Vorige nummer | Volgende nummer | Overzicht | Online zoeken |
DE ZEEUWSCHE WEEK
Kwesties die landbouwers interesseeren , over een hor en over paardenfokkers ; de brugwerken te Tholen ; Middelburg en de P.Z.E.M.
We hebben er op deze plaats al eens meer op gewezen, dat onze provincie een vruchtbare streek is voor allerlei kwesties. Ze bloeien vaak zoo welig als onkruid uit den Zeeuwschen bodem op. Het zou niet moeilijk zijn, aan de hand van het afgeloopen jaar deze stelling te verdedigen, doch.... waarom zoo ver in de toekomst terug te gaan, als de bewijzen in de onmiddellijke nabijheid voor het grijpen liggen ! Kwesties in onze provincie zijn er ook vandaag nog, zooals ze er gisteren waren en morgen zullen zijn.
Bijvoorbeeld :
Tusschen de Zeeuwsche Landbouw Maatschappij (Z. L. M.) en den Ned. Bond van Handelaren is al maanden een conflict hangende inzake het gebruik van de aardappelhor. De handelaren staan een grootere hor voor, die kan voorkomen, dat al te kleine aardappelen hun eigendom worden. De leden der Z. L. M. daarentegen voelen er niets voor met het kleine goed te blijven zitten. En daarom wordt er al maanden gepraat en onderhandeld over de vraag : "Een 33 m.M. hor of niet".
Dezer dagen heeft tusschen vertegenwoordigers van de Z. L. M. en van den Bond van Aardappelhandelaren wederom een conferentie plaats gehad, die evenwel nog niet tot een oplossing leidde. Met eenige monsters werd de noodzakelijkheid van een 33 m.M. hor betoogd. De vertegenwoordigers van den handel voerden aan, dat in de steden vele klachten vernomen worden, dat de aardappelen, die geladen zijn over de 33 m.M. hor, te klein zijn. Zij meenden dat het publiek op den duur de Zeeuwsche aardappelen niet meer zou wenschen, en ze wezen er op, dat dit toch nooit het streven der Zeeuwsche landbouwers kan zijn.
Tenslotte werd dan besloten dat een proef zal genomen worden met een sorteermachine, die de hor moet vervangen.
De hor-kwestie, die in landbouwkringen al heel wat gemoederen in beweging heeft gebracht, is hiermede o.i. nog niet uit het leven verdreven.
x
De tweede kwestie welke den landbouwstand in onze provincie belang inboezemt, is de ook hier reeds gesignaleerde afscheiding van een veertigtal paardenfokkers in Zeeuwsch-Vlaanderen van het Nederlandsche stamboek. De groote pers heeft zich meester van het geval gemaakt en in enkele bladen zijn de pro- en contra's der scheidingsbeweging elkaar in de haren gevlogen.
Als buitenstaander kan men zich over de kwestie niet gemakkelijk een juist oordeel vormen. Men kent immers het interne leven van het stamboek niet en men komt niet volledig achter de grieven der Zeeuwsche fokkers. Doch ook zonder dat men de details beheerscht, mag men zich afvragen : "Wat zullen de resultaten der afscheiding zijn ; is ze inderdaad wel in het voordeel van de fokkers in onze provincie ?"
Het is in verband met deze vraag wel interessant te lezen, wat van bevoegde zijde omtrent de kwestie werd gepubliceerd.
De bladen berichten:
"De beweging die nu gaande is, bestaat al lang en is steeds gaande gehouden door eenige teleurgestelde fokkers, die ontevreden waren omdat hun paarden niet steeds eerste prijzen kregen. De toestanden zijn thans moeilijk voor de paardenfokkerij en de gelegenheid was heel mooi. Toch heeft men slechts een goede veertig personen bijeen kunnen krijgen en reeds in den aanvang was er ruzie wie voorzitter zou worden. Een vooraanstaand persoon in Zeeuwsch-Vlaanderen waarop men alle hoop gevestigd had, bedankte voor de eer, een der andere promotors werd gepasseerd, dies reeds groot misverstand.
Enigszins komiek doet het aan, te hooren, hoe verschillende afdeelingen van het Stamboek reageeren op deze beweging.
Zoowel Noordbrabant als Gelderland namen met algemeene stemmen een motie aan om de afvalligen te royeeren als lid van het Trekpaarden Stamboek en in Noordbrabant mocht èn Hoofd- en Afdeelingsbestuur een woord van warme hulde erlangen voor de wijze waarop de belangen der paardenfokkers zijn behartigd.
In Gelderland, waar ook verleden jaar, vermoedelijk door dezelfde opposanten, getracht was, ofschoon tevergeefs, afscheiding te bevorderen, werd de motie van schorsing met grooten bijval en met acclamatie aangenomen.
De beweging, in Zeeuwsch Vlaanderen op touw gezet door personen die geen belangen hebben bij de fokkerij, heeft niet veel kans tot slagen."
x
Over de werken aan de Thoolsche brug zijn al heel wat pessimistische geluiden opgegaan. Volgens deze geluiden vorderde de bouw te langzaam en deden er zich bij het werk verschillende tegenvallers voor. Intusschen blijkt het pessimisme thans wat te luwen. Het werk heet de laatste weken zeer snel te vorderen.
Met het heien aan de Brabantsche zijde is men gereed gekomen en reeds is overgegaan tot het storten van beton voor den hoofdpeiler. Twee peilers moeten worden aangebracht en verwacht wordt dat deze half Maart gereed zullen zijn. Op dien datum verwacht men ook de heiwerken aan de Thoolsche zijde te beeindigen, waarna dan ook daar begonnen kan worden met de afwerking der peilers.
Uit dit alles mag men afleiden, dat er schot in het werk is gekomen. De misère in de verbinding Tholen-Brabant gaat op de laatste beenen wandelen. Allen die de bezwaren hiervan aan den lijve ondervonden, zullen zich hierover ten zeerste verheugen. Als de zomer in het land is, zal men het oude veer wel kunnen opbergen.
In Tholen zelve moet, alvorens het zoover is, nog heel wat werk verzet worden. Waaruit de arbeid bestaat, kan men ongeveer afleiden van de fot'os, die zoo nu en dan ook in dit blad verschenen. Woningen moeten verdwijnen, straten worden verlegd, enz.
Tholen ondergaat zoodoende wel een heele verandering.
x
Het lichaam, dat er zich op beroemen kan in onze provincie het record te hebben geslagen in het uitlokken van critieken, is de P.Z.E.M. Gaan er eigenlijk wel weken voorbij, zonder dat iemand de fiolen van zijn toorn over de hoofden der P.Z.E.M.-bestuursleden uitstort ? We meenen van niet.
De jongste critiek op het beleid van het electriciteits-lichaam is in de laatste zitting van den Middelburgschen gemeenteraad geleverd, naar aanleiding van de bekende mededeeling, dat de P.Z.E.M. thans het plan heeft de Bevelanden en het platteland van Walcheren door middel van een eigen centrale van electriciteit te voorzien. Als dit plan verwezenlijkt wordt, bevindt Middelburg zich in een zeer onprettige situatie. Middelburg toch had verwacht, dat men aan haar de electrificatie van het platteland van Walcheren zou overlaten, en in verband daarmede was men aan de voorbereidingen begonnen. Met één pennestreek veegde de P.Z.E.M. de Middelburgsche plannen van de baan.
De heer De Veer heeft zich over deze P.Z.E.M. taktiek in de Middelburgsche raadsvergadering, zooals begrijpelijk, allesbehalve vriendschappelijk uitgelaten. Hij wees er op, dat Ged. Staten in deze kwestie ten aanzien van Middelbug verplichtingen heeft. Geen contractueele, doch moreele. Zoolang de electrificatie bij Middelburg in voorbereiding was, hadden Ged. Staten noch de P.Z.E.M. de uitvoering door Middelburg mogen verhinderen. Ook andere raadsleden toonden zich allesbehalve ingenomen met de nieuwe plannen der P.Z.E.M.
We kunnen de grieven der Middelburgsche vroede vaderen volkomen onderschrijven. Opnieuw blijkt, hoe noodig het is, dat aan de electrificatie eindelijk eens de oplossing wordt gegeven.
DRIE HONDERD JAREN WEESHUIS
door
J. DE KRUIJTER
Zooals men onlangs in "Ons Zeeland" heeft kunnen lezen, bestond dezer dagen het Weeshuis te Goes 300 jaar. Ter gelegenheid van dit jubileum heeft de archivaris te Goes, de heer J. de Kruijter, in een brochure de geschiedenis der instelling herdacht. Het leek ons interessant deze geschiedenis in ruimer kring bekend te maken, dan zulks door verspreiding der brochure mogelijk zal zijn en daarom ontleenen we aan het belangwekkend geschrift van den heer De Kruijter het navolgende :
Op een guren Decemberdag van het jaar 1609 waren vele Goessenaars samengekomen in de herberg "den Gouden Leeuw" bij de ophaalbrug, want daar zou op dien dag voor gegadigden wat te verdienen zijn.
Een zeer gewone gebeurtenis, maar zij, die deze verdiensten moesten opleveren, waren niet zoo gewoon. In onze ooren klinkt het zelfs zeer vreemd. Het was op dien dag publieke uitbesteding van de weeskinderen voor het volgend jaar, en deze kinderen waren het, die voor een zekere klasse der ingezetenen een niet onaardige bron van inkomsten beloofden. De uitbesteding geschiedde vanwege het armbestuur en de conditiën waren, dat de kinderen door dit bestuur zouden gevoed en gekleed worden. De uitbesteding gold dus alleen huisvesting en inwoning, in één woord: huiselijke verzorging. Dat huiselijke verkeer zou wel sober zijn en het verblijf wel armoedig ; dat wist men helaas bij ervaring. Van ontwikkeling, orde of tucht zou wel geen sprake zijn. Menigeen zou die kinderen als goedkoope werkkracht exploiteeren. Dit alles wisten de velen, die daar samengekomen waren, en dat wisten ook de toenmalige armmeesteren, die daar deftig gepruikt in tabbaarden aan de lange tafel zaten, om de biedingen in ontvangst te nemen. Maar wat zou men anders ? Waarheen moest men met deze kinderen?
Armmeesters verlangden wel klinkende munt voer hun arminrichting, maar geen ondeugende kinderen. Gegoeden, welgestelden of bewoners van ruime huizen wilden geen bedeelde kinderen in hunne woningen. Men kon dus niet anders met deze weeskinderen dan naar de publieke markt. Bovendien herinnerde niemand zich, dat het ooit anders geweest was. Waartoe verandering ?
Bij de uitbesteding in December 1609 echter liep het zóó hoog, dat men meende, dat het zoo niet langer kon gaan. Het publiek dat daar kwam, brutaal uitziende, haveloos gekleed, half dronken, ruw van taal en manieren, gaf zoo duidelijk blijken van onvatbaarheid voor opvoeding en onderwijs, had zoo weinig begrip van orde en tucht, dat zelfs den meest conservatieven armmeester een huivering over het lichaam liep.
Zoo kon het toch niet langer. Eenparig werd door het bestuur aan den voorzitter, die tevens voorzitter van den Raad was, opgedragen om met den Raad te spreken of het niet mogelijk zou zijn een Weeshuis te stichten. De Raad leende aan dit verzoek een gewillig oor. Hij stelde zelfs een huis ter beschikking, namelijk het Zusterhuis, maar de inrichting daarvan moest veranderd worden. De eischen waren wel niet groot, maar het verblijf der zusters met het logement zou nu een Weeshuis moeten worden. Een ziekenhuis omzetten in een weeshuis ! Hoe zou dat moeten gaan ? Die breede gangen, die kille vertrekken, die groote kelder met zijn geheim van onderaardsche gangen naar de Maria Magdalenakerk en het slot Oosteinde, het logement met zijn 30 kamertjes en zijn kapelletje, en dan al die getraliede vensters, waar nu het jonge leven moest inkomen, in plaats van de mystieke zwarte zusters. Men liet de kosten der verbouwing opmaken, maar deze waren zóó hoog, dat men niet denken kon aan de inrichting van een Weeshuis.
Leeningen uitschrijven was nog niet in de mode.
Bankiersinstellingen waren er nog niet, en de Raad verbood het verkoopen van bezittingen der armen.
Er zat dus voor armmeesteren niet anders op dan een beroep te doen op welgezinden en.... sparen,
Nog zeventien malen had de uitbesteding of publieke weezenmarkt plaats. Laten we hopen, dat het was tot toenemende ergernis van onze Goessche voorvaderen.
Het was Januari 1627, toen de voorzitter aan den Raad mededeelen kon, dat het armbestuur, hoewel financiëel nog niet toereikend, besloten had, een Weeshuis te stichten, en daartoe het aangeboden complex huizen gaarne wilde accepteeren.
De Raad benoemde voor de uitvoering van het plan twee commissies uit zijn midden. De eene zou met het armbestuur de zaak voorbereiden en de andere zou een verordening van het Weeshuis ontwerpen.
Tot het Zusterhuis behoorde ook het tegenwoordig armenhuis (in den volksmond bekend als het manhuis toen het zusterlogement geheeten. De zusters deden in Goes het werk van wijkverpleegsters. Ze bezochten de zieken aan huis, en wie het verlangde, kon in het logement opgenomen worden tegen betaling. Het was een gemeentelijke inrichting. De Latijnsche school, de Rederijkerskamer, enz. waren alle onder één dak met het Zusterhuis ; ieder had echter een afzonderlijken ingang. Op de Kreukelmarkt is ons allen nog bekend het poortje der Latijnsche school, naast de woning van den heer Verbeem. De ingang van de Rederijkerskamer was op de plaats waar thans de woning van genoemden heer Verbeem staat, die ter gedachtenis een gevelsteen liet plaatsen in zijn huis, met den naam der Kamer ("de Nardusbloeme") er op. Naast het Zusterhuis stond de school. Een Cruysbroeder stond nog altijd aan het hoofd der school.
Hij was bij al de maatschappelijke veranderingen dier dagen meester gebleven, en te Goes blijven wonen. Dit was de oorzaak dat het Zusterhuis nog niet geheel ledig stond. Ook woonde er nog ééne zuster in het huis, die het onderhield. Deze twee menschen waren zoo verstandig geweest, al behielden ze hun geloof, zich aan te passen aan hun tijd. Ze hadden de huiselijke gezelligheid gezocht, en waren met elkander gehuwd. Waarschijnlijk wel uit eerbied voor de laatste vertegenwoordigers van een grijs verleden, werd hen een goed jaargeld door de gemeente geschonken, en bij het verdrijven uit hun historische woning in Januari 1627, kocht de gemeente voor hen een huis in de Langevorststraat, dat genoemd werd "duizend vreezen".
Uit hun groote woning, die ze hol en ledig achterlieten, gingen deze nu gepensionneerden naar "duizend vreezen" en gaven het Zusterhuis aan de nieuwe bezitters, die het aanvaardden met "duizend vreezen". Het huis werd naar de eischen des tijds ingericht. 1 Januari 1628 werd het geopend ; een 50-tal weeskinderen kwamen door de nog bestaande poort hun nieuwe woning binnen. Het was een feestdag voor die kinderen. De commissie, belast met het ontwerpen eener ordonnantie, was in November klaar gekomen en de Raad had tot goedkeuring der ordonnantie besloten, volgens welke het Weeshuis zou bestuurd worden. Den eersten Zondag na 1 Januari 1628 verschenen de kinderen in hun nieuw bruin costuum met een blauw gansje op den rechter-schouder in de kerk. Dienzelfden dag zag men in de straten van ter Goes de weeskinderen, of zooals men ze toen noemde "de stadskinderen", wandelen. Maar met het groot genoegen, dat die kinderen met hunne familie smaakten, vermeerderden de financiëele en moreele zorgen van het bestuur. Reeds in de Februari-vergadering, dus één maand na de opening van het Weeshuis, begon de penningmeester met zijn klachtenboek. Hij constateerde, dat de geldkist bedenkelijke gaten en scheuren liet zien, en wees de regenten op het onhoudbare van den financiëelen toestand. Het Weeshuis kon naar zijn meening op deze wijze slechts twee jaren bestaan. Hij zou ook waarlijk geen goede penningmeester geweest zijn, als hij financieel niet pessimistisch gestemd was geweest. Was er dus vreugde en levensgeluk bij de kinderen, ook droefheid was spoedig hun deel. Een trouwe speelmakker, Willem Joris, bijgenaamd Willem de Jood, was sinds enkele dagen ziek en overleed op 6 April 1628.
Dat was het eerste kind uit het Weeshuis, dat op den Goeschen doodenakker begraven werd, recht tegenover het Weeshuis. De penningmeester meldde op de April-vergadering, dat het geld de volgende maand geheel verbruikt zou zijn en vroeg hoe hij dan betalen moest. Na bespreking besloot de vergadering elke drie maanden eene collecte te houden aan de huizen der ingezetenen. De Goesche burgerij betoonde zich mild, en de armmeesters waren dankbaar, maar deze hulp was slechts tijdelijk. Men had behoefte aan meerdere en geregelde inkomsten. Waar zou men die halen ? Een voorstel om tegen betaling weezen uit de omliggende dorpen op te nemen, werd in strijd geacht met het doel der stichting. Een ander voorstel, om het groote onbewoonde deel van het huis, het vroegere zusterlogement, productief te maken, vond voldoende instemming bij regenten en den Raad. Als proveniershuis zou dit gebouw een geregelde bron van inkomsten kunnen worden ; men zou beproeven het Weeshuis met dit huis te combineeren. Jongen en ouden zouden nu dezelfde poort doorgaan. Bepaald werd, dat zij, die verlangden opgenomen te worden, een eigen huishouding: kleeding, een bed met toebehooren, enz. moesten medebrengen. Bovendien moesten zij een door het bestuur te bepalen jaargeld betalen. Daarvoor zouden ze genieten : inwoning, spijs en drank, verzorging, ziek of gezond, en bij aflijvigheid (overlijden) kwam hun gansche bezit aan de stichting. Deze maatregel bleek niet zonder succes.
De eerste inwoner, die op bovengenoemde voorwaarden binnenkwam, was een oud varensgezel, Willem van Grimsbergen geheeten. Hij verklaarde aan regenten, in den aardappeltijd 63 jaar te worden, had een spaarduitje vergaard en zette zijn verzoek tot opname kracht bij door de bewering dat hij toch ook een "weeze" was. Zijn voorbeeld werd door meerderen gevolgd ; nog hetzelfde jaar dat hij was aangenomen, werd het oude Manhuis, zoo men 't toen reeds noemde, bewoond door zes oudjes ; daarna groeide het getal tot dertig.
Het was nu geworden een toevluchtsoord voor dakloozen en als zoodanig productief. Het volk, gewoonlijk niet zacht in zijn oordeel, zeide, dat het huis bevolkt was met matrozen, soldaten en ander gemeen volk. Toch was de financiëele toestand er niet veel door verbeterd. Het bleef tobben. Weer zocht men naar een aleer geregeld inkomen. Buiten de driemaandelijksche collecten hield men jaarlijks op 1 Januari een collecte voor het Weeshuis aan de huizen.
Was het vroeger gewoonte geweest dat alle vervallen van vacante sterfhuizen ten voordeele van den Baljuw kwamen, nu de Baljuwsplaats vacant was, meende de Raad, dat tot instandhouding van het Weeshuis deze inkomsten voor de helft moesten gedeeld worden. De eene helft voor den te benoemen Baljuw en de andere helft voor het Weeshuis. Het bestuur klaagde ook, dat de Raad de verordening van het Weeshuis niet naleefde, want er werden kinderen opgenomen, die geen poorterskinderen waren, ook buiten echt geboren kinderen, enz. Op die manier kon het Weeshuis niet in stand gehouden worden. Toen besloot de Raad, dat de armmeesters 12 zulke kinderen moesten opnemen in hun Weeshuis ; ze zouden hiervoor uit de stadskas voor het Weeshuis ontvangen £ 16.13.4 = f 100 voor elk kind. Maar dan moest er een afzonderlijk huis gekocht en ingericht worden voor bovengenoemde kinderen, op denzelfden voet als het Weeshuis. Vele jaren werd er over dit verzoek gesproken, en na lang en breed praten en rekenen besloot men eindelijk het huis van Cornelis Vogelaar op de Beestenmarkt te koopen, om er een "Arm-Weeshuis" van te maken. Men rekende daarna nog eens over, eer men tot oprichting overging, tot men eindelijk aan den Raad berichtte, dat de revenuen van de goederen der armen zoodanig waren afgeslagen en de lasten zoo verzwaard, dat regenten bezwaarlijk met hun inkomen de huishouding van een "Arm-Weeshuis" zouden kunnen gaande houden. Men achtte het beter, in deze slechte tijden het Arm- en Weeshuis te combineeren.
Zoo verviel de stichting van een "Arm-Weeshuis".
Het huis op de Beestenmarkt werd een armenhuis, dat in de wandeling het klein manhuis werd genoemd, Omstreeks 1870 viel het onder den sloopershamer.
Nu de combinatie tot stand kwam, moest het gezien kunnen worden van buiten aan de poort, dat het een Weeshuis was. Het uniform der kinderen werd veranderd. De bruine kleur der meisjes- en jongenskleeren werd vervangen door een zwarte. Ook het gansje op den schouder werd vervangen door een rood-wit koordje op den schouder. Men liet twee steenen poppen beitelen en schilderde deze in de kleeding der weeskinderen en zette die ter weerszijden van de poort ; in het midden der poort plaatste men een vierregelig geschrift :
"Dat eertijds heeft gediend tot 't kloosterlijke leven,
Is voor de weezen hier, ter woninge gegeven.
Die in hun jonge jeugd van ouders zijn ontbloot,
De arme vindt hier hulp in haar verleden nood."
Maar wie de poort doorging en op zekere tijden op het binnenplein luisterde, begreep ook, dat hier niet alleen hulp in nood werd verschaft, maar dat ook lessen in schadelijke levenswijsheid werden uitgedeeld. Dat proveniershuis werd bewoond door geoefenden, die vele landen bezochten en vele zeeën hadden bevaren. Door menschen die zoomin onder den tropischen hemel van het Oosten als onder de lucht van het Noorden, waar de middernachtzon gloeit, het pad der deugd hadden betreden. Van hunne ervaringen en heldendaden gaven ze gaarne verslag en vonden bij de jonge jeugd hiervoor een dankbaar gehoor. Nog altijd was er een onderwijzer in de Weeshuisschool, die samen met vader het onderwijs aan de kinderen gaf. Dit samenwerken gaf vaak groote zorg aan het bestuur. Vader en meester konden bet dikwijls saam niet vinden. De school had volgens meester geen dankbare leerlingen. Hiervan was vader de schuld. Den omgang tusschen ouden en jongen vond meester bedenkelijk. Menigmaal had hij met regenten een onderhoud over deze zaak gehad, maar vader wist het altijd in het belang der oudjes zoo te bespreken bij regenten, dat meester in het ongelijk werd gesteld. Op een keer ging meester weer naar de vergadering van regenten en zeide, dat het goede zaad dat hij zaaide, door die ouden gansch werd verdorven. Hij dreigde ontslag te zullen nemen, daar hij den toestand op dat oogenblik zóó bedenkelijk achtte, dat hij het ergste vreesde. Regenten zeiden als gewoonlijk een onderzoek toe ; zoo noodig zouden ze verandering aanbrengen. Maar helaas, toen bleek het reeds te laat te zijn. Eer de week verstreek, brak er een openbare twist tusschen de oude en jonge bevolking uit. Een weesjongen had een der oudjes geslagen. De ouderen hadden daarop in hun huis de wijk genomen, achtervolgd door de weesjongens. Het ergste voor regenten was, dat de weesjongen die het oudje over het plein geslagen had, weggeloopen was en niet terugkeerde. Nergens in de stad was hij te vinden, Regenten en Regentessen vergaderden dadelijk in een buitengewone vergadering.
Het gansche Wees- en Manhuis en de omliggende straten waren in rep en roer. Een ware revolutie was er uitgebroken. De kinderen wilden niet naar school en de grooteren weigerden naar hun werkplaatsen te gaan. De meisjes wilden geen eten klaar maken of huiswerk verrichten voor de ouden. Ze wierpen zelfs hun linnengoed uit de wasch het plein op. Alle werkzaamheden voor de ouden werden beslist geweigerd.
De jongens hadden zich met knuppels gewapend voor 't geval vader een van hen of een der meisjes zou durven aanpakken. De voorzitter hield op het plein een toespraak tot de meisjes. Maar dit baatte weinig, want eenigen van hen verklaarden hunne werkzaamheden voor de ouden niet meer te zullen hervatten. Ze hadden besloten, en daar bleven ze bij, dat ze die ouden dood zouden hongeren.
De regenten begrepen, dat er maar één oplossing voor deze misère kon zijn : ze moesten deze twee groepen scheiden. Dit gebeurde.
(Wordt vervolgd.)
DE VROUW AAN HET WOORD
"Vraag ze nu in 's hemelsnaam niet bij elkaar, tracht een andere combinatie te vinden."
't Was mijn wijze andere helft, die deze woorden sprak.
En ik, opgewonden als een vrouw is, die een knaldinerje moet geven voor gasten die één keer per seizoen gevraagd moeten worden, ratelde:
"Er is geen andere combinatie mogelijk. Je weet heel goed dat de van Groenen's de volgende week weer terug naar Indië gaan en is geen andere mogelijkheid te verzinnen."
"Had 't dan ook niet zoo uitgesteld!"
"Zeg es eventjes! Jij had ook telkens een uitvlucht!"
Hij lachte, dacht aan de schaak, of biljart-afspraken, die altijd samenvielen met een voorstel van mij om nu toch eindelijk de van Groenen's te vragen.
,We kunnen ze heusch nog het beste met Mops en Walt samen hebben. Die zullen 't een bak vinden en alle mogelijke hatelijkheden van het mensch Groenen zullen op hun afstuiten.
Hij was overtuigd en het dinertje zou plaats hebben.
"Denk er aan, 't zijn fijnproevers en ze beroddelen ons heviglijk als 't niet in de puntjes is," waarschuwde manlief.
De oesters waren uit Ierseke! en de kaviaar van de Wolga.
Ik had een hors d'oeuvre gewrocht om van te watertanden, de bouillon (spécialité de la maison) zou een dood mensch weer levend hebben gemaakt, het vleesch was zacht als zijde en de kip van een onovertroffen malschheid.
Wat een opsnijderij, zult u zeggen!
Heusch niet! We gaven wel eens dinertjes waar een heeleboel aan mankeerde, maar deze keer - vreezende het geroddel - had ik m'n beste beentje voorgezet.
Het was zoowat bij het dessert, dat Ina van Groenen bespeurde hoe haar mans blikken vol welgevallen gingen naar Mops Wendel's schattig jongenshoofd. Er was geen haar kwaad bij - ik bedoel bij het kijken van van Groenen - maar Ina, z'n corpulente wederhelft, ontbrandde!
"Hoe men er toe kan komen, om het haar te laten bobben, ik kan er niet bij!" begon ze den aanval.
Mops tjoepte een kraak-amandel naar mijn man's hoofd.
"Philippine, jóh! daar ben je gloeiend bij!"
"Wat is er nu mooier dan een goed gekapt hoofd" ging Ina onvervaard verder. "Wilt u gelooven, dat ik het weelderige gevoel niet zou willen missen om des avonds mijn haar los te maken en het over mijn schouders te laten vallen?"
"De Loreley!" barstte Mops in een schaterlach uit en ze zag in gedachte dikke Ina Groenen op een rots zitten en haar "Goldenes haar" kammen.
Niet mijn met zorg samengesteld menu, noch de keurige tafelschikking, de bloemen, het zilver en kristal. konden de situatie redden.
Het werd een vuurwerk van hatelijkheden en de drie mannen, die angstige pogingen deden de twee kemphaantjes te kalmeeren, vermochten hierin niet te slagen.
Ik keek steelsgewijze naar de klok. Half negen! Ik berekende mijn kansen. Vóór half elf heb ik ze de deur niet uit, hoe komen we den avond door?
Mijn man, goeiert, had mijn blikken gevolgd. "willen we de koffie in den salon gebruiken?" "Ja! Gezellig!" zei ik gauw en ik zond hem een dankbaren blik toe.
Even later zaten we als houten poppen in den salon, dronken koffie met een poesje.
Ina keek spinnig! Haar man schuldig! Mops coquetteerde openlijk met hem, om Ina te plagen. Walter, Mops' aanstaande, keek vermaakt. Mijn man bemoedigend naar mij en ik als een uil in doodsnood, want zwaar drukte me het échec van m'n dinertje.
"Laat eens m'n mooie plaat draaien," zei ik met smeeking in m'n oogen.
Manlief stond direct op, zocht even, zette een nieuw naaldje in, en wond de gramofoon op en een sonore mannenstem weerklonk door onzen niet electrisch geladen salon.
"De whispering-bariton," lichtte mijn man toe.
Ze waren paf! alle vier!
"Blue Skies," zong de warme mannenstem eerst luid en toen in een fluistering, zooals alleen Jack Smith dit doen kan, of hij een zoet geheimpje vertelt: Blue skies!"
Nu waren alle booze gedachten weg, nu luisterden ze in stille verteedering.
Wat ben ik dien avond Jack Smith denkbaar geweest! Hij redde de situatie en gaf me mijn rust terug.
Ina en Mops allebei noteerden ijverig den naam van den zanger en van zijn lied.
Toen ze om elf uur afscheid namen, was het met een hartelijk compliment voor het allergenoegelijkst samenzijn.
Blue skies! ze hadden de grauwe wolken vervangen!
E. B. B.
DE SCHELDE-ZENDER
Hallo, hallo........
Hier is het draadloos uitzendstation de Schelde-Zender........
Vindt u het interessant, te hooren
- dat de gemeenteraad van Goes Mr. Goedbloed tot wethouder benoemde.
- dat de handteekening van den burgemeester van Kapelle, blijkens de mededeeling van twee z.g. wereldreizigers, 25 cent kost.
- dat de raad van N. en St. Joosland besloot niet te voldoen aan het verzoek om subsidie voor een te stichten Christelijke bewaarschool en aannam een voorstel van de meerderheid van B. en W. om een gemeentelijke bewaarschool op te richten.
- dat in een Middelburgsch hotel door de politie een man gearresteerd werd, die een revolver van zich zelf en de vrouw van een ander bij zich had.
- dat thans ook in Vlissingen ruitenkrassers aan het werk zijn geweest.
- dat er in Tholen tengevolge van een beslissing van den gemeenteraad geen kermis meer gehouden zal worden.
- dat het Goesche Armhuis een belangrijke restauratie zal ondergaan.
- dat men in N. en St. Joosland niet verbaliseerd wordt voor het vloeken. De vele automobilisten en motorrijders, die kans loopen door den veldwachter aldaar wegens overtreding der maximum-snelheid bekeurd te worden, zullen de afwezigheid van een vloekverbod zegenen.
- dat twee kommiezen onder Koewacht jacht maakten op twee mannen. Uit hetgeen de achtervolgden bij de vlucht achterlieten, bleek, dat men niet te doen had met twee smokkelaars, doch met kippendieven. Beladen met twee zakken kakelende kippen keerden de kommiezen Koewacht-waarts.
- dat de Belgische spoorwegen een betere verbinding Gent-Terneuzen voorbereiden.
- dat de veldwachter van Overslag een losgebroken en ziedende stier neerschoot, die een troep schoolkinderen op zijn horens dreigde te nemen. Of bij den veldwachter een telegram van hulde van den bond van Toreadors te Madrid inkwam, is ons niet bekend.
- dat de leden van het musschengilde in 's Heer Abtskerke in 1927 1558 musschen om het leven brachten, welk feit dezer dagen met een feestelijken maaltijd werd gevierd.
- dat de commissaris van politie in de hoofdstad thans ook benoemd is tot marktmeester.
- dat de windmolen te Oud-Vossemeer voor slooping te koop staat. Weet de vereeniging tot bescherming van molens dit al ?
- dat de ferryboot wederom een proeftocht naar de nieuwe aanlegplaats in de haven te Breskens maakte. Het veel gesmade vaartuig vernielde op den tocht van zeven schepen den kabel.
- dat een raadslid van Nieuw- en St. Joosland na het fuifje ter gelegenheid der raadhuis-inwijding in een courant schreef : "Ik ben om 7 uur al huiswaarts gegaan, en al vroeg had ik de hand op het glas gelegd." Hetgeen zeer netjes te noemen.
- dat men in een landbouwschuur te Aagtekerke op een dag welgeteld 177 ratten ving.
- dat de vorige week in de Vlissingsche haven een visschersscheepje omsloeg. De opvarenden wisten zich in veiligheid te brengen.
- dat de werkzaamheden aan de waterleiding op Schouwen goed vorderen.
- dat dezer dagen iemand in Goes een courant ontving, die 29 jaar in den doolhof van tante Pos had gedwaald.
- dat Tholen een nieuw politie-bureautje krijgt.
- dat er in Oud-Vossemeer nog veel menschen wonen, die een broertje dood hebben aan leidingwater. Eerstdaags zal het daar ter plaatse weer verbalen regenen, wegens het weigeren van aansluiting.
- dat in Veere een Knapenvereeniging is, die den schoonen naam "Klimop" voert.
- dat het Zuid-Bevelandsche locaaltreintje in de ganzestad een autobus torpedeerde. Enkele passagiers liepen lichte verwondingen op.
- dat men in een slachtplaats te Middelburg een koe in het hoofd wilde schieten. De kogel kwam echter in de knie van een slagersknecht terecht. Het rund heeft deze vergissing niet overleefd.
- dat nabij Vlake onbekenden op een trein schoten. Een reiziger werd aan het oor gewond.
Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag........ Adieu ........
TREFFERS EN POEDELS
BAL-MASQUÉ
(Souvenir Zierikzee 4-2-'28.)
Hossend-bonte fuivelingen,
die door groote zalen gaan;
heel gewone daagsche menschen,
met een ander pakkie aan.-
Menschen, die je morgenochtend
heel soliede weer ontmoet,
menschen, door muziek gedragen
in een wilden wervelstoet.-
Creaturen zonder facie,
weggeloopen van een plaat,
maskers, die wat anders zeggen
dan hetgeen er onder staat.-
Mooie vrouwen (soms wel mooier,
dan ze morgen zullen zijn),
gracieuse poederdonsjes,
rugjes hol, in zachten lijn.
Lieve lachjes uit gewoonte,
lachjes-tegen-iedereen,
levensvonkjes uit de oogen,
schitterend als edelsteen. -
Uren van verbroken boeien,
van conventie en van stand,
menschen, door mensch ménsch geworden,
drinkend, dansend, hand-aan-hand.
Dansmuziek, soms wild van rhythme,
verderzwiepend, volle kracht-
strakjes droomerig en weenend,
ingeademd, meegedacht. -
Kennismaking, rendez-vous'tjes
buiten in het nacht'lijk uur,
maneschijn, kristallen aether,
groote domper der Natuur.
Grootsche stilte na dit helsche,
menschenkinders-hoofd aan hoofd,
fluisteringen, kleine leugens,
die men altijd weer gelooft. -
- - - - - - - - -
Bal-masqué, revue der eeuwen,
feest van klatergoud en schijn,
stoet van lieden, die in 't leven
leelijker of mooier zijn.
Veiligheidsventiel der spanning
van het menschelijk gemoed,
avond, die het pad der plichten
eventjes vergeten doet. -
WILLEM TELL II.
HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND
1 Febr. Salomon had goed praten met zijn: niets nieuws onder de zon. Had de man nu eens moeten leven! Al die nieuwigheid, heeft vanmiddag mijn dagelijksch wandelingetje bedorven. Krimp vertelde me van radio-televisie. Dat is een toestel, waarmee Liesbeth bijvoorbeeld, in de huiskamer kan zien, wat ik in de soos uitvoer. Ze heeft nooit wat van de draadlooze willen weten, maar geloof gerust, dat, wanneer ze dit hoort, er dadelijk zoo'n installatie moet komen. 't Is afschuwelijk? Heeft natuurlijk weer zoo'n lamme Amerikaan op z'n geweten. Die leven alleen om uit te vinden, uit te vinden en nog eens uit te vinden. Laat ze net doen als ik; ik vind toch ook niks uit.... behalve dan de kachel!
2 Febr. Afschuwelijk benauwd gedroomd over Amerika. Ik heb brutaalweg Kellogg opgebeld om hem zijn vet te geven, "Buitenlandsche zaken?" grinnikte hij. "Nee," zei ik, "geen buitenlandsche zaken; ik houd niet van zaken met 'n luchtje, naaroog, maar ik, Ph. Zijdewind, wil jullie Amerikanen eens de waarheid zeggen; groote rustverstoorders zijn jullie; hebben we nog niet genoeg aan dien smerigen gramophoon? .... moeten jullie ons nu weer treiteren met de radio-televisie?"
"Menschen die recht door zee gaan, hebben daar niet bang voor te wezen," schreeuwd-ie.
Woest werd ik. "Recht door zee," bulderde ik, "o, wat 'n huichelaars! Gingen jullie maar recht door zee en dan ' n paar dagen achter elkaar, daar zou de aardbol van opfrisschen. Konkelaars zijn jullie, net als jullie kurketrekkers, die 't nog nooit zoo druk hadden als na den tijd, dat jullie ze afgezworen hadden. Heb je den bisschop van Londen al gehoord? Die heeft jullie ook in de gaten. 'n Vredesverdrag ontwerp je en je wilt het niet teekenen; een Volkenbond schep je en je wordt er geen lid van......"
"Wind je niet op," smeekte Kellogg.
"Jullie windt me op en daarom loop ik af, oogenverdraaiers; maar 't gaat niet tegen u hoor; ik spreek in 't algemeen; alle Amerikanen lijken op elkaar, lijken jullie op niks.... ja, bel nu maar af.... klaag me maar aan.... doch wanneer die televisie werkelijk komt, dan boks ik je kiezen door je kauwgom heen. . . ."
Badend in 't zweet wakker geworden; kan me niet schelen; heb 't hun eens fijntjes gezegd.
3 Febr. Twee wereldreizigers aan m'n deur gehad met ansichtkaarten. Nationaal costuum, uilenbril en Haagsch accent; zelfs in de landlooperij komt stijl en civilisatie. Ze vertelden, dat ze van Volendam kwamen en muziek met sport - of omgekeerd - bestudeerden. Van die afkomst zal ik maar niks zeggen en van het tweede alleen hopen, dat het ook niet-gelogen is. Inmiddels een dubbeltje armer geworden, want op 'n andere manier zag ik geen kans om hun groote klompen tusschen deur en drempel vandaan te krijgen.
Voorts vandaag een lente-bode in huis ontvangen. Juist toen we onze siësta hielden, vloog er 'n drijftol door de ruiten. Oorsprong onbekend. Gelukkig voor dien oorsprong.
4 Febr. Vanmorgen bij het ontbijt wederom 'n tol tegen de ramen; van minder indringerigen aard dan gister, maar de schrik niet kleiner. Liesbeth kookte.
Ik geloof, dat ze het momenteel nog liever met Farizeeërs dan met tollenaars te doen heeft. Bij het aan- en uitgaan der scholen moet ik voorloopig in ons tuintje postvatten. Keepers-talenten mis ik overigens geheel en al en ik denk niet dat mijn uiterlijk dreigend genoeg is om een preventieve uitwerking te hebben.
Met schrik in de courant gelezen hoe de moordenaar Hein in Thüringen huishoudt. Die kerel brengt niet alleen het leven der burgers, maar ook den goeden naam van braven Hendrik in gevaar.
5 Febr. Vandaag gelukkig geen school en behoefde daarom niet in het tuintje te ijsbeeren. Fijne wandeling gemaakt rnet Krimp en Breeduitstra. Er gaat toch maar niets boven het landelijke leven. Dan ben ik pas in mijn element. Mijn oom Frederik had wel gelijk. Die zei vroeger steeds tegen me: "Philemon, ontwijk de stad, zoek de open lucht, dat is je eenige kans om een kerel te worden die buitengewoon is."
6 Febr. Vandaag weer de wacht in mijn voorhof betrokken. De manie van de opzweepende sport begint gelukkig te luwen. Spijt me niet, want gister begon Breeduitstra al met me uit te jouwen voor douanier van het tolkantoor.
Heb Wybo geholpen met strafregels. Leeraar had gevraagd welk dier zich het meest aan den mensen hecht en toen had Wybo, bloedzuiger geantwoord.
7 Febr. Op leuke boel. Jhr. Poetspanne heeft getracteerd op beschuit en muisjes, omdat er weer bij koninklijk besluit een geheele familie in den adel opgenomen is. Hij wou echter niet zeggen hoe je dat aanleggen moest. 't Schijnt 'n tamelijk gecompliceerde methode. Vroeger was het voldoende, dat je een paard had en een koppensnellend zwaard; tegenwoordig schijn je verder te komen met een kruiwagen en wat steekpenningen.
Toen de directeur van de H. B. S. zijn vierde cognacje geconsumeerd had, begon hij uit te weiden over de zegeningen van den leerplicht. Hevige tegenkanting van griffier Dorias; die had 's morgens nog een boefje voor de balie gekregen, die nooit een schoolbank bezeten had en toch de politie-agenten kon vernagelen, waar ze bijstonden.
'N ARRETOCHT
door
ZELANDUS
Al dagenlang had ik op de ijsbaan mijn onvermijdelijke cirkeltjes gedraaid, links-rechts vooruit, rechtslinks achteruit, tot ik met een gevoel van misselijk makende draaiend in een scheur haakte, die zoowel mijn persoon als mijn rijdersroem smadelijk ten val bracht.
Met moeite krabbelde ik overeind, negeerde de zwijgende, hoewel overduidelijke rij-invitatie van een omvangrijke, mos-groene dame, die zich op ontstellend lange schaatsen van onbekend fabrikaat, voortstootte als een bedelaar op krukken en die zoo nu en dan haar rechterbeen even dreigend opzij uitsloeg, quasi om een passeerenden rijder te doen vallen, maar in werkelijkheid om, als de beweging op het doode punt was gekomen, haar snelheid te vergrooten. Men staat soms versteld, als men nagaat hoe sommige gedachten in je hoofd komen, en dat was bij mij het geval, toen het bovengenoemde been mij een steigerend paard voor den geest riep. Op zichzelf was dat nu niet zoo vreemd, hoewel ik de overeenkomst tusschen het meergenoemde been, dat wel eveneens zéér omvangrijk was, maar toch geen abnormale afmetingen had, en een steigerend ros, moeilijk op overtuigende gronden zou kunnen bewiizen, maar wat wèl vreemd was, is, dat dit steigerend ros mijn gedachten bracht op een kalm dravend paard, of, om wat meer rechtstreeks op mijn doel af te gaan, op het paard Beyaard in den beroemden Pallieter. En toen schoot tegelijkertijd de gedachte door mijn hoofd, dat er niet alleen ijs was, maar óók sneeuw, en dat je op sneeuw kon arren. Dàt was het, waar naar ik reeds zoo lang onbewust had gezocht, 'n arretocht door de besneeuwde velden. In een zachte glijvlucht, droomend langs de winterwitte wegen te snellen, dát moest de grootste heerlijkheid zijn, die men zich denken kon.
Een vaag plan haakte zich vast in mijn geest.
"Zeg, Dirk," zei ik tegen mijn vriend, die met een verveeld gezicht op zijn schaatsen heen en weer stoof, "heb jij een paard ?"
"Nou," antwoordde Dirk onzeker, "ik heb wel iets, dat er op lijkt, maar of je dat nou direct een paard kan noemen ......"
"Heeft ie 'n kop, vier pooten, en 'n staart ?" informeerde ik gretig, in de overtuiging, dat deze lichaamsdeelen zonder uitzondering moesten vormen wat ik in m'n verbeelding tot paard bestempelde.
Ja, dàt had-ie. Ik loosde een zucht van verlichting.
Dan gaan we arren," zei ik beslist.
"Arren ?"
"Ja, arren. Vin je dat zoo gek?"
"Nou, gek... Maar kun je met een paard omgaan?"
"Natuurlijk," pochte ik. "Je trekt an de teugels als ie loopen moet, en dan roep je allée, hop ! En als tie stil moet staan, zeg je halt ! En dan moet je met je tong klakken. Nu, dat kan ik."
Als overtuigend bewijs klakte ik driemaal met m'n tong, zoodat een voor me staande dame beleedigd omkeek en 'n vuurrood gezicht kreeg.
" Dat is nou allemaal goed en wel," zei m'n vriend, 'n beetje twijfelachtig, "maar waar haal je een ar vandaan"
"Die huren we," antwoordde ik, optimistisch gestemd.
"Waar ?" informeerde mijn punctueele vrind. " O, ergens.... Kom ga mee, we hebben geen tijd te verliezen."
Dirk meesleurende, ijlde ik naar den kant.
"Ja maar, wacht nou 's even," hijgde hij, toen we na de noodige glijpartijen op den Singel stonden, "kun je rijden, ja of nee ?"
"Zie je me voor een vrachtrijder aan?" vroeg ik, beleedigd. "Natuurlijk kan ik niet rijden. Maar dat leer je van zelf."
Hm. Dirk had een bedenkelijk gezicht.
"Geloof je me niet ?" begon ik heftig, bang dat m'n plan in duigen zou vallen.
"Natuurlijk geloof ik je," zei hij kalmeerend "Maar ze.... als jij nou eens naar huis ging en ik kwam je over een half uur mèt een ar en een paard halen ?"
"Werkelijk ?" vroeg ik verrast,
"Ik beloof het je," zei Dirk plechtig.
Gerustgesteld ging ik naar huis.
Ongeveer een half uur later stond ik vol ongeduld op de straat te wachten. In gedachten stelde ik me de komst voor : 'n fier, trappelend ros, met gefriseerde manen, 'n paar groote pluimen en een heel stel klingelende bellen op z'n kop en 'n vergulde arreslee in den vorm van een zwaan, met keurige, roodpluche zitplaatsen, ingelegd met namaak-edelgesteenten en glinsterende stukjes spiegelglas. In mijn verbeelding zag ik al de buren achter hun vitrages naar me loeren met grauw-bleeke jaloezie-gezichten, wanneer ik met een houtain gebaar, dat "rijien maar" moest beteekeren. in de slee stapte.
Ik ontwaakte uit m'n gepeins. Al kwart voor vier ! Kwamen ze dan nooit. Ik zag de straat af. Hé, daar heb je die oude vodderaper met z'n blind paard, zei ik in mezelf, toen ik in de verte een grauw-bleeke paardekop ontwaarde. Maar wat heeft dat beest nou achter zich aanhangen? 't Leek wel een hondekar of zooiets. Nieuwsgierig rekte ik mijn hals en keek, kéék.... En 'n namelooze smart zonk in m'n hart. 't Was de ar, onze ar, mijn ar ! Naast het paard had ik Dirk ontdekt, die met 'n gewichtig gezicht de teugels vasthield. En daarachter kwam de ar, 'n bespottelijk laag, opzichtig rood geschilderd bakje, dat veel weg had van 'n kinderstoel op wieletjes. 't Geval k-wam naderbij.
Tot mijn verbazing ontdekte ik dat de stoet geen geheel uitmaakte, maar dat er nog 'n tweede persoon was, die de ar aan een lang touw voorttrok. Daarachter strompelden drommen menschen in nieuwsgierige verbazing door de klefferige sneeuw. Ik kon mijn ongeduld niet langer bedwingen, en m'n ontgoocheling verbergend, snelde ik het vehikel tegemoet. Voor het paard bleef ik staan, breidde mijn armen uit en riep op gebiedenden toon : "halt" het paard keek met één oog verwonderd naar de verkeersbelemmering en maakte minus, me onder den voet te loopen.
"Halt !" riep ik nogmaals, maar nu meer overredend. Nadat Dirk het beest bij z'n kop had gegrepen, stond het wezenlijk stil.
"'k Heb een koetsier meegebracht," zei Dirk, en hij wees naar de derde persoon, die moeizaam kwam aanstrompelen, de hortende slee achter zich aansleepend.
"O," zei ik vaag.
"Span nu maar in , Kees," riep Dirk tot den koetsier.
Kees gehoorzaamde. Groote kluwens touw kwamen te voorschoen en nu begon er een ingewikkelde knoop- en bindpartij, die het geloof in m'n menkunst aan het wankelen bracht.
'n Heele troep menschen keek zwijgend naar het havelooze geval. 'k Voelde me geïrriteerd, omdat het inspannen zoo lang duurde. Maar eindelijk scheen het klaar. We wilden instijgen, toen het bleek dat er maar één zitplaats was. En die was voor den koetsier. Maar achter op de slee ontdekten we nog een soort rood gezwel, dat een bakje moest voorstellen. Dirk legde er beslag op.
"Waar moet ik nou .... ?" begon ik hulpeloos.
" Ga jij maar staan, dan kun je de rem bedienen," antwoordde Dirk.
Ik klom op de treeplank en ontdekte bij m'n voeten een hefboom met 'n vreemd uitziend wieletje. Dat moest de rem zijn. Ik zette er mijn voet op, maar er gebeurde niets.
"Vooruit !" zei de koetsier tegen het paard.
Weer probeerde ik de rem. "Gaspedaal ! !" hoonde een van de omstanders. Driftig stampte ik met mijn voet op de hefboom, en juist toen de ar zich in beweging zette, schoot deze met een knarsend geluid omlaag. Het wiel boorde in den grond en er volgde een hevig gekraak.
"Wat doe je nou ?" riep de koetsier met een nijdig gezicht.
Ik gaf geen antwoord. De omstanders jouwden. De buren achter de vitrages grijnsden. "'n Schuutje van 'n mallemeulen", grinnikte een boer.
"Vooruit !" zei de koetsier weer; het paard zette moeizaam een poot vooruit en de slee gleed, gleed over de zachte sneeuw. Opeens een krassend, schurend geluid.
"Wat is dat?" riep ik verschrikt en sprong van de slee.
"'n Lekke band !" gilden de omstanders, die ons trouw volgden.
"D'r is hier geen sneeuw meer," zei de koetsier laconiek.
We stapten uit. Alleen Kees bleef zitten en mende bedachtzaam paard en slee met 'n afgrijselijk piepend geluid over de hobbelige keien. Maar gelukkig kwam er weer sneeuw. We stapten weer in en vooruit ging het. Kees klakte met zijn tong en de rossinant schoot in een sukkeldrafje, dat ons de omstanders deed kwijtraken. Het laatste wat we hoorden was : "Is 't een ar ? Is 't een paard ? ?"
Toen reden we, gleden we langs den besneeuwden Singel.
Bom, zei de slee. Door den schok vielen we achterover. We waren in een kuil geloopen. "Oplichten!" beval Kees, die rustig bleef zitten. Met veel moeite trokken we de slee uit de diepte. Het ging weer. We reden, gleden.
"Zijn er geen bellen ?" vroeg ik Dirk.
"Bellen ? 'k Weet niet, kijk maar eens in het kastje."
Kastje? Hé ja, er wàs een kastje. En ik keek er in. Mijn blik viel op een gescheurd prentenboek en 'n verroeste mondharmonica. Onderin ontdekte ik een miniatuur soort tafelschel. Zegevierend haalde ik het ding te voorschijn en liet een zwaar, rinkelend geluid hooren. Maar het paard schrok en schoot in een angst-aanjagende galop.
"Hou op met je vuilnisbel!" schreeuwde Kees, die moeite deed het paard te kalmeeren. Ik wou een handje helpen en drukte op de rem. Pang! ! Ik keek om. De rem was weg.
"Stommeling !" brieschte Dirk boos.
"Wat is dat ook voor een instrument," zei ik, niet minder boos.
Het paard kalmeerde. We reden, gleden verder.
Plotseling stond de slee weer stil.
"Wat is er?" vroeg Dirk.
Kees wees met de zweep naar den voor ons liggenden weg. Er was geen vlekje sneeuw op te bespeuren.
"Wat nu ?" vroeg ik ontstemd.
"Duwen," zei Kees kort.
We sprongen van de slee en duwden. Kees bleef zitten en stak een sigaar op. We duwden een kwartier lang. Toen kwam er weer een smal streepje sneeuw. En toen er weer volop sneeuw lang, bleek de weg dood te loopen....
We zijn thuis gekomen. We hèbben geard. We hèbben gereden, gegleden in zachte glijvlucht, droomend langs de winterwitte wegen....
En nu ben ik heel blij, dat ik bij de kachel zit te lèzen in Pallieter van het paard Beyaard en de glijvlucht langs de winterwitte wegen. Maar morgen ga ik cirkeltjes draaien, links-rechts vooruit, rechts-links achteruit, mèt de mosgroene dame.
MET HET SCHETSBOEK DOOR ZEELAND
Koudekerke....
Hoe dikwijls, zult u denken, heeft hij al over deze plaats gesproken, en teekeningen gemaakt: maar hebt u dan nooit eens gekeken, hoe knus de huisjes daar geschaard staan, om hun pleintje, waar het kerkje, z'n spits in de lucht priemt.
De hoefsmid klopt op z'n aanbeeld, de timmerman schaaft er het hout, en een ieder doet er z'n werk, in rust en in vrede.
Nooit zag ik rustiger arbeid, vreedzamer leven dan daar rondom het oude kerkhof.
En als straks de klokken luiden en de avondnevels den toren omhullen, dan zwijgen hamer en schaaf, kloppen de arbeiders hunne pijpen, en de stilte daalt neder, wordt hoorbaar, ja, voelbaar.
De luikjes, groen en wit, worden gesloten, de lichten ontstoken en de enkele werkers spoeden zich huiswaarts, om uit te rusten van hun dagelijksche taak.
Koudekerke! nooit zag ik een dorpje zóó intiem, zóó knus en gemoedelijk als jij, met je eenvoudige huisjes, je goedaardige boeren, en je stille, zwijgende kerk.
B0B.
VEREENIGINGSNIEUWS.
"Zeeland" te Haarlem. In de gehouden bestuursvergadering, op 3 Februari, heeft vaststelling der functies plaats gehad. Het Bestuur bestaat thans uit: Voorzitter: J. C. Heyblom. 2e Voorzitter en 1e Secretaris: M. P. Cornelisse, Coltermanstraat 14. 2e Secretaris; P. M. Tichelaar. le Penningmeester: B. J. van Laere. 2e Penningmeesteres: Juffrouw C. J. Keulemans. 1e Commissaris: Dr. A. Wagemaker. 2e Commissaris: Mr. Dr. J. J. Polderman.
De feestavond, reeds vastgesteld op 16 Februari a.s. en te geven door de tooneelclub "De Jonge Zeeuwen", kan door bijzondere omstandigheden niet doorgaan. (Ernstige ziekte ten huize van medespelenden). Deze avond moet verschoven worden tot medio April a.s.
Voorloopig kan worden medegedeeld, dat het 5-jarig bestaan der Vereeniging zal worden herdacht in den Schouwburg aan den Jansweg op Zaterdag 24 Maart a.s.
Vooraf zal 's middags van 2-4 uur in den bovenfoyer receptie worden gehouden, die zeer druk bezocht belooft te worden.
Het bestuur zal het op hoogen prijs stellen, wanneer op gemelden feestdag, velen gekleed zijn in 't Zeeuwsch
costuum. Ver. Red.