Ons Zeeland 1928, nummer 17

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

- DE BEVOLKINGS-VERMINDERING IN ZEELAND -

II.

De heer J. Huizinga, burgemeester van Terneuzen, vervolgt:

De geboortevermindering openbaart zich thans echter wat schril nu er gelijktijdig in 1926 plotseling mee gepaard ging dat een vrij aanzienlijk getal inwoners uit eenige gemeenten naar Canada en andere landen vertrokken. Het vraagstuk der bevolkingsvermindering is niet meer een gemeentelijk, doch een provinciaal vraagstuk geworden. Dit wettigt daardoor de tweede vraag, n.l. welke betekenis deze bevolkingsvermindering heeft voor de steden en daarmede voor de provincie in haar geheel.

Een antwoord te geven op, deze vraag is niet gemakkelijk, nu de teruggang van eenigen omvang eigenlijk nog maar van een jaar bekend is. Het heeft zich nog niet voldoende afgeteekend om er een conclusie uit te kunnen trekken. Toch is het verschijnsel ernstig genoeg om er de aandacht aan te schenken. Als er uit Drenthe eenige honderdtallen gezinnen Nederland worden ingezonden, kan men niet zeggen dat zulks voor deze provincie ernstige nadeelige gevolgen zal hebben. Als een stad - gelijk er zijn - voortdurend in zielenaantal achteruit gaat, heeft dat ernstige gevolgen, want dan gaat het bedrijfsleven kwijnen en verslapt de energie bij de enkele ondernemers die er nog zijn overgebleven, doch als in een kleine gemeente dit zelfde plaats vindt of de bevolking stationair blijft, lijdt daar niets onder.

Niet overal in Zeeland is achteruitgang. Het vriendelijk aanzien dat Goes als woonstad heeft, doet deze gemeente in bloei toenemen. Naast Goes kan men zeggen, dat Vlissingen vooruit gaat; dit geschiedt tengevolge van de daar aanwezige groot-industrie. Neem echter een oogenblik aan, dat er in deze stad van het niet werkend deel een aanzienlijke groep naar elders ging wonen, dan zouden hunne huizen kunnen worden bezet door hen, die thans met een tramabonnement naar een naburige gemeente reizen. Dan werd dus niet allereerst de Scheldestad getroffen, doch de aangrenzende gemeente. De bevolkingsvermindering in het algemeen zal zeker gevolgen hebben, die niet zoo terstond merkbaar worden, doch indien de uittocht uit onze provincie voortgaat, zal dit merkbare gevolgen hebben. Het heeft nu reeds ongetwijfeld economische gevolgen voor iedere stad en zeker voor de dorpen.

Alleen men kan nu nog moeilijk aanwijsbare feiten melden.

Het heeft ook andere gevolgen. Behoudens een enkele uitzondering kan worden vastgesteld, dat zij, die terwille van hun bestaan, terwille van hun levensonderhoud uittrekken, in den regel de beste althans de meest gedegene arbeiders zijn. Dat zijn menschen met energie, met durf. Dat zijn menschen die wachten hun ondergang eerst niet af, doch trachten elders een bestaan te vinden voor het te laat is. Er trekt in den regel een deel van de geschiktste krachten uit, doch die wij noodig dienen te behouden; met het heengaan van deze durf-menschen gaan wij achteruit in moreele draagkracht.

Evenwel is het niet doenlijk thans aanwijsbare gevolgen aan te geven. Dat kan men wel doen wanneer op een gegeven oogenblik een industrie een stad verlaat en zich elders vestigt en daarmede een paar honderd arbeiders uittrekken. Zoo'n stad of gemeente gaat inzinken en de bevolking gaat lijden. In dien geest kan thans, voor wat onze provincie betreft, niets gezegd worden, waaraan men eenig houvast heeft.

Doch men zij op z'n hoede. Er is aanleiding de volle aandacht aan het verschijnsel van achteruitgang te schenken.

Er volgt derhalve een derde vraag, n.l. welke middelen moeten worden aangewend om de bevolkingsvermindering met vrucht te bestrijden, d. w. z. verderen voortgang dezer vermindering te voorkomen.

Zie ik het goed, dan zijn er naar mijn gevoelen een drietal voor de hand liggende middelen welke het kwaad wel niet geheel zullen kunnen tegengaan, doch die er wel toe kunnen bijdragen, de bestaansmogelijkheden van velen die nu rondloopen en die de economische positie van vele gemeenten kunnen verbeteren, te verruimen.

Voor ik deze middelen nader zal aanwijzen, is er nog een algemeene kwestie, die ik meen in dit verband te moeten behandelen. Het is n.l. de kwestie of de belastingdruk ook geen aanleiding kan zijn, dat men een stad of gemeente en daarmede onze provincie gaat verlaten. Ik heb dit punt juist niet genoemd als een der oorzaken. Voor mij persoonlijk staat het vast, dat het geen oorzaak is, doch ongetwijfeld zullen er velen zijn, die het wel als een oorzaak beschouwen, ja, als de oorzaak beschouwen. Het spreekt van zelf dat er grenzen zijn die men met belastingverhooging niet straffeloos overschrijdt. Een gemeentebestuur kan niet onbeperkt met de belasting maar te verhoogen, immers in dat geval gaan er bewoners heen; wij hebben gezien, dat er zijn die er het land om verlaten. Wanneer ik echter spreek van mijn gevoelens bovengenoemd, bedoel ik dit, dat de vrees voor te hooge belastingdruk, een gemeentebestuur er niet angstvallig toe moet brengen, noodzakelijke of plichtmatige uitgaven te vermijden.

Iemand die in een stad of dorp woont, vraagt niet eerst naar de hoegrootheid van de belasting, doch of hij er een bestaan vindt en er redelijke levensgenoegens aantreft. De taak van elk gemeentebestuur moet zijn de inwoners der gemeente een zoo groot mogelijk levensbestaan te verzekeren, voor zoover dit afhankelijk is van het beleid en de leiding door genoemd bestuur te geven. Het is niet de vraag altijd of de belastingen hoog zijn, maar wel of het gemeentebestuur de grootst mogelijke zorg wijdt aan de belangen der inwoners en die maatregelen weet te nemen welke de volkswelvaart bevorderen. Ik heb gedurende een 24-tal jaren in een stad gewoond en heb er zelfs enkele jaren deel genomen aan het bestuur, waar men geen gemeente-belasting betaalde. Voor sommigen om naar te verlangen. Ik heb daar slechts een gering aantal gezinnen zien aankomen om er goedkoop te wonen. Wel heb ik gezien dat, zoodra het maar even kon, men deze stad heel spoedig metterwoon ging verlaten. En ondanks het feit dat men er geen belasting betaalde, en het schoolgeld der onderwijsinrichtingen er laag was, ging deze stad belangrijk in zielenaantal achteruit.

Een ander voorbeeld heb ik daarvan hier uit de omgeving. In de omliggende gemeenten van Terneuzen is de belasting lager en toch komen er uit die gemeenten een aantal naar hier, om "stil" te gaan leven, al is de belasting vrij hoog te noemen. Gedurende de 15 jaren dat ik in Terneuzen woon, heb ik slechts ééne familie zien vertrekken, omdat hun de belasting te hoog werd, doch het typeerende van het geval werd, dat de man zoo nu en dan uit de naburige gemeente terugkwam om naar zijn huis te zien; hij kon er zoo moeilijk van scheiden, ik vermoed dat deze reis zijn gemoedstoestand vertolkte en hij spijt had van zijn heengaan naar elders.

Ik herhaal, de belastingen kunnen niet ongelimiteerd verhoogd worden voor het doen van allerlei onnoodige uitgaven, doch het bestuur eener gemeente heeft den plicht, de bestaansmogelijkheid der bevolking te bevorderen, al moet de belasting er door verhoogd worden.

Het spreekt daarbij van zelve, dat zulks in een gemeente als Rilland-Bath anders moet zijn dan in de fabrieksplaats Sas van Gent; vor een stad als Middelburg gelden daarvoor andere eischen dan voor Kerkwerve op Schouwen. Ik onthoud mij hier van aanwijzingen, wijl ik den schijn niet op mij wil laden aan anderen de leefregels voor te schrijven, maar door een paar te noemen, ontkomen wil aan den schijn, alsof ik maar onbegrensd zou willen laten opbrengen.

Het ware in dit verband niet ondienstig dat vanwege het Provinciaal bestuur een consul voor economische zaken werd aangesteld, om aan menig gemeentebestuur wat voorlichting te geven. Met dit te noemen, kom ik als vanzelve aan mijn eerste middel, n.l. wat in Zeeland moet geschieden. Dit middel is n.l. dat leiding wordt gegeven betreffende onze economische welvaart en dat zulks de taak is van het Prov. Bestuur, wijl door goede leiding in dezen, veel is te verbeteren.

Dat de provincie Drenthe ontvolkt wordt met een 20.000 inwoners, die verspreid worden over Nederland, is zeer begrijpelijk. Drenthe is een provincie met een armen bodem, biedt weinig levensvoorwaarden. Doch voor de Provincie Zeeland, met zoo'n rijken, vetten bodem, moet het toch niet noodig zijn, dat menschen uit gebrek aan werk zich elders moeten vestigen? Als de bodem ergens in ons land bestaansmogelijkheden geeft, dan toch zeker ook in Zeeland. De bevolkingsvermindering, ontstaan door hen die zich elders vestigden, waren toch niet genoodzaakt te vertrekken omdat de een of andere industrie verplaatst werd naar een ander deel van Nederland? Hieruit blijkt dat het dus ergens hokt of vastzit in de economische bestaansmogelijkheden van de bevolking. Ik wijs hier slechts op algemeene verschijnselen en onthoud mij van bepaalde voorbeelden te noemen, maar ze zijn er wel en zeker ook wel aan te wijzen.

Het tweede middel dat volgens mij het gesignaleerde verschijnsel kan doen veranderen, is hetgeen de gemeentebesturen kunnen doen, om in elke stad en voor elke gemeente om te zien naar wat te doen is, dat aan de bevolking een normaal bestaan kan worden verzekerd.

Naar mijn gevoelen ligt het op den weg van de gemeentebesturen, na te gaan wat men kan doen. Daaraan mag een gemeentebestuur zich niet onttrekken, ook al erken ik dat het niet altijd gemakkelijk is. Kan men het niet, dan moet men heengaan en plaats maken voor anderen.

De gesignaleerde feiten van de bevolkingsvermindering zijn niet weg te werken met een motie, zooals in een der Zeeuwsche gemeenten werd gedaan. Met zoo'n uitspraak wordt het geleden verlies niet ingehaald, noch een herhaling er van tegen gehouden.

Bij de bestudeering van deze kwestie ziet men al, spoedig dat de achteruitgang der bevolking op het platteland relatief het grootste is. Bij het aanwijzen van een of ander middel moet daarmede rekening worden gehouden. Het zit dus voor een groot deel onder de landbouwende bevolking. het staat dus wel vast, dat de moeilijkheden verband houden met den teruggang van den toestand onder de landbouwers, welke begonnen zijn hunnen economischen achteruitgang af te wentelen op de arbeiders, door er zoo weinig mogelijk aan het werk te zetten en die zij nemen, zoo spoedig mogelijk heen te zenden, in de hoop door vermindering van uitgaven aan arbeidsloon de schade in te halen.

Hiermede zullen zij echter bedrogen uitkomen.

De schade die ontstaat door vermindering van uitgaven aan arbeidsloon, is grooter voor een landbouwhoeve, dan men oppervlakkig wel zou denken. Immers de bodem kan alleen geven, wanneer gezorgd wordt voor behoorlijke bearbeiding, bij een goede bemesting en een regelmatigen wisselbouw.

Waar die wordt nagelaten, vermindert de arbeid en komen er arbeiders overcompleet en staat de armoede voor de deur.

Dit is reeds jaren geleden voorspeld door de staats-commissie-Treub, hetgeen deze commissie aanleiding heeft gegeven hiertegen te waarschuwen. Genoemde commissie heeft het groote nadeel aangetoond, ontstaan door het vertrek van noodzakelijke arbeidskrachten. Als middel tegen dezen gedwongen uittocht heeft de commissie aan de hand gedaan wat in de landarbeiderswet is geregeld. Wordt het daarin genoemde middel toegepast, dan komt er eenige welvaart onder de arbeiders en behoeven deze ons land niet te verlaten. Maar wat moet men nu zeggen van een toestand als in de gemeente H., waar veel werkloozen worden aangetroffen en een polder is van ongeveer 150 H.A. zwaar land, zonder dat er iemand als landbouwer in woont, waar in "eigen-exploitatie" wordt gearbeid. Waarom heeft men zoo'n polder niet verkaveld tot akkerland, hetzij met of zonder woning? Dan zouden op een derde gedeelte van deze 150 H.A. land een 40-tal arbeidersgezinnen gelukkig worden en de welvaart vermeerderd worden, terwijl deze gezinnen nu worden verwezen naar het Armbestuur. De gemeente Hulst het is de eere dezer stad - is de centrumplaats van het veelzijdig R. Kath. Onderwijs. Gevraagd mag worden wat deze gemeente doet als vestigingsplaats voor R. K. familie's van elders. Doet men er iets om zulk een stad aantrekkelijk te maken en zich te ontwringen aan den engen band die het omsloten houdt?

Dan immers is er welvaart te verwachten?

Axel is het centrum in Oost Zeeuwsch Vlaanderen van den graanhandel. Dat is van groot belang voor zoo'n stad. Wordt er nu iets door zoo'n gemeente gedaan om dezen handel te bevorderen met pakhuizen te bouwen en als entrepôts in te richten, opdat landbouwer en handelaar ieder op hun beurt geen graan moet verkoopen als er geldgebrek is, doch wachten kunnen tot de markt goede prijzen geeft? Langs Axel moet komen de heirbaan voor snel en zwaar vervoer van Ter Neuzen naar Brussel via Moerbeke. Axel kan er door tot bloei geraken.

Wordt er iets gedaan om dit te bevorderen? Ben ik goed ingelicht, dan laat men den weg naar Drie-Schouwen, het eerste begin dezer heirbaan, door anderen opknappen.

Als dit juist is, welken indruk moet dat maken? Ter Neuzen is het centrum van verkeer, zoowel over water als per tram en per spoor. Het voornaamste is in deze stad het zeehavenbedrijf, het bedrijf dat buiten den wil van het gemeentebestuur bovenmate gedrukt wordt en veel vordert aan zorg voor de werkloozen.

Vraagt men echter wat deze gemeente doet om, met overleg van de Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer, den stroom van vreemdelingen des zomers naar het 5e district te brengen, dan schijnen deze plannen nog altijd in die lucht te hangen.(1) En toch zou er meer welvaart komen onder een groep der bevolking, wat daarna weer voordeel voor anderen brengt. Ik heb hier in zeer voorzichtige bewoordingen enkele dingen genoemd en zou daarmede door kunnen gaan, met te wijzen op velerlei wat door menige stad of gemeente kan worden gedaan voor de vermeerdering van de volkswelvaart. Men hebbe toch steeds het oog op de volkswelvaart en niet in de eerste plaats op de volks-genoegens. Heb ik hier enkele gemeenten met name genoemd dan deed ik zulks niet om mij te bemoeien met wat anderen moeten doen, doch enkel en aleen om te laten zien, dat wij in Zeeland heusch niet bij de pakken behoeven neer te zitten of de armen slap langs het lichaam te laten hangen. Het spreekt daarbij wel van zelf, dat er voor een gemeente als Goes meer gedaan moet worden dan voor een gemeente als Overslag en het gemeentebestuur van Sluis wat breeder den blik zal moeten laten gaan over zijn stad dan dat van de naburige gemeente Eede. Er is naar mijn oordeel in Zeeland welvaart te brengen. De twee in Zeeuwsch-Vlaanderen kwijnende industriën zijn er wel weer bovenop te brengen, voor het overige moet men b.v. bij wijze van spreken in Boschkapelle geen "warenhuis" bouwen en trachten te voorkomen, dat er in Schouwen's hoofdstad huizen moeten geslecht worden.

Vooruit! En dan met oordeel van zaken, met de leiding van een Provinciaal Consulent.

En ten slotte het derde middel; waar dit meer bijzonder de bevolkingsvermindering betreft tengevolge van de geboorte-afname. Hier is een taak weggelegd voor de kerken. Een taak, die de kerken wat breeder op moeten vatten dan thans geschiedt, door er enkel eens per jaar, als de behandeling van het betreffende gebod aan de orde is, hier op te wijzen en dan nog wel eens op een wijze waarvan men zegt, dat zwijgen beter geweest ware. Het eerste wat de kerken te doen hebben is, dat men de "groote" gezinnen weder in "eere brengt". Niet met allerlei ziekelijke vriendelijkheden en voorstellen welke zoo af en toe worden aangeprezen. Neen, een vader van een gezin moet begrijpen, dat hij de volle zorgen heeft te dragen voor wat hem werd geschonken. Immers dat kan, want de menschen uit den ouden tijd hebben ons gezegd, dat het niet is vast te stellen, of de ouders met de kinderen, dan wel de kinderen met de ouders eten. God heeft meer dan één zegen voor de gezinnen met een talrijk kroost. Vaders en moeders van groote gezinnen moeten ook iets voor het geloof over laten, dan komt het best terecht, beter dan men het zich heeft voorgesteld. Allen die in God gelooven hebben niet te weinig, maar zij worden beschaamd, wanneer zij het manna voor den zevenden dag reeds aan het begin der week willen inzamelen. Niemand behoeft aan Gods hulp te twijfelen, onder voorwaarde dat wij naar Hem willen luisteren. Daarnaast moeten de kerken letten op de gangen van het jonge geslacht. Wat zich daaronder afspeelt, kan ik niet in het openbaar schrijven. En eindelijk zullen de kerken hebben te zorgen, dat in de ouderlingen-conferentie's niet enkel leerdisputen worden gehouden, maar ook het vraagstuk der "geboorte-afname" en meer andere soortgelijke sociaal-economische vraagstukken worden behandeld. Voor menschen van kerkelijken huize is het vraagstuk der kinderbeperking niets meer en niets minder, dan dat zij aan Gods hand de leiding van hun leven willen ontwringen. Men loope voor de bestrijding van dit verschijnsel niet te spoedig om hulp naar de overheid. Dat is wel heel gemakkelijk, doch men weet, dat vrouwe Justitia de evenaar en schalen geblinddoekt vast houdt. Daaraan mogen wij niets veranderen. Ik heb de in het brandpunt staande kwestie hiermede behandeld en eindig met als mijne verwachting uit te spreken, dat de provincie Zeeland een ruim bestaan kan geven aan de in dit gewest woonachtige bevolking, doch dan moet er niet gepraat, doch gehandeld worden.

1) Zijn dezer dagen aan de orde gebracht.

 

VAN EIGEN BODEM

Een reis door Zeeland in het midden

der zeventiende eeuw

door

JAN VERMEER.

(Vervolg en Slot.)

Zierikzee maakte overigens geen bizonder aangenamen indruk op onze reizigers. De inwoners van de stad zagen hen na, alsof ze wilden waren; soms kwamen de menschen expres uit hun huizen loopen en zetten hun bril op, om de vreemde snoeshanen toch maar goed op te nemen. Misschien lag het hieraan, dat Hartmann en zijn reisgenoot het mooie Zierikzee maar matig bewonderden. Iets bizonders troffen ze in de heele stad niet aan; de lage huizen waren alle volgens hetzelfde model gebouwd. Het stadhuis kon hen niet bekoren; de toren ervan vonden ze daarentegen heel mooi. Ook de beide kerken, de Sint-Lievens-Monster en de kleine of Gasthuiskerk, wisten ze wel te waardeeren.

Een bizonder onaangenamen indruk maakte de Zierikzeesche jeugd op hen. Slordig gekleed trokken groote troepen jongens onder luid geschreeuw door de straten, vergezeld van tamelijk groote meisjes, die ondertusschen touwtjesprongen. Een speciaal vermaak van de spes patriae van Zierikzee scheen het jachtmaken op honden te zijn. Als ze er een gevangen hadden, bonden ze hem aan een touw en liepen onder oorverdoovend getier de poort uit naar de brug, hingen daar het stomme dier op, sloegen het met knuppels dood en wierpen het in de gracht. Hartmann was er getuige van, hoe op zekeren dag, toen de kinderen een reeds lang gemartelden hond niet baas konden, een nog al aanzienlijk burger van de stad zelf het ongelukkige dier ophing en vervolgens in de gracht wierp. Dit alles vond plaats ten aanschouwd van een groote menigte kijklustigen.

Dezelfde bordjes, die onze reizigers in Middelburg aan de woningen van kraamvrouwen hadden opgemerkt, zagen ze ook in Zierikzee; alleen waren ze hier wat kleiner. Het viel hun op, dat de boeren van Schouwen en Duiveland veel aan paardrijden deden. Meestal nam de man daarbij zijn vrouw met zich op het paard; deze zette zich achter hem, naar de zijde als dames plegen te doen, en hield zich onder het rijden aan hem vast.

Den morgen na hun aankomst gingen ze in de Groote Kerk den jongen Ds. Bruynvisch hooren; sinds 1653 n.l. dienenden vader en zoon dezelfde gemeente. Na de preek volgden ze den predikant op den voet naar zijn huis, klopten bij hem aan en werden terstond door hemzelf opengedaan. De goede man had klaarblijkelijk het karakter van zijn vader geërfd. Bij de begroeting tikte hij nauwelijks aan zijn hoed, hield dien tijdens het gesprek op het hoofd, en hoorde, met zijn ellebogen op de onderdeur leunend, zijn gasten met een norsch gezicht aan. Op de stoep hield Hartmann zijn aanspraak en overhandigde hij zijn geloofsbrieven. Ds. Bruynvisch keek ze in en scheepte de heeren vervolgens af, door ze naar een der andere Zierikzeesche predikanten te verwijzen, die voorzitter van de classis was. Ds. van Doreslaer, ontving hen uiterst vriendelijk, maar moest hun tot zijn leedwezen mededeelen, dat niet hij, maar de oude Ds. Bruynvisch praeses van de eerstvolgende classicale vergadering zou zijn, en zij zich dus tot hem moesten wenden. En of onze reizigers daar al tegen opwierpen, dat de brave oude man hen niet zou willen ontvangen, er zat niets anders voor hen op, dan nogmaals te beproeven om bij Ds. Bruynvisch Sr. toegang te krijgen.

Zoo trokken ze nogmaals de stoute schoenen aan, nadat ze bij het oude vrouwtje, in wier herberg ze logeerden, met een met peterselie toebereid stuk rundvleesch den inwendigere mensch hadden gesterkt. Mevrouw Bruynvisch deed ditmaal open, en verwees de heeren, toen ze verzochten haar man te spreken, eveneens naar den burgemeester. Hartmann antwoordde, dat hij niet wist wat hij bij den burgemeester moest doen; hij had een brief bij zich voor den dominee, en wilde hem dien beslist laten lezen. Maar mevrouw bleef onverzettelijk; haar man had 's morgens gepreekt, was erg moe, enz. Maar Hartmann was ditmaal vast besloten om niet eer weg te gaan, vóór dat hij den predikant zelf gesproken had, en tenslotte wilde mevrouw dan nog wel eens aan haar man gaan zeggen, dat de heeren een brief voor hem hadden. Op deze boodschap kwam de oude heer eindelijk zelf te voorschijn. De kennisneming viel boven alle verwachting mee. Ds. Bruynvisch zegde van zijn kant alle mogelijken steun toe, en liet de heeren door zijn zoon naar den burgemeester brengen, door wien ze eveneens vriendelijk werden ontvangen.

Den volgenden dag moesten de Bohemers naar Goes, waar Dinsdags de classis samen zou komen. Voor 6 stuivers de persoon voeren ze naar de hoofdstad van Zuid-Beveland. Op het schip was veel volk, o.a. verscheidene Italianen, die hekels en muizevallen verkochten. In Goes hoorden ze tot hun groote verwondering dat de classis op z'n vroegst pas de volgende week zou samenkomen, zoodat hun verblijf hier voor1oopig onnoodig was. Aangezien het te laat was, om nog denzelfden dag naar Zierikzee terug te keeren, brachten ze den tijd zoek met een wandeling door en rond de stad, waarvoor ze slechts woorden van lof hadden. O.a. namen ze een kijkje in het Schuttershof met zijn prachtigen tuin en zijn schietbaan. De waard, een jonge man, bleek een Duitscher van geboorte te zijn, en zijn mooie vrouw een Denemarkerin, Hij kon tamelijk goed Latijn spreken en speelde buitengewoon mooi op de clavecimbel. Toen hij hoorde dat zijn gasten Duitschers waren, noodigde hij hen tot den maaltijd uit onthaalde ben rijkelijk, en wilde van geen vergoeding hooren. Verheugd over deze prettige ontmoeting, zochten de Bohemers hun logement op, waar ze getuige waren van een kijfpartij tusschen de vrouw des huizes en de meid.

Den volgenden middag vertrokken de heeren weer naar Zierikzee. Er was veel minderwaardig volk aan boord, en vooral een der vrouwen, door Hartmann niet zeer eerbiedig "een oude geit" genoemd, viel hem met haar gemeenen praat voortdurend lastig. Tot overmaat van ramp woei zijn hoed onderweg in zee.

's Daags daarop verschenen de Bohemers voor de classis. Hartmann wist de predikanten tot tranen toe te roeren, en er was niemand die zijn steun niet toezegde. De vreemdelingen werden tot den maaltijd uitgenoodigd, die het waardig besluit van iedere classicale vergadering was, en moesten ter weerszijden van den praeses zitten. Er was overvloed van vleesch, visch, wildbraad en allerlei groenten, bovendien Rotterdamsch bier en Fransche wijnen. Aan tafel werd druk gesproken over de preek die de oude Ds. Bruynvisch verleden Zondag had gehouden, en waarin hij de wereldsche kleeding van zijn gehoor heftig had gegispt.

In Zierikzee hadden de Bohemers dus hun taak volbracht. Als een merkwaardig besluit in deze stad vermeldt Hartmann nog, dat men er 's morgens van 8 tot 9, 's middags van 12 tot 1, en 's avonds van 7 tot 8, een rood vaantje uit den toren van de kerk hing, als een teeken voor de veldarbeiders dat het tijd was om te ontbijten, te eten, en uit te rusen.

Den volgenden dag wilden de heeren weer naar Goes reizen, en maakten daarom een overeenkomst met een schipper, die hen aan het einde van de haven zou opwachten. Maar al wat ze zagen, geen schipper. Den nacht brachten ze door in een aan den zeedijk gelegen herberg. Het weinige dat ze daar kregen was peperduur, en het bed was vol luizen. Den volgenden morgen kwam de schipper; hij had zich den vorigen dag bedronken. Onder groote hitte en bij windstille voer men eindelijk naar Goes af; onderweg bleef het schip tot tweemaal toe op een zandbank steken en raakte slechts met groote moeite weer vlot. In Goes vernamen ze, dat de classis van Zuid-Beveland eerst op 13 Augustus zou vergaderen; de vier predikanten van de stad zouden evenwel de belangen der Bohemers gaarne ter harte nemen. Ook ditmaal kregen deze weer een uitstekenden indruk van de stad met haar vele mooie en aanzienlijke gebouwen, met name de beide kerken, het Stadhuis, het Weeshuis en de Beurs. Herbergen vonden zij er maar weinig. In de Stadsherberg, aan het eind van de haven (het Goesche Diep) gebruikten ze twee kannetjes bier, een pintje wijn, en een vischgerecht, n.l. rog, en betaalden daar de enorme som van 35 stuivers voor.

Reeds den dag na hun aankomst in Goes verlieten ze de stad weer en zetten koers naar de stad Tholen, waar ze om 4 uur in den namiddag aankwamen en terstond hun intrek namen in de herberg, dicht bij de stadspoort, die door een weduwvrouw gedreven werd. Hier troffen ze een Deensch soldaat aan, die alle mogelijke talen sprak; hij was op weg naar Antwerpen en Brussel. Vervolgens gingen onze reizigers de stad bezichtigen. Het viel hun op, hoeveel edellieden hier woonden, of althans lieden die zich als zoodanig voordeden. Wat de markt en de gebouwen betreft, vonden ze Goes mooier, maar Tholen had prachtige bolwerken en wandelwegen. Op het kerkhof lazen ze, op het beenderenhuisje, het volgende opschrift:

Dat ghy nu syt, was ich voor desen,

Dat ick nu ben, sult ghy haest wesen.

Siet vry op my en vraecht alle man.

Of iemandt 't geslaght wel kennen kan,

1636.

Den volgenden dag, Zondag, zochten ze na de preek de beide predikanten op, die hun allen mogelijken steun toezegden. 's Avonds wandelden ze op de met boomen begroeide wallen; het waren de mooiste die Hartmann ooit gezien had. De Tholenaren hadden er verscheidene stukken geschut op geplaatst, die ze op de Spanjaarden hadden buitgemaakt.

's Maandagsmorgens zeilden de heeren naar Bergen op Zoom. Hun reis door Zeeland was daarmede geeindigd.

 

 

DE SCHELDE-ZENDER

Hallo, hallo........

Hier is het draadloos uitzendstation de Schelde-Zender........

Vindt u het interessant, te hooren

- dat de raad van advies der P.Z.E.M. met algemeene stemmen besloot te adviseeren niet over te gaan tot den bouw van een eigen centrale voor de voorziening van electrischen stroom van Walcheren en Zuid-Beveland ten Westen van het Kanaal. Welke "oplossing" zal de directeur der P.Z.E.M. nu weer ontdekken ?

- dat de torpedojager "De Ruyter", gebouwd op de werf van de "Schelde" te Vlissingen bij den proeftocht sneller liep dan als maximum was voorgeschreven. In tijd van oorlog vooral zullen de opvarenden zich hierover verheugen.

- dat de heer J. A. Wilton van Reede te Goes is begiftigd met het Ehrenzeichen für Verdienste um die Republiek Oesterreich.

- dat aan de algemeene vergadering van het polderbestuur van Walcheren zal worden voorgesteld de besluiten tot uitbreiding van de verdedigingswerken aan de Zuidwatering, waarvan de totale kosten geraamd worden op fl 179.000.

- dat het Museum van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen weer eenige nieuwe leden plus verschillende voorwerpen van waarde als aanwinst boekte.

- dat de Vlissingers zich Zondag j.l. op den Boulevard Bankert hebben geamuseerd met een Duitsch stoomschip dat aan den grond was geloopen. 't Is te hopen dat ook gedurende het bad-seizoen voor attracties zal worden gezorgd.

- dat een Middelburgsche huisvrouw in de courant per advertentie rouwde over haar geliefden gestorven man. Later bleek dat zij den dood van den echtgenoot had bewerkstelligd door zijn eten te voorzien van poeder, dat in den handel is om ratten te verdelgen.

- dat aan den dijk te Ritthem ruim 25 boomen aanspoelden.

- dat de minister van waterstaat ter weerszijden van den verbindingsweg tusschen Zeeland en Noord-Brabant steenslag zal doen aanbrengen, ter tegemoetkoming aan de bezwaren bij het uitwijken daar ter plaatse ondervonden. Van veel beteekenis achten we deze ministerieele beslissing voor het verkeer niet. Het blijft.... sukkelen.

- dat de Commissaris der Koningin in deze provincie te Gent bij de opening der groote bloemententoonstelling den Koning der Belgen namens onze landsvrouwe ging begroeten.

- dat op de Wester-Schelde bij Terneuzen het motorscheepje "Adriana" uit Wemeldinge onder de oppervlakte van het water verdween. De opvarenden konden zich in veiligheid brengen.

- dat onbekenden zich den laatsten tijd hinderlijk interesseeren voor ingekuilde Heinkenszandsche aardappelen.

- dat het fanfarekorps "Ons Genoegen" te Kapelle morgen zijn 20-jarig bestaan viert. De muziek zal in het dorp dien dag niet van de lucht zijn.

- dat de raad van Arnemuiden voornemens zou zijn om de koffiehuizen en dergelijke inrichtingen voor den dorst op Zondagen te sluiten. Als dit voornemen werkelijkheid wordt, zullen enkele caféhouders dermate in hun inkomsten worden getroffen, dat zij naar het Armbestuur moeten worden verwezen. Uit deze laatste rnededeeling, gelicht uit een adres van de afdeeling Middelburg en Omstreken van den Ned. Bond van Koffiehuis-, Restauranthouders en Slijters zijn diverse conclusies te trekken. Wij .... doen dit niet.

- dat in Goes een majoor der rijksveldwacht een oude dame tegen de straatsteenen fietste. Ook voor politie-ambtenaren zijn de regels van den weg zeer nuttig.

- dat de Middelburgsche politie in een logement daar ter stede iemand aantrof, die nog recht had op 8 maanden gratis logies in een rijks-hotel. Men wist den verkwister, die voor z'n logies betaalde, terwijl hij elders Pro Deo terecht kon, over te halen, van zijn rechten gebruik te maken.

- dat de justitie een dag in Terneuzen vertoefde, teneinde een onderzoek in te stellen in verband met het laten omkomen van een pas geboren kind.

- dat de geruchten volgens welke de Koningin-Moeder en Prinses Juliana dezen zomer een bezoek aan Zeeuwsch-Vlaanderen zouden brengen, waarschijnlijk uit de lucht werden gegrepen.

- dat de heer N. Schoolmeester de vorige week Maandag 25 jaar concierge in het gebouw van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Middelburg was. Er waren voor dit jubileum veel belangstelling en bloemen.

- dat de wegen Breskens--Schoondijke, IJzendijke-Biervliet en in de omgeving van Cadzand iedere beschrijving tarten. Sportsmen, die prijs op een nierziekte stellen, weten waar zij terecht kunnen.

- dat de motorveerboot weer eens in dienst gesteld is. Sommigen zal het moeilijk vallen dit bericht te gelooven; daarom verzekeren we dat we het "uit goede bron vernamen",

- dat het plan bestaat om den autobusdienst Terneuzen-Selzaete wegens onvoldoende rendement stop te zetten.

- dat de gemeenteraad van Koewacht afwijzend beschikte op een verzoek van de N. V. Auto- en Rijwielhandel om den autobusdienst op Zondag gedurende de zomermaanden te mogen staken.

- dat de werklieden, verbonden aan "De Schelde" te Vlissingen geen lust hebben in overwerk-uren.

- dat de paardenloterij, ter gelegenheid van de jaarlijksche Middelburgsche paardenmarkt ten doode is opgeschreven.

- dat in de gemeente-secretarie te Oud-Vossemeer een lijst ligt waarop men te kennen kan geven in aanmerking te willen komen voor electrisch licht.

- dat twee Middelburgsche meisjes van 12 en 13 jaar door de politie zijn ontmaskerd als winkel-dieveggen.

- dat men dezer dagen de brandkast van de boerenleenbank te Lamswaarde met een autogeen laschapparaat heeft bewerkt met toestemming van het bestuur der bank. De kassier had n.l. zijn sleutels in de kast laten liggen....

- dat te Wolphaartsdijk de mooie oude molen van C. van Oeveren tot den grond toe afbrandden.

- dat ten gemeentehuize te St. Maartensdijk een conferentie gehouden is van de wegencommissie uit Ged. Staten met de besturen der gemeenten Stavenisse, St. Maartensdijk en Scherpenisse en de besturen van de waterschappen dier gemeenten inzake de wegsverbetering Scherpenisse-Stavenisse-veer.

Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag........ Adieu ........

 

TREFFERS EN POEDELS

Het Engelsche Ministerie van Oorlog maakt bekend, dat rond zevenhonderd Britsche soldaten gedurende de Rijnhezetting met Duitsche meisjes zijn gehuwd.

De oorlog was beëindigd,

de moordpartij was uit,

toen kwam de Rijnbezetting

als vrediglijk besluit.

De Tommies van den vijand

marcheerden langs den Rijn,

zij zoenden Rijnsche meisjes

en dronken Rijnschen wijn.

Die goeie, blonde Tommies

ze waren vrij en blij,

ze liepen elken avond

met Gretchen aan hun zij.

Ze leerden in die uren

toen gratis allemaal

de liefste idiomen

der Duitsche liefdetaal.

Ze kenden heusch geen vijand,

laat staan een vijandin;

ze hadden het in Rijnland

verbazend naar hun zin.

En zevenhonderd hebben

voor 't bruidsaltaar gestaan,

ze hebben met hun Gretchen

een huwelijk begaan.

De oorlog werd een liefde,

de vijand werd een vriend,

toch was aan beide zijden

het vaderland gediend.

De oorlog werd bevolen

toen het commando viel,

maar menschelijke liefde

kwam uit de menschenziel.

------------------------------

In Engeland vindt Gretchen

haar nieuwe vaderland

en Tommy's ouweluidjes

die drukken haar de hand.

Ze denken met 'n glimlach,

als ze bij 't wiegje staan:

das hat mit ihrem Singen

die Wacht am Rhein getan.

WILLEM TELL II.

 

DE VROUW AAN HET WOORD

M'n stemming is fluweelig. Want, door het open venster dringt een zalig, zoet luchtje van de donkere violen, die in een grooten bak voor het openstaande raam staan en de zon, met lieve koestering, beschijnt m'n schrijf tafel.

Ik zing al pennende, een vroolijk liedeke.

Ik spits m'n ooren. Op de trap, die naar het werkvertrek voert, waar ik als een nijvere bij m'n dagelijksch werk verricht, hoor ik lichte voetstappen.

En tikje op de deur, een gezellig hoofd kijkt naar binnen.

"Peggy!" zeg ik verrast, want ze is een van de weinige menschen die me mogen storen, al wachten er ook honderd drukkers op de kopy.

"Je ziet er uit om te gappen!" zeg ik vol bewondering, als de lieve gestalte in de lichte kashamantel, met den donkeren vos en het coquette bloemenhoedje, op m'n rustbank neerzijgt.

"wel geslaagd, hé?" zegt ze, wijzend op mantel en dopje.

"Comme toujours."

"Vlei-brok!"

"Meenens, hoor!"

"Je vraagt niet eens wat ik kom doen!"

"Ik geniet in stilte van je hier-zijn."

"Je bent in een mollige stemming!"

"Zon, bloemen en jij!"

"Schitterende tekst voor een levensliedje!"

"Maak 't!"

"Ik kom je wat vragen."

"Bij voorbaat toegestaan."

"Dot! Dan gaan we vanavond naar "Monsieur Beaucaire"."

"Ajakkes! die oude film!"

"Van Valentino."

"Nou ja, maar die is nou toch heusch uit den tijd!"

"Klets niet, Rudie is onsterfelijk!"

"Hè, Peggy, wat ben jij een belachelijke bakvisch!"

"Blijf ik tot m'n dood."

"Nou, vooruit dan! Kom bij me happen en hoepel dan nu op!"

Weg was ze.

We zaten dien avond - ik had voor manlief een bridge-partijtje in mekaar gedraaid - knusserig in de bios. Peggy had in een licht-zijden zakje bonbons en we snoepten er van als lenteblommen van achttien.

,Hemeltjelief, wat wordt het vol!" steunde Peggy, toen voor, achter, naast ons de menschheid naar binnen dromde.

"En altemaal vrouwkes", merkte ik op.

"Nietes, daar heb je een man!"

"'t Is maar wat je man noemt," lachte ik, toen een getailleerd manspersoon naar binnen zweefde, met een meisjes-gelaat en een goud kettinkje om z'n teêre polsje.

"Daar heb je een echten man" zegevierde Peggy, toen achter een rijkelijk dikke vrouw een mager meneertje naar binnen schoof.

"Nou ja, die moest mee met de poe! Hij gaat straks een lekker dutje doen. Wedden?"

Het wereldnieuws was voorbij gejakkerd, heup-wiegende, teeder lachende mannequins, die langs bezonde paden trippelden hadden de nieuwste modesnufjes gebracht, een lachfilm, waar alles door en over elkaar buitelde, was afgedraaid en toen, in al z'n gratie, in alle ridderlijke hoofschheid van dien praalzieken tijd, leefde Monsieur Beaucaire voor ons op het doek.

Peggy was zoo stil als een muisje. Het zijden zakje, waarin de zalige bonbons, lag rustig in haar schoot, het handje doek er niet meer in weg en er de lekkerste uit op te diepen. Want Peggy was een zoo geroutineerde snoepster, dat ze op den tast de lekkerste bonbon er uit wist te pikken.

Maar laat ik eerlijk zijn en niet haar alleen beschuldigen. Ook ik was geboeid en m'n wrevel van dien morgen ganschelijk vergeten,

A thing of beauty is a joy for ever!

Want hij is mooi, Valentino. Neen, ik zeg nu niet, hij was, want telkens weer als ik een film van hem zie, leeft bij voor me.

Het mooie, lenige lichaam, de wondere gratie van z'n gebaar, het kijken van de donkere oogen, het is iets waarnaar je geboeid blijft kijken, zooals je het doet naar een kunstwerk.

Zoo moet Antinous, de gunsteling van den grooten Hadrianus, er uitgezien hebben.

Toen we thuiskwamen en vertelden van onze bewondering, werden we gehoond door vier bridgende mannen. Er is geen man, die eerlijk toegeeft, dat Valentino, láát hij dan wat verwijfd zijn geweest - van een bekoring was, waaraan bijna geen vrouw kon ontsnappen. En dát hebben ze hem het meest kwalijk genomen.

E. B. B.

HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND

18 April. - Barbaarsch klimaat. De wind snijdt als een veiligheidsscheermes door je huid. Jossie die de vorige week zijn zomersproetjes trachtte weg te knijpen, klaagt nu over winterteenen. Allemaal de schuld van onze eigenwijze regeering. Waarom kon in Nederland op 15 April de zomertijd niet worden ingevoerd? Dan waren we uit de ellende vandaan geweest.

De geslaagde Oceaanvlucht houdt de wereld nog immer in beroering. Vooral in New-York laait het enthousiasme bij vlagen hoog op. Gisteren zijn er nog tweehonderd donateurs van "De luchtvaartvrienden" gearresteerd, wegens het lynchen van een roodharigen, mageren vreemdeling. Zij werden echter vrijgelaten, toen ze verklaarden de dupe van een vergissing te zijn. Toen zij het slachtoffer opmerkten, dachten zij dat het de Ier Fitzmaurice was en waren toen onmiddellijk met een warme huldebetooging begonnen.

Voorts vermeldt een telegram uit Labrador, dat de inwoners van Natashkuan, het kleine afgelegen visschersdorpje, waar Schiller en Fitzmaurice zijn geland, de beide vliegers tot eere-burgers van het dorp benoemd hebben. Toen de aviateurs vernamen, dat aan deze eer niet de plicht verbonden was, om in dat nest te blijven of er den naam van te onthouden, hebben ze de onderscheiding aanvaard. De Ier prevelde met een ernstig gezicht iets over de gelukkigsten dag uit zijn leven; de Amerikaan, die zijn lachen niet kon houden, slikte zijn kauwgummi in.

19 April. - Nationale feestdag. Kleine oneenigheid met Jossi, die obstructie voerde toen wij hem, om zijn hart hooger voor de natie te doen kloppen, met vereende krachten, een oranje-broek aantrokken. Hij voelt niets voor de traditie van ons geslacht, die zulk een dracht van vader op zoon doet overgaan. "Ze lachen me uit," schreeuwde hij. Met klem den kleinen rakker gewezen op den plicht om voor een andermans beginsel wat over te hebben. "De Prins zelf draagt toch ook zoo'n ding niet,", kermde hij. "Dat is een heel verschil," sprak Liesbeth streng, "die is maar aangetrouwd.... en daarmee bast!

Breeduitstra aangetroffen in de taveerne "Stortebeker". Die maakte zich dik over de poging van de Eerste Kamerleden om een vaste vergoeding te krijgen.

Heb hem er kalmeerend op gewezen, dat andere landen hun senatoren ook beter beloonen; in Noorwegen bijvoorbeeld worden ze gratis begraven, tenminste wanneer de dood geconstateerd is.

"Dat nooit," riep Breeduitstra, "dat mogen we hen niet aandoen! .. . Zie je (fluisterde hij) sommigen zijn zoo hebzuchtig, dat een kostelooze beaarding voor hen een aansporing tot zelfmoord beteekent.

20 April. - "Alles wankelt", zei laatst de postdirecteur diepzinnig, toen hij na een wijnfuif op straat kwam, en ik geloof waarachtig, dat mijn vriend toen gelijk had. Daar heb je nu het hoefijzer. Negentienhonderd jaar heeft het in deze gewesten gegolden als het symbool van het geluk; als de talisman tegen alle ongevallen en net lees ik in mijn lijfblad dat de spaarvereeniging "Het Hoefijzer" te Rotterdam fout is; penningen uit de kast; den penningmeester er in; heeft echter geen handelswaarde.

21 April. - Bij 't lossen van een schip in de Rotterdamsche haven wipte er uit een tros bananen 'n heusche slang van 94 centimeter. Wie of de tegenwoordigheid van geest had om ten gerieve van het nieuwsgierige publiek, het reptiel te meten, bleef onbekend, daarentegen kon men dr. Stoett waardevolle inlichtingen geven over de herkomst van de spreekwijze "Wat een rare pisang".

22 April. Singelloop met Krimp van Dulmen, doch op de oude, beproefde, kalme wijze. Ons getrouwden kon miss Blanche koud laten. Krimp heeft zeer gevoelig gesproken over het wel en wee van Middelburg. Het begint zijn tijd nu toch te verstaan. Nauwelijks heeft men den reuk gekregen van veel hotelbezoek, of de vereeniging "Uit het Volk-Voor het Volk" probeert de inwoners tot gevel-artisten op te kweeken. Krimp doet niet mee; hij heeft een stijf heen.

23 April. - Nieuwe werkster laten aanrukken. Ze heeft nog lang haar; dat bemerkten we echter pas toen we de soep lepelden. Toch moet de keuken eigenlijk nog een beurt krijgen. Liesbeth schermutselde even met het mensch. "Moeder houdt niet van haar," zei Wybo, met bijzonderen nadruk op het laatste woord. In den namiddag verjaagd uit mijn appartement; zoolang mijn bovenkamer niet in orde is, moet ik mijn dagboek in het waschhok bijhouden.

24 April. - Op de soos vertelde mr. Mierick van Peuteren, dat de nationale vereeniging van vuurwerkfabrikanten een beweging in 't leven wil roepen, die ten doel heeft, het afsteken van vuurwerk in alle dorpen en steden van Nederland op de algemeene vaderlandsche feestdagen.

Tegen de geldelijke kosten staat het groote voordeel, dat bedoeld amusement altijd veel volk uit de omliggende plaatsen trekt. In beginsel besloten adhaesie aan die vereeniging te betuigen.

VEREENIGINGSNIEUWS.

"Ons Zeeland" te Utrecht noodigde zijn leden, 17 dezer, tot een gezellige bijeenkomst in "Hotel de l'Europe". Het zeer varieerend program bood "elck wat wils". Zang met tableaux, uitgevoerd door verschillende jonge dames; een keur van dansen, voorstellende "Lente", "Zomer", "Herfst" en "Winter", door dames en meisjes van de Utrechtsche gymnastiek- en schermvereeniging "Kandati", onder leiding van de directrice Mej. A. H. C. Du Crocq, daarbij nog de medewerking van het Symphonieorkest "Variatio", dan nog verschillende attracties, als rad van avontuur, sjoelbakken, koekhakken enz., benevens verkoop van cadeaux. Tot slot een gezellig bal: waarlijk een avond vol amusement.

"Zeeland" te Haarlem heeft in zijn ledenvergadering, gehouden 20 April, voor de 6 afgetreden bestuursleden, een nieuw 6-tal gekozen, waarvan tot voorzitter de heer J. M. W. Sevenhuijsen en tot bestuursleden Mevr. E. E. Stoel-Huijssen, de heeren E. van Bel, J. van Huet, J. de Ruijter en A. Tiggelman.

De tooneelavond, te geven door de jonge Zeeuwen, was door deze verkiezing uitgesteld tot later.

Ver. Red.

Agentschappen van "Ons Zeeland"

AMSTERDAM: Const. C. Nobels, Wijttenbachstraat 85 I,

BRESKENS, GROEDE EN SCHOONDIJKE: Firma J. C. le Bleu, Breskens.

GOES: Boekhandel Fa. P. A. H. Pieterman, Lange Kerkstraat 33.

NEUZEN: Fa. P. J. v. d. SANDE, Noordstraat 57.

NOORD-BEVELAND: K. de Vos, Kortgene.

OOSTBURG EN ZUIDZANDE: Firma A. J. Bronswijk.

SCHOUWEN EN DUIVELAND: Boekhandel Fa. A. C. de Mooy, Kraanplein D 441.

SLUIS: J. van Damme.

SOUBURG: A. G. Kruithof, Kanaalstraat B 137.

VLISSINGEN : N.V. de Vey Mestdagh. Bellamypark 45-58.

WEMELDINGE: Wed. A. VAN HOORN, Boekhandel.

YERSEKE: Fa. J. J. van der Peijl.

MARCODERMA

Een zeeppraatje gaan we houden, n.l. een krabbeltje over vloeibare zeep. Ongetwijfeld hebben velen reeds kennis gemaakt met dit nieuwe product, dat door de industrie tot het fabriceeren van pharmaceutische en chemische producten "Marcor" te Amsterdam wordt vervaardigd en onder de menschen wordt gebracht in zeer aantrekkelijke verpakking. Deze Marcoderma, de extra fijne geparfumeerde toiletzeepen in diverse parfurms, zijn in de luxe flesch met porceleinen spuitkurk, een sieraad voor elke toilettafel. Behalve zeer heerlijk, is Marcoderma uiterst zuinig in het gebruik, omdat de flesch waarin ze zich bevindt, bij het omkeeren slechts enkele druppels geeft, hetgeen ruim voldoende is voor een wassching. Integendeel met harde zeepen gaat er dus niets verloren door wegspoelen of versmelten.

We raden onze lezers aan kennis te maken met de vloeibare geurige toiletzeep en we twijfelen niet of men zal zich op dit nieuwe product blijvend "abonneeren".