernstige schade teweeg zou kunnen brengen aan een bij uitstek Zeeuwsch product, dat bewezen heeft de concurrentie te kunnen weerstaan.
OUDEJAARSAVOND-ZANGEN
Een eigenaardige gewoonte, in sommige streken van Zeeland nog steeds in zwang, is het loopen met den rommelpot op oudejaarsavond. Een oude melkkan of een kleine Keulsche pot wordt met een varkensblaas bespannen, en een dik riet, hier-door-heen gestoken, wordt snel op en neer bewogen, waardoor een eigenaardig zoemend geluid ontstaat.
Met dit primitieve muziek-instrument trekken de kinderen uit de volksklasse langs de huizen, en als ze op hun vraag "magge w' is koenkele" een toestemmend antwoord hebben gekregen, zingen ze op een eigenaardigen, droefgeestigen deun, het lied van den Koenkelpot:
Klein zieltje, klein zieltje, staat achter de deur.
"Klein zieltje, klein zieltje, waar treur je zoo veur?"
"En zou ik niet treuren, ik heb er geen lot."
"Val neer op je knietjes en bid dan tot God
En bid dan tot God met een goed fatsoen,
Dan zal Hij den hemel wel open doen.
En als er die hemel is open gedaan,
Dan zien we die arme zondaren staan.
Een kistje met een strooien band,
Zoo gaan we samen naar 't andere land.
In 't andere land is het beter dan hier,
Daar zingen de engelen van tierelierelier."
Om dan, in sneller rhythme, te vervolgen :
"'k Heb zoo lang met den Koenkelpot geloopen,
'k Heb geen geld om een broodje te koopen,
Erreberrebie, erreberreba,
Geef me een eentje, dat ik heenen ga."
DE SCHELDE-ZENDER
Hallo, hallo........
Hier is het draadloos uitzendstation de Schelde-Zender........
Vindt u het interessant, te hooren
- dat de mooie sneeuw de vorige week het geheele verkeer in Zeeland leelijk ontwrichtte. Alle dorpen op Schouwen-Duiveland en vele in andere streken, waren eenige dagen geheel geïsoleerd. Verschillende dorpsbewoners bleven verstoken van post en couranten, diverse logé's konden niet naar de eigen woonplaatsen vertrekken. We kunnen ons voorstellen, dat men in de dorpen niet over de sneeuw te spreken was. Men kan zelfs van Zeeuwsche gastvrijheid te veel verlangen.
- dat gemeenten en polders, mèt het rijk beheerders van den hoofdverkeersweg Noord-Brabant-Zeeland, niets deden om de zeer hinderlijke en gevaarlijke sneeuw-opruimingen te verwijderen. Het rijk daarentegen zette den sneeuwploeg aan het werk. En nog zijn er die zich afvragen of deze hoofdverkeersweg wel geheel onder rijksbeheer moet komen.
- dat de burgerij van Wemeldinge ter eere van burgemeester Wabeke (wiens 25-jarig ambts-jubileum onder veel belangstelling gevierd is) een monument gaat oprichten.
- dat twee mannen op een nachtelijk uur te Vlissingen, nabij het belastingkantoor, twee vrouwen aanvielen en een ervan zelfs op den grond wierpen. Het tweede lid van het zwakke geslacht, gewapend met een parapluie, wist evenwel de aanranders op de vlucht te jagen. De plaats waar de overval geschiedde, zou kunnen doen vermoeden, dat de regeering een nieuw belasting-dwangbevel aan het invoeren was. Zulks is niet het geval.
- dat een buurkoetsier, met z'n spannetje op weg teneinde een bruidspaartje te Vlissingen naar het stadhuis te vervoeren, te veel aan Bachus had geofferd. De politie vond het daarom raadzaam zich over koetsier, paarden en bakkie te ontfermen en het wachtend paartje te berichten: "ziet naar een anderen bemiddelaar tusschen ouderlijke woning en trouwkamer uit".
- dat de Vlissingsche kermis niet afgeschaft wordt.
- dat het nieuwe carillon te Zierikzee niet tusschen Kerstmis en Nieuwjaar in gebruik werd gesteld, doch eerst 3 Januari.
- dat gedurende de suiker-campagne de locaalspoor in Zuid-Beveland 48.914.950 K.G. bieten vervoerde, terwijl men op 13.000.000 K.G. gerekend had.
- dat een man uit Koewacht met een revolver op z'n 14-jarigen zoon schoot. Tell-adspiraties ?
- dat een Middelburgsche dame en een Middelburgsche heer op oudejaarsavond een vrede-oproep de wereld inzonden.
- dat St. Laurens een telegraaf-telefoonstation heeft gekregen.
- dat in de hoofdstad de vorige week menigeen een arre-tochtje maakte.
- dat met ingang van 1 Januari het noodlandingsterrein voor vliegtuigen te Wissekerke vervallen is. Het geheele dorp moet van deze belangrijke overheidsbeslissing drie slapeloze nachten doorgemaakt hebben.
- dat een Vlissingsche loods op een middernachtelijk uur een naaktloper in het vizier kreeg. De politie in de Scheldestad hoopt binnenkort hetzelfde te kunnen zeggen.
- dat er in een kleine gemeente als St. Jansteen (pardon burgemeester!) circa 60 werkloozen zijn.
- dat de politie te Vlissingen een 17-jarig vagebondeerend meisje aanhield en dit persoontje weer aan het betrekkelijke huisnummer in de ontvluchte woonstad afleverde.
- dat men wel Februari zal schrijven alvorens het abattoir te Goes geopend wordt.
- dat de 88-jarige alleenwonende G. H., die op eersten Kerstdag te Wemeldinge in brand geraakte en in het ziekenhuis te Goes moest worden opgenomen, aan de gevolgen zijner verwondingen bezweek,
- dat van de zestig gemeenten in onze provincie, waar tengevolge van de ministerieele beschikking het avond-onderwijs niet meer gegeven zal worden, slechts twee gemeenten het wettelijk vervolg-onderwijs weer invoeren.
- dat op een vroeg uur de vorige week Donderdag een Domburgsch pension in de vlammen op ging. Het vuur joeg de bewoners in hun nachtgewaden de wintersche straat op.
- dat een raadslid in Oud-Vosmeer een voorstel indiende om het luiden der gemeenteklok 's Zondags af te schaffen. Dit voorstel houdt geen verband met Zondagsrust, doch met de aanstelling van een nieuwen beroeps-klokluider. Is er geen ploeg van muzikale dilettant-klokluiders in Oud-Vosmeer bijeen te brengen ?
- dat een Middelburgsche gemeente-reiniger het ongeluk had in een beerput te vallen. Men ziet waartoe een zware verkoudheid leiden kan.
- dat nabij Oostburg een locomotief van de tram naar Breskens omviel en den machinist verwondde.
- dat een dierenbeul in IJzendijke een paard verschillende dagen en nachten in een weide liet loopen, terwijl het hevig vroor, zonder voor eten of drinken te zorgen. De politie heeft dit heerschap (wiens naam we, zoo deze ons bekend was, gaarne voluit zouden vermelden) gelukkig een proces-verbaal aangemeten.
- dat twee Vlissingers in Breskens een volle zaal wisten te halen, onder voorspiegeling de film "Quo Vadis" op het witte doek te zullen projecteeren. Toen puntje bij paaltje kwam, werd evenwel een geheel andere film afgedraaid. Deze truc is behalve in Breskens, ook op andere plaatsen uitgehaald en steeds heette het, dat de film-avond ten bate van een evangelisatie-vereeniging werd gegeven. Als toelichting diene, dat de vereeniging door de twee heeren is opgericht. Hoeveel leden ze telt, is ons niet bekend, waarschijnlijk.... twee.
- dat een raadslid in Kapelle grootsche plannen koestert. Hij wil het dorpsvuil voortaan niet meer per kruiwagen laten ophalen, doch met paard en kar. Toch niet van wege toenemende vervuiling ?
Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag........ Adieu ........
TREFFERS EN POEDELS
Kroniek van de straat
De lezer vergeve mij, dat ik in onderstaand waar verhaal zijne aandacht op mijzelf poog te concentreeren.
Het feit, dat mijne rol eenigszins ridicuul is, moge aanleiding zijn, dat deze vergeving spontaan geschiedt.
Een warme zomerdag
van vijf en tachtig graden,
een stijve Westenwind
verlucht des menschen paden.
Op Vlissing's boulevard,
waar wandelaren praten,
staan heel dicht bij Michiel
twee uitrust-apparaten.
Het is een tafereel,
echt zomermiddagsch vredig;
de een bank is vol,
de andere is ledig.
De onbezette bank,
die moet ge nooit gebruiken,
want daardoor zoudt ge licht
uw reputatie fnuiken.
Die onbezette bank
wordt nu en dan bedolven
door 'n kletsend onderdeel
der overslaande golven.
Door zeewind en door zon
verdampen alle sporen,
de bank is een-twee-drie
zoo droog als vantevoren.
Ik frequenteer die plek
bij gunstig weer veelvuldig
en kom dus naderbij,
onwetend en onschuldig ....
Als wijlen Loreley,
wenkt mij de vrije zetel,
ik zet me peinzend neer
en onbewust vermetel.
Een cigaret, een boek,
het Scheldepanorama ;
geen flauw idée,
dat ik de held wordt van een drama.
Het volle-bank-publiek
verheugt zich al bij voorbaat,
blij, dat weer een "patiënt"
den boulevard-doop doorgaat.
Na een minuut of drie
ben ik niet meer de oude.
Een stukje branding doet
mij rillen van de koude.
Mijn pantalon is nat,
de vouw erin verdwenen,
mijn cigaret gedoofd,
mijn goed figuur is henen.
En op de tweede bank
verstomt het luide praten,
ze hebben stiekum pret,
ik heb het in de gaten.
Ik ga met stille hoop
óók bij die menschen zitten ;
ook ik ben niet volmaakt,
al doe ik veel aan vitten.
WILLEM TELL II.
DE VROUW AAN HET WOORD
Toen ik dien eersten Kerstmorgen wakker werd, m'n slaperige oogen uitwreef en naar buiten keek had ik wel weer regelrecht m'n mandje in willen stappen.
"Mooi Kerstweer!" bromde ik.
"De regen klettert neer en de straten zijn vies. Er hangt een lucht, waar je van rilt!"
Ik had zoo vurig gehoopt op een witte Kerstmis.
Tweeden Kerstdag.
M'n neus is koud boven het warme dek. Zou 't? Hoopvol hip ik m'n koesterende beddeke uit, naar het raam toe.
Bah!
Motregen ! Natte straten ! Landerige menschheid!
Het beloofde bezoek aan Blaricum, een héélen dag in het sprookjeshuis, dat we in onze vacantie bewoonbaar maakten, begint een obsessie te worden en je stelt je al voor hoe kil het in den trein en het trammetje zal zijn, ruikt al bij voorbaat de akelige lucht van menschen met natte regenjassen aan.
Bah !
Natuurlijk was 't geen haar beter, dan je je voorstelde. De treinen overvol en de muffe geurtjes, ze waren er !
Uit het trammetje gekomen beende je haastig, als een kip, met opgetrokken kuierlatten, den modderweg af naar het lieve huis toe, dat wit al schemerde tusschen de kale boomen.
Alleen al het zien er van deed je humeur-barometer stijgen.
"Stakk'ed nog toe ! Bê -je niet koud?"
Een vriendelijke stem was het, die het vroeg en je herkende een Blaricumsche, die je voorheen petroleum had geleverd.
In de verte hoorden ons "de drie musketiers" al en een gesnater van je welste begroette ons.
Maar 't was tòch miezerig, de boomen kaal en de lucht grauw en de eenden vaal !
We lieten den klopper hard neervallen op de huisdeur.
"O, zijn jullie daar al ? Fijn ! Kom gauw binnen, je bent nat en koud !"
Dennengeur. . . . knapperend hout.... hulst overal en een stemming....
Of een tooverfee even over je oogen had gestreken en plots je uit de duisternis in het licht had getrokken.
Het zitten om de schouw in groote, gemakkelijke stoelen, met geen ander geluid, dan gedempte jonge stemmen, die het eeuwig mooie sprookje vertellen van jong geluk.
Daar zat je dan stil te luisteren en te genieten van al wat om je heen was en dat terugvoerde naar heel oude tijden, naar vorige generaties, lang, lang geleden, die ook zoo gezeten hadden.
Om de schouw hebben we ons kopie koffie genoten en we voelden ons als oude boerenmenschen, stil genietend van den rustigen Zondag-morgen.
Het blééf mot-regenen en we hadden geen van allen zin in een wandeling. We nestelden ons in de wijde clubsessels in wat eens het atelier van den ouden schilder was. Hoe stemmingsvol was het ook daar.
En we konden ons niet zat zien aan de mooie schilderijen die er hingen.
Wat is een kamer met hoekjes toch heerlijk!
Een van ons zat nu bij de boekenkast, pakte een mooi boek.
Weer 'n ander trok naar de piano-hoek, liet even zacht en fijntjes een nocturne van Chopin verklinken.
Zij - de jonge huisvrouw - en ik zaten te handwerken en vertelden elkaar van ons werk.
Stemming, stemming overal ! Maar wát haalt bij de gelukzaligheid van het plotseling zien van de sprookjestuin in.. .. wit !
Eén van ons was even naar het raam geslenterd.
"Het sneeuwt !"
We dachten even aan een mop.
't Had zeker al een uur gesneeuwd en niemand had het gezien. Zóó was onze aandacht gebonden aan wat in huis was.
"Een witte Kerstmis!" juichten we.
En was er geen wonder geschied ?
Hád niet een tooverfee met haar stafje den tuin beroerd ? Roerloos stonden de eenden, geel afstekend tegen dit smetteloos wit.
Zwaar hingen de takken van de sparren naar beneden, beladen met pas gevallen sneeuw.
Even de halve deur open, even maar.
O, de zuivere, opwekkende lucht, die naar binnen stroomde !
In de boerenkamer stond het feestmaal al gereed.
Kaarsen brandden in de koperen kroon en ze stonden op tafel in kandelaars en boven de schouw. In den schijn van de kaarsen straalden de blije gezichten.
Een zachte, haast monotone stem vertelde het schoone verhaal, gisteren door de radio gehoord, van Jozef en zijn broeders.
Zoo tafelden we na.
't Was in den menschen een welbehagen.
E. B. B.
HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND
28 December. Vandaag begonnen met nieuwjaarskaartjes te schrijven aan familie en kennissen. Nare uitvinding ! Vooral wanneer de banden des bloeds je zoo verstrikken als in onze familie. "Stam Zijdewind 12.000 geteekenden", zou mijn grootvader zeggen en die zag nog slechts den morgenstond van ons geslacht. Tegen den middag de brui aan de correspondentie gegeven ; er vertoonden zich symptonen van schrijfkramp bij me. Met Breeduitstra een Vestje omgeboord, zooals hij dat uitdrukt. Die gelukkige, had nog geen hinder van de visite-kaartjes-manie ; die stuurt alleen van die vodjes aan degenen, die ze hem toezenden. Wanneer ze algemeen dat standpunt innamen, was die onzin uit den tijd, beweerde hij ; feitelijk is het ook een vernederend, oncomplimenteus iets, wanneer je er jaarlijks behoefte aan hebt om je naastbestaanden er kennis van te geven, dat je hun werkelijk nog 't beste wenscht. Diepe gedachten heeft die Breeduitstra altijd, wel 'n uur er over gepeinsd, daarna Liesbeth er mee in kennis gesteld ; die noemde het vadsigheid.
29 December. Dat is me vandaag schrikken geweest ! Las uit de courant het komische stukje voor van de warmwaterkruik, die in een Rotterdamsche keuken uit elkaar gesprongen was, met al de nare gevolgen daaraan verbonden, wijl de gedienstige geest, de schroefdop er op gelaten had tijdens de verhitting, toen ons Sientje een gil gaf en sidderend bekende zich aan hetzelfde verzuim te hebben schuldig gemaakt. Ontzetting allerwege. "Uilskuiken, ezelsveulen, haal hem dadelijk van het gascomfoor af", riep Liesbeth na den eersten schrik.
"Ik durf niet," bibberde Sientje, "als-ie net springt, ben ik er geweest !"
"Philemon!" zei Liesbeth.
"Ik heb vrouw en kinderen," kreunde ik.
"Gooi er 'n stoffer of wat anders tegen aan," (hij bedoelde tegen de kruik) ried Wybo aan.
"'t Is hier geen "vroolijke keuken", dreigde Liesbeth.
"Ik hoor al wat," gilde Beppie.-
"Allemaal liggen!" beval Liesbeth, met tegenwoordigheid van geest.
"Haal Jossie wat naar je toe, anders valt net de pendule op hem."
Jossie aan het schreeuwen.
"Hou je stil, kwajongen! Anders hoor je den slag niet," gichelde Wybo.
Vijftien minuten op onzen buik gelegen.... en 't tochtte zoo langs den vloer !, maar de knal bleef uit. De kinderen begonnen oneerbiedige grapjes te maken, "Zal ik eens naar de brandweer loopen ?" vroeg ik. "Je blijft hier," commandeerde Liesbeth, "die smoesjes kennen we."
"Kan zoo'n kruik nog springen, wanneer er géén water in zit?" opperde Sientje benauwd.
"Neen, natuurlijk niet," klonk het in koor.
"Ziet u, ik geloof, dat ik dat ook vergeten heb; anders had ik de dop er wel van af gelaten."
't Was zoo ; de kruik stond roodgloeiend. Wat 'n avond !
30 December. De stad ingegaan om hier en daar het avontuur van gister te vertellen. Om het verhaal wat te kleuren, de tweede bekentenis van Sientje verzwegen en de ontknooping aan persoonlijken moed van mijzelf toegeschreven. Niet veel succes! Krimp van Dulmen zei, dat de dapperheid verspild was, omdat ik verstandiger gedaan zou hebben, met het afsluiten van de hoofdkraan.
Wilde eerst nog beweren, dat die ook in de keuken staat, maar Krimp komt wel eens bij ons in de gang.
31 December. Laatste dag van het jaar. Balans vlug opgemaakt. Vijf gulden één-en-dertig in portemonnaie ; precies één gulden minder dan het vorig jaar. Enfin, daarom niet getreurd. Kop boven ! Wanneer je geen vennootschap hebt met aandeelhouders, moet je je verlies zelf leeren dragen. Vanavond van 't Oud in het Nieuw gezeten, bij mevrouw de weduwe Achterslag; 'n oude bekende van ons. Destijds sliep ik met haar man aan hetzelfde bureau. De wijn was voortreffelijk en er was genoeg. Liesbeth deed bij het naar huis gaan erg verstoord, omdat ik, zoo ze voorgaf, me onbetamelijk gedragen had, door tegen den luidspreker van de radio een twistgesprek te beginnen. Wonderlijk ! Ik dacht nu maar vast, dat ik tegen mijn gastvrouw gedisputeerd had.
1 Januari. Den geheelen dag met Liesbeth op stap geweest. Genoegen niet onvermengd, maar zelf op visite gaan, is het eenigste middel om van visite verschoond te blijven. Overigens prachtige dag, deze Nieuwjaarsplechtigheid ; vol verzoening en vrede ; het eenige etmaal in een jaar dat de menschheid elkaar naar de hand, inplaats van naar de keel vliegt.
2 Januari. Met de beste voornemens wakker geworden. Ik zal in het nieuwe jaar weer een even prima burger zien te blijven, als ik in 1927 was. Daden zullen ze van me zien ; daar heeft de gemeenschap behoefte aan. 't Eerste wat me opviel was, dat het torenuurwerk niet meer sloeg. Terstond naar den stadsklokkenist gegaan, om hem dat mede te deelen. De man was ziek, maar hij heeft mij, na mijn verzekering, dat broodroof mij vreemd was, eenige handgrepen aangeleerd, waarop ik mij terstond bij het dagelijksch bestuur der gemeente heb aangeboden, om het euvel te verhelpen. De ondankbaren grinnikten ; wilden eerst een attest van dokter, dat opwindende arbeid me niet verboden was.
3 Januari. Jossie is bij 't schaatsenrijden Gevoelig op zijn achterhoofd gevallen ; schuld op mij ; ik had hem aangeduid wat de rechter- en linker-schaats was.
'AESTIGE SPOED IS ZELDEN GOED
door
J. P. PAULUSSE.
Ergest in Zealand - 't geef nie waer - stieng d' oeve "Munnikenwerf", in pacht bie Aote den Boer. D' eigenaer van 't moôie gedoetje weund' a jaeren in den 'Aeg bie z'n schoônzeune, die jaer in jaer uut wachtede op den doôd van den ouwen 'ear. Ma den ouwen gieng nie doôd. Ie wier tnegentig, ean-en-negentig, twea-en-negentig - "je zou 't verdeien", docht de schoônzeune ielke kear astie z'n vaoder fielesestearde mie z'n verjaerdag. Ammenem nie doôdslae, dan bluuften nog leven !"
Mar eindelienge begust 't er toch op te liekene. 't Gieng tegen December en den ouwen was ma wear 's verjaerd. Van z'n schoônzeune ao'n 'n kisje diere sigaoren oad, mie de wensch, datten ze aolemille in gezondheid uut mochte roake.
En den ouwen, - die oak nie van 'n uul uut'ebroed was - bedankede 'artelik en ie 'opede, da z'n schoônzeune d'r nog lange getuge van mochte bluven.
'n Weke nae dien wier den ouwen ziek. Den vorigen dag was 'n al ievaolig thuus 'ekomme van z'n nachtemiddagkuirtje en ie ao dan ok a vroeg Liesje Tiek en Betje Pluum op'ezocht. Den aoren dag ao 'n de koose en 't waeter kwam over z'n 'arte. De schoônzeune was zo blie as 'n schut en docht bie z'n eigen : "assen noe nie doôd gaet, dan weet ik 't nie mi." Ie stierde-n-om den dokter, en schreef 'n brief an Aote den Boer, dat 't agauw of'eloape zou weze mie den ouwen 'ear en in den brief stak 'n ok avast mar 'n anspraeke om in 't durp rond te laete zegge. Ie was toch nog zo manierlik, datten d'r bie schreef as dat Aote op 'n naeder tillegram most wachen.
"D'r leit 'n brief voo je uut den 'Aeg" - riep de boerinne uut den 'uzen tegen Aote, die bezig was om 't mispitstraetje an te vaegen.
"Uut den 'Aeg !"
"Van meneer Klompe!"
"Gosternokke ! da's over den ouwen - ik komme trek !"
Aote goôide z'n bamboes near en liep schiet-vier-blaesten-asschie in den 'uze. Ie schoôrde den brief open en las toevallig east 't losse blaedje mie d' anspraeke d'r op. Ie ao gin geduld om den brief te lezen, mar wou d'r trek op uut.
"Vrouwe, ie is doôd - gee me gauw m'n strekschoenen - 'k mot as de weerlicht nae 't dorp, nae 'Eintje van Dilt - rond laete zegge."
"Issen eindelien doôd, bel .... "
"Wuuf, schiet noe op en geef m'n schoenen!" "Noe, noe, freet me nie op - 'ier 'ei je ze. Breek je nikke mar nie, jie mie je gejacht !"
Aote zeit er gin ean, wupte op z'n fiets en smaerde nae 't durp, nae 'Eintje van Dilt.
Gelokkig was 't vintje thuus,
"'Eine - gauw in de billetikker en je tun'oed op riep Aote a van 'n endje, "je mot overaol op 't dorp en op Bordamme rond gaen zegge, dat den ouwen 'ear Melis van Munnikenwerf in den 'Aeg is overleefd - 'ier 'ei je je-n-anspraeke - en gaet dan oak nog even deur nae de fermielje op Oastdurpe,"
Zonder antwoôrd van 'Eintje of te wachen, was Aote a wee op z'n fiets 'ewupt en spetterde deu nae 't postkantoôr om 'n tillegram van rouwbeklag of te geven. En toen vrom naer 'uus !
Dae stieng z'n vrouwe 'n al op te wachen. "Joe stommen ubuuk ! Bin jie noe glad in je-n-oat?"
"Wa gaet er omme ?"
"Bel, bel, bel - bin jie naer 'Eintje 'wist? ! Kom mar 's in 'uus en lees dan east 's goed wat er in den brief staet ! Bel 'eare lieve !"
"Geef op, waer issen ?" - en Aote las - ie las - ie wier wit tot in z'n luppen.
"Vrouwe, - ik bin bezwuumd - gee me 'n borrel bitter," staemerden Aote en ie viel zoo slop as 'n scheuteldoek in 'n zekelstoele. De boerinne, die docht, datten nie goed wier, poagde wa ze kust, om 'm in te schienken.
"'El 'eare Aote, wat noe?"
"Wat noe, wat noe?! 'Eintje achterop vanzelfs, as de wearlinter !" Aote stook uut den 'uze, snapten op z'n fiets en ie d'r van deur, 't durp op. Ie ao agauw in 't snotje, da 'Eintje op 't durp klaer was mie rondzegge en bliekbaer op de fiets de wegt nae Bordamme op'ereen was. Dust - oak die kant op ! Rrrrt, wa gieng da vort. De menschen keken 'm achterop.
Mar Aote zag of 'oôrde niks. Ie poagde mar. Eindelienge voobie 't easte 'oefje rechs, dae zag'n de billetikker en de tun'oed van kromme 'Eintje.
"'Eine, 'Eine ! stop ! !" braelde Aote.
'Eintje 'oôrden ietewat, ma dust nie omme te kieken, want ie was gin pikeur op de fiets. Ie liet z'n eigen overzieë gaen en stieng gelokkig zonder om te soenkelen neffen z'n roest karretje.
"Wat emmenoe baes ?"
"Je zou 't verdeien - ie is nie doôd - ik bin bekaoid 'ewist."
"Bekaoid 'ewist ?"
Toen lei Aote 't 'm uut en 'Eintie begust 't op 't leste te begriepen. Ze keken 's op mekaore en -ze lacheden, da ze schodden. Tegaere reeën ze wee vrom en Aote gieng nog even an op 't kantoôr om 'n tillegram mie betaeld antwoôrd nae den 'Aeg te stieren, waerin ie vroog of den ouwen 'ear nog nie doôd was. Den aoren dag kwam 'n brief mie 't antwoôrd: den ouwen 'ear was awee aorig an 't keuveren en ie ao dien dag wizze kuiren - op denzelfden tied, dat 'Eintie rondgieng in de billetikker !
MET HET SCHETSBOEK DOOR ZEELAND
Smalle, bochtige paadjes en straatjes, waaraan kleine huisjes met roode daken meest, rondom een zware, dreigend uitziende kerk, die met haar groote grijze muurvlakken haar plompen, somberen toren, meer aan een oud kasteel of ruïne doet denken dan aan een bedehuis, wat slooten en greppels, waarlangs wilgen hunne kale takken omhoog steken, alsof allen strijden om zooveel mogelijk zonlicht op te vangen, ziedaar een nieuwe schets van Ritthem, het oude kleine stedeke, te klein haast om bij vele Zeeuwen bekend te zijn, maar met een verleden, dat spreekt van strijd en van leven, dat ons eerbiedig doet opkijken naar de oude gevels en wallen, en ons doet verplaatsen in vroegere eeuwen, toen de vijand loerde op de forten, toen de kanonnen bulderden over de Schelde, en de mannen hunne wapens grepen om te vechten voor hun land, voor hun stad, maar bovenal om schouder aan schouder te strijden voor hùn Zeeland.
Thans ligt het stil en verlaten, bijna vergelen, en treurt om verloren glorie. BOB.