Ons Zeeland 1928, nummer 24

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

- DE BEVOLKINGS-VERMINDERING IN ZEELAND -

Onze enquête inzake de bevolkingsvermindering van Zeeland, (die, dank zij de bereidwilligheid waarmede tal van tot oordeelen bevoegde Zeeuwen aan ons verzoek tot medewerking voldeden, tot een waar succes is geworden), sloten we eenige weken geleden met de bijdrage van den laatsten medewerker.

Daar ieder onderzoek naar een belangrijke kwestie als deze, behalve een begin ook een besluit heeft, rest ons dus thans de taak, hier de bevolkingsvermindering of liever het onderzoek naar haar oorzaken en naar de "middelen ter verbetering" uit te luiden. We meenen dit het best te kunnen doen door samenvatting der verschillende conclusies.

Geconstateerd mag worden, dat de vermindering der bevolking een niet specifiek Zeeuwsch verschijnsel is, doch dat die in Zeeland vrij aanzienlijk genoemd moet worden in vergelijking met den achteruitgang in de overige provincies van ons land. Reden tot groote ongerustheid achtten de medewerkers aan onze enquête over het algemeen niet aanwezig. Wel waren bijna allen de meening toegedaan, dat het vraagstuk ernstig genoeg is om steeds de aandacht te hebben van de overheid en van hen, die op het provinciale leven invloed kunnen uitoefenen.

Alle inzenders gaven zonder uitzondering te kennen, dat de bevolkingsvermindering voor een groot gedeelte komt op rekening van het feit, dat Zeeland een landbouw-provincie is. De toestand van den landbouw is niet rooskleurig. De malaise in dit bedrijf slaat noodwendig terug op de welvaart der overige bevolkingsgroepen; en met de welvaart van een streek houdt nauw verband haar aantrekkelijkheid als woonoord. Behalve op de malaise in den landbouw, werd de aandacht gevestigd op de afname van de behoefte aan menschenkracht in het landbouwbedrijf. De machine is ook in den landbouw een groote rol gaan spelen.

De tweede oorzaak der bevolkingsvermindering werd algemeen afgeleid uit de veranderde levensopvatting. De psyche van den mensch wordt meer en meer ingesteld op het stadsleven, in ieder geval op het leven dat meer comfort te bieden heeft dan dat in een afgezonderde streek.

Als derde oorzaak van den achteruitgang der bevolking noemden bijna alle medewerkers de steeds toenemende geboorte-beperking, de vrees voor groote gezinnen.

Dit wat in groote lijnen de oorzaken betreft. Vanzelf dringt thans de vraag naar voren, welke de middelen zijn, die aan het ongewenschte een einde kunnen maken.

Het aangeven van zeer positieve of geheel uitkomst brengende middelen is met betrekking tot een omvangrijke kwestie als de hier onderhavige natuurlijk niet wel mogelijk. De meeste inzenders bepaalden zich zeer begrijpelijk dan ook tot het bijeenbrengen van enkele factoren, die ieder voor zich van zekere waarde zijn, doch wier beteekenis vooral uit de samenvoeging tot één geheel moet worden afgeleid.

Sommigen meenden dat volle aandacht zal moeten worden gewijd aan alles wat den landbouw (en ook den tuinbouw) hooger op kan voeren. Zij wezen op de noodzaak van nog intensiever bewerking van het land, drongen aan op krachtiger uitvoering van de landarbeiderswet, schreven over de beteekenis van beteren afvoer van het polderwater.

Voorts had de veredeling van de Zeeuwsche gewassen en het zoeken naar nieuwe afzetgebieden onzer producten de aandacht.

Ongetwijfeld kan het hier naar voren gebrachte op den duur van grooten invloed zijn op den toestand in den landbouw en dus (men zie boven bij de oorzaken) op de sterkte der bevolking.

"Zorgt dat het platteland bewoonbaar wordt, komt aan de gewijzigde eischen der bevolking tegemoet," aldus luidde samengevat de raad, die de tweede oorzaak uit de wereld kan helpen. Met de bewoonbaarheid van de streek houden volgens sommige inzenders nauw verband : goede verkeerswegen (die het isolement opheffen) en goede verbindingen. Een andere inzender deed naar voren komen, dat het wonen in een kleine gemeente ook aantrekkelijk moet zijn. Hij vond een taak voor het provinciaal bestuur en wilde b.v. een provinciaal consulent de gemeentebesturen omtrent de te volgen economische taktiek doen inlichten. De gemeentebesturen, aldus deze inzender, moeten al het mogelijke doen om aan de bevolking een normaal bestaan te verzekeren. Hierbij behoort ook het nagaan of er niet meer industrieën in de Zeeuwsche gemeenten zouden kunnen worden ondergebracht. Industrie toch beteekent een aantrekking voor sommige groepen.

Over de geboortebeperking liet slechts één inzender zich uitvoerig uit. Gewezen werd op de taak die de kerken in deze hebben.

Tot zoover de inzendingen van onze bereidwillige medewerkers, uit welke bijdragen we hier meenen het meest markante te hebben vastgelegd.

Onzerzijds is weinig toelichting meer van noode. Het vraagstuk is in den brede bekeken door personen die geacht mogen worden inzake deze materie tot oordeelen bevoegd te zijn en hun bevindingen hebben zij in uitstekende en in dikwijls prachtig gedocumenteerde artikelen ter kennis van onze lezers gebracht.

Een woord van dank aan allen, die onze enquête deden slagen (ze had ook in de groote pers de aandacht) en die hun kostbaren tijd offerden aan de poging om licht over een vrij duister vraagstuk te doen opgaan, is het zeer zeker op zijn plaats.

"Ons Zeeland" heeft (met behulp van de hier bedoelde medewerkers) het euvel der bevolkingsvermindering natuurlijk niet opgelost. Natuurlijk niet! want een dergelijke kwestie laat zich door het woord niet uit de wereld helpen.

Dit moet de Daad doen.

Doch we stellen ons voor, dat menigeen na het lezen van onze enquête inzake de bevolkingsvermindering dichter bij deze Daad gebracht is dan voorheen.

Thans weet men welke factoren invloed uitoefenen op den achteruitgang van het zielental en men is ingeleid tot de middelen die zijn achteruitgang kunnen verhelpen.

Het woord is nu aan de praktijk, waaraan alle theorie getoetst moet worden!

DE SCHELDE-ZENDER

Hallo, hallo........

Hier is hef draadloos uitzendstation de Schelde-Zender........

Vindt u het interessant, te hooren:

- dat aan den Commissaris der Koningin in Zeeland verlof is verleend tot het aannemen van het Grootkruis der orde van Leopold II van België.

- dat 40 Hollandsche studenten Zondag j.l. op de Schelde een demonstratie wilden houden tegen Belgen die annexatie van dit vaarwater zouden propageeren. De Belgen mochten evenwel niet aan den wal. De studenten hadden de reis voor niets gemaakt. Stand van den wedstrijd in schooljongensstreken 0 - 0.

- dat men in Goes blijkbaar bezoek verwacht van zeer hooge personen. Alle bezitters van zonneschermen kregen n.l. het voorschrift dat de onderkant der schermen minstens 210 c.M. van den grond verwijderd moet zijn.

- dat de bekende Willebrordusput in Zoutelande hersteld zal worden.

- dat een Zierikzeesch raadslid voorstelde om een commissie voor gemeentelijke gasverdediging te benoemen voor eventueele gasaanvallen uit de lucht in oorlogstijd. Als de ministers van oorlog in de diverse landen dit lezen, zullen ze wel met de handen in het haar zitten en over een nieuw oorlogsmiddel gaan peinzen.

- dat de politie te Vlissingen de hand legde op enkele knapen, die met waren hartstocht ansichtkaarten verzamelden. Het hevig begeerde verzamelmateriaal werd n.l. in winkels verkregen zonder dat daarbij de gebruikelijke transactie plaats vond.

- dat de vorige week in Vlissingen enkele klappen vielen toen stakers en nieuwsgierigen niet deden wat de politie verlangde.

- dat de gemeenteraad van Zoutelande besloot tot het organiseeren van een ophaaldienst van huisvuil. In het debat dat de aanneming van het voorstel voorging, werd niet over het strand noch over Zondagsrust gerept, hetgeen vermeldenswaard.

- dat een Middelburgsche sigarenwinkelier een automaat voor zijn winkel plaatste, die na winkelsluiting rook-artikelen levert. De automaat trok het oog der politie, en thans zal de rechter uitmaken of dit instrument verdwijnen moet of niet.

- dat een stier in Heinkenszand weigerde om zich door een slager te laten afmaken. Eerst toen de veldwachter met een revolver verscheen, gaf het dier zich over.

- dat tot groote vreugde der omwonenden de Goesche haven deze week tijdelijk droog is gelegd. Enkele bewoners van de Kade zouden flauw gevallen zijn, omdat zij verzuimd hadden zich van een gasmasker te voorzien.

- dat het O. M. bij de rechtbank in de Zeeuwsche hoofdstad 20 jaar gevangenisstraf eischte tegen de 26-jarige vrouw, die haar man met behulp van rattenkruid om het leven bracht. Bij de behandeling van deze strafzaak bleek het gerechtsgebouw te klein....

- dat een der oudste inwoners van Goes dezer dagen 65 jaar achtereen in dienst was bij één firma. Bij rijk en gemeenten wordt men meestal eerder gepensioneerd.

- dat de Zeedijk bij de sluiswerken te Schore gedeeltelijk verzakte. Persoonlijke ongelukken kwamen echter niet voor.

- dat gedurende de laatste 5 maanden in Kapelle slechts één persoon overleed. Toch denkt men er in dit dorp sterk over, een eigen begraafplaats in te richten.

- dat ds. Kersten in de Tweede Kamer een interpellatie hield over den strijd tusschen de spoorwegen en de autobussen in het algemeen en over die in Zeeland in het bijzonder. Of deze interpellatie practische resultaten zal opleveren, is vooralsnog niet bekend.

- dat de Zierikzeesche gemeenteraad ontevreden is over de benoeming van een wachtgeldster tot onderwijzeres. Een deputatie uit den raad zal nu trachten den minister te bewegen, de onderwijzeres weer uit Zierikzee te doen verdwijnen.

- dat de schooljeugd uit Tholen een uur vrijaf kreeg, teneinde de manoeuvre van het 3e reg. cavalerie te volgen. Men weet daar tenminste wat men aan het leger verplicht is. Hopelijk krijgen de S.D.A.P.-kamerleden van dit vrije uur geen lucht.

- dat in Vlissingen een comité werd opgericht, om de stakers aan de "Schelde" ontwikkeling en amusement te bezorgen. "Staken wordt hoe langer hoe prettiger," zal de oppervlakkige beschouwer zeggen.

- dat in IJzendijke een hond kans zag 22 kippen en hanen het hoenderleven uit te blazen.

- dat de vader van het Middelburgsche Militair Tehuis van de rechtbank vier maanden huisarrest kreeg wegens het plegen van oplichting bij herhaling..

- dat 3 Juni j.l. de heer J. Dommisse overleed. Als secretaris van den Kring Walcheren der Z. L. M. heeft de thans ontslapene veel werk voor de Zeeuwsche landbouwers verricht.

- dat de Olympiade voor de hotelhouwers nog maar weinig gasten afwierp.

- dat het carillon van den Langen Jan te Middelburg weer van nieuwe melodieën is voorzien.

- dat te Schoondijke een dienstbode, die een ijzerdraad over het laagspanningsnet wierp, door den stroom werd gedood.

- dat de inwoners van Nieuwdorp op een dezer nachten werden getracteerd op orgelmuziek, die in de kerk werd voortgebracht. Later bleek dat een dorpeling, die wat diep in 't glaasje gekeken had, zich toegang tot de kerk had verschaft en zich geroepen gevoelde z'n stemming op het orgel te vertolken. De man speelde niets van Bach, doch een symphonie van Bach-us.

- dat in Renesse nog vele menschen aansluiting bij de waterleiding als een luxe beschouwen. Frisch!

- dat Zondagmiddag brand ontstond in den mooien ouden kerktoren te Serooskerke.Men slaagde er gelukkig in de vlammen te blusschen voordat groote schade was aangericht.

Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag........ Adieu ........

 

VAN EIGEN BODEM

Het drama in de pastorie of de

Predikantenmoord te Driewegen in 1687

(naar officieele bronnen bewerkt)

door J. BIJLO.

VOORREDE OF INLEIDING.

Op zekeren morgen in 't jaar 1687, vond men deuren en vensters der pastorie te Driewegen, in Zuid-Beveland, langer dan gewoonlijk gesloten. De knecht van den predikant aldaar, Ds. Nicolaas van der Velde, had den voorgaanden nacht buiten 't huis geslapen. Toen al zijn kloppen geen gerucht wekte, vervoegde hij zich bij den Burgemeester, op wiens last de deur der pastorie werd geopend met geweld. Men vond den predikant in zijn slaapkamer voor een stoel geknield, levenloos.

Eene bloedende wonde aan zijn hoofd duidde zichtbaar aan, dat die toegebracht was door een geweerkogel.

Het schot was, zooals een gebroken glasruit bewees, van buiten ingekomen. In eene doornhaag, die langs het venster liep, ontdekte men een lapje sits of andere stof, duidelijk door de doornen van de heg van het kleed gescheurd.

Welke nasporingen men ook in 't werk stelde, de moordenaar werd niet ontdekt. Eenige jaren vervlogen en de euveldaad geraakte in 't vergeetboek, totdat er iets gebeurde waardoor ze aan 't licht gebracht werd.

Laat in den avond, vóór den morgen dat men het lijk van Ds. van de Velde gevonden had, ontmoette de chirurgijn van Driewegen op den weg den predikant van 's Heerenhoek, de Kliever genaamd, in zijn kamerjapon met een snaphaan in de hand.

De chirurgijn, die hem kende, betuigde zijn verwondering daarover. De predikant gaf te kennen, dat hij een dringende boodschap te Driewegen had moeten doen, en niet wetende of hij soms in den laten avond zou moeten terugkeeren, had hij zich, ter zijner beveiliging, met een geladen geweer gewapend.

"Maar ik meen toch," zei de dokter, "omtrent een kwartier uur geleden in de verte een schot gehoord te hebben!"

"Gij hebt goed gehoord," hervatte de predikant, "toen ik mij veilig genoeg rekende, heb ik het geweer op eene zwarte kraai afgeschoten, die ik toevallig zag zitten" wijl dit toch schadelijk gevogelte is."

Nu vervolgden beiden, na wederzijdsche groeten, hun weg.

Toen de dokter den volgenden dag den moord op Ds. van de Velde vernam, viel zijn vermoeden aanstonds op De Kliever en meer dan eens voelde hij neiging om zijne ontmoeting bij het gerecht aan te geven, doch werd telkens teruggehouden door de vrees, dat hij soms een onschuldige in lijden mocht brengen. Hij smoorde het geheim in zijn boezem. Dit viel hem echter zwaar. Telkens stond hem het zonderlinge van het geval voor den geest. Telkens wilde hij het den een of ander openbaren, doch kon er niet toe komen.

Zoo dobberende en mijmerende viel hij in eene droefgeestige stemming. Dit had een nadeeligen invloed op zijn praktijk. Zijn zaken gingen achteruit. Hij besloot eindelijk ter herstelling van zijn fortuin en ter ontvluchting van zijn gewetensangst naar Oost-Indië te verhuizen. Maar ook daar vond hij geen rust.

Het was niet langer uit te houden; hij moest zijn geprangd hart lucht geven en dit deed hij in een brief aan het hof van Justitie te 's-Gravenhage, met eene uitvoerige en nauwkeurige beschrijving zijner ontmoeting met Ds. de Kliever, diens kleeding en andere omstandigheden.

Na het afzenden van den brief, keerde zijn vorige gemoedsrust en kalmte terug en daarmede ook de lust en ijver tot het waarnemen van zijn praktijk.

De brief uit de Oost deed zijn werking. In Zeeland heeft een nauwkeurig onderzoek plaats.

Hier hield het verhaal plotseling op.

Een volgend luidde aldus:

Dit verhaal staat geboekt in het werkje van Wilh. Greve, "Verzameling van merkwaardige droomen en gebeurtenissen enz.", anno 1819, uitgegeven te Amsterdam, bij J. Sepp en Zoon.

"Er is ten jare 1687 een moord gepleegd te Driewegen aan den predikant Van de Velde. Destijds was de Kliever predikant te 's-Heerenhoek. De dokter van Driewegen was van daar vertrokken naar de Oost, zonder dat men later iets van hem vernomen had.

Het lapje, in de heg gevonden, was bewaard en met dit bericht naar Den Haag verzonden. Toevallig bevond zich De Kliever juist te 's-Hage, toen het Hof hem in rechten betrekken wilde. Hij was in ondertrouw opgenomen met eene eerbare dame aldaar. En terwijl bij, thuis gekomen, zijne bruid omhelsde, ontvielen hem de woorden: "Nu kan ons niets meer scheiden dan de dood of de tijdelijke rechter!"

De bruid ontroerde op dezen uitval, verlangde met aandrang verklaring, en als deze niet voldoende was, zou er van hun huwelijk niets komen.

Gedurende dezen twist verscheen een bode, die hem voor 't Hof dagvaardde. Hij werd in de gevangenis gezet en verhoord. Doch hij wachtte het lot niet af, dat hem te wachten stond. Een sterk werkend vergif, in zijn schoenen verborgen, maakte een eind aan zijn rampzalig bestaan. Zijn lijk werd naar 't galgeveld gesleept en daar begraven. Het gemelde lapje was van dezelfde kleur en stof, als de dokter beschreven had, en paste juist in de scheur van de kamerjapon, welke men in de pastorie te 's-Heerenhoek gevonden had.

Deze en dergelijke verhalen deden in het midden der vorige eeuw in geschied- zoowel als letterkundige bladen en tijdschriften de ronde en zijn daaraan woordelijk ontleend.

In hoofdzaak berusten deze verhalen op overleveringen en de fantasie der verhalen heeft het hart er toe bij gebracht om ze gedeeltelijk waar en gedeeltelijk onwaar op te disschen.

Slechts de namen der hoofdpersonen De Kliever en Van de Velde worden genoemd. Die van den dokter, een der voornaamste getuigen, wordt nergens vermeld.

Andere getuigen worden evemnin genoemd of er worden personen vermeld die niet bestaan hebben, o.a. de huisknecht.

Die verwarde en uiteenloopende verhalen deden dan ook den heer Van Oosterzee in 1860 de verzuchting

slaken:

"Het ware te wenschen dat in deze zoo belangrijke moordgeschiedenis eens de officieel bescheiden werden geraadpleegd, teneinde de waarheid aan 't licht te brengen."

Schrijver dezes heeft dezen raad gevolgd en de officieele stukken van het proces, gevoerd voor het Hof van Holland en thans berustende in het Rijksarchief te 's-Gravenhage, geraadpleegd, benevens de crimineele rol te Middelburg en wil nu trachten aan de hand hiervan, de lezers een der waarheid getrouw verhaal te leveren, met waar noodig, vermelding van sommige der stukken in hun geheel.

De door De Kliever gevoerde correspondentie, alhoewel wat wijdloopig, wat een zwak was van de meeste geleerden, en vrijwel gelijkluidend, geven een te mooien kijk op 's mans karakter en op de wijze hoe hij zijn onschuld tracht te bepleiten, dan dat ze weggelaten zouden mogen worden. Ik heb dan ook alle vier brieven overgenomen. Het was het eenige wat van zijn hand in den bundel aanwezig was.

(Wordt vervolgd.)

 

Het Stadhuis te Hulst

door LEO VAN BREEN

(Zélandus).

lck kan van Spaens verraed en Maurits moed getuigen.

'ck Moest beurtelings voor Spanje en Hollands waepnen buigen.

En eenmaal in de macht van Fredrik Hendriks zwaerd,

Heeft men mijn grijsen wal noch vesting werck bewaert.

Het vrugtbaerst korenveld omringt mij allerwegen;

Diep ben ik noyt gedaelt: hoogh ben ick noyt gesteegen:

Kom vreemdelingh, en segg': is niet de middelmaet

Het beste voor een mensch, een dorp, een stadt, een staet?

Met dit oordeel van v. Oosterzee over de stad Hulst kan men wel meegaan, wat de daarin gekenschetste bescheidenheid van dit stadje betreft, want deze indruk wekt het inderdaad. Maar de voorstelling dat Hulst nooit een belangrijke rol heeft gespeeld in de geschiedenis van ons gewest, is onjuist. Vooral vóór de 15e eeuw was Hulst, en vooral de heele streek der Vier Ambachten integendeel zeer belangrijk. Ook het stadhuis van Hulst heeft zijn geschiedenis, waarvan ik hier een en ander wil meedeelen. Het oude stadhuis werd in 1452 door brand verwoest; het werd herbouwd in 1455, maar werd kort daarna, in 1485, weer een prooi der vlammen. Deze laatste keer geschiedde dit op last van den magistraat, omdat een bende krijgsvolk, van Gent afgezonden, het stadhuis had bezet en men zoodoende trachtte den vijand te verdrijven. En men geraakte nog verder dan zijn doel, want allen kwamen in de vlammen om. Daarna werd de stad nog door verschillende andere rampen getroffen, zoodat de herbouw langen tijd werd uitgesteld. Zoo kwam het, dat het nieuwe stadhuis pas in 1534 voltooid was. In een der zalen, waarvan later niets overbleef, werd de vierschaar in lijfstraffelijke zaken gespannen. In 1674 deed zich daarbij het volgende interessante geval voor.

Den 21en Februari van dat jaar moest een misdadiger terechtstaan, wat op de gewone wijze gebeurde. Voor de uitspraak echter brak een der balken, waarop de vloer rustte, middendoor, zoodat de geheele zaal met alle zich daarin aanwezige personen, uitgezonderd de banken van den baljuw en schepenen, in de zoogenaamde groote zaal, die onder die der vierschaar was gelegen, terecht kwam.

Alleen de misdadiger bleef als versuft staan op den rand waar de vloer was doorgebroken. Hij begreep echter spoedig dat hij een kans had om te ontkomen, en zoo liet hij zich, hoewel zijn handen geboeid waren, naar beneden glijden en slaagde er in tot dicht bij de Belgische grens te komen, waar hij echter gearresteerd werd. Hoewel deze gebeurtenis in dezen tijd kon worden gezien als een godsgericht, scheen de Hulstersche rechtbank echter deze zaak meer prozaïsch te zien en zoo ontkwam de misdadiger zijn straf niet.

De zaal werd spoedig hersteld, waarna een toenmalige Hulstersche dichter het volgende vers maakte :

Dees plaets, daer noyt 't Gericht sigh voor den menschen boog,

boog voor de menschen: maer 't gericht stantvastig,

beweegde niet, Godts handt maeckt ons indachtig,

dat 't recht moet staen, ofschoon 't oock al bewoog.

Voor deze dagen werkelijk een opvating die onze bewondering afdwingt!

Het fraaie stadhuis heeft echter den tand des tijds tol moeten betalen. In de 18e eeuw raakte het in verval en was het feitelijk onbruikbaar, totdat het in 1844 werd hersteld.

Zooals het met veel oude gebouwen is gegaan, is er van dit stadhuis, zooals dit oorspronkelijk was, niets overgebleven dan de muren. Maar de herbouw was zoodanig, dat het, meer dan vroeger, een sieraad is van de stad.

 

DE VROUW AAN HET WOORD

Strijd, strijd, overal strijd!

Met zooveel hoop ben ik verleden week naar den wedstrijd Duitschland-Uruguay gegaan. Ik had gehoopt iets moois te zien en hoeveel teleurstelling bracht me dit gaan naar het nieuwe Stadion.

Leek het niet, of al wat leelijk in den mensch is, was losgebroken?

Nauwelijks zat ik op m'n plaats - een half uur vóór den aanvang - of ik voelde reeds de onaangename stemming, die er heerschte.

Waarom irriteerden de Duitsche vlaggetjes in de handen van de duizenden en duizenden Duitschers die er waren zoo ?

Zaten we een week te voren niet ook met onze Hollandsche vlaggetjes te wapperen?

Lieve lezeressen, ik ben niet anti-Duitsch, een werkelijk goed mensch blijft voor mij sympathiek welke nationaliteit hij ook heeft.

Maar bij dit voetbaltournooi ben ik zéér anti-Duitsch geweest.

En niet alleen door de unfaire houding van de spelers, maar meer nog door het mij omringende publiek, dat van een arrogantie was als ik zelden bijwoonde.

In ons gezelschap was een Duitscher, een lieve oude vriend, en ik had me voorgenomen, terwille van hem, voorzichtig te zijn in mijn eventueele uitlatingen, me ook niet te enthousiast te toonen bij een nederlaag van zijn landgenooten. Want - dat ze verliezen zouden stond bij mij vast, nadat ik den wedstrijd Holland-Uruguay gezien had.

De vlaggetjes, de duizenden vlaggetjes, wapperden nog vóór de kamp begon.

Een fleurig gezicht, wapperende vlaggetjes! Waarom irriteerden ze dan zoo?

Omdat het publiek, dat de vroolijke vaantjes liet wapperen, zóó zeker van den frischen fröhlichen Kampf was! omdat het, vóór nog één strijder het voetbalveld betreden had, al geloeid had, dat "unsere Jungens" winnen zouden.

Dit gaf je den kriebel in je bloed!

Het zelfbewuste, het zekeren de arrogantie! Het rook wéér naar den oorlog, wéér naar fellen strijd!

Een huivering voer door je leden.

1914! ah, dàt was het! Daarom hinderden de wapperende vlaggetjes!

Frische, fröhliche Krieg !

Er is niet gespeeld dien middag.

Oorlog is er gevoerd! à la guerre, comme à la guerre! trap maar! knauw maar! laat het wilde beest maar loskomen! In den oorlog is immers alles gepermitteerd, staat er geen mensch tegenover mensch, maar beest tegenover beest!

En het publiek loeide en tierde!

Falsch! falsch, falsch!!

Pfui! pfui! pfui!!

Het schreeuwde maar raak , wist op het laatst niet eens meer voor wie het gilde. Want één ding stond vast, ieder schot, dat door de tegenpartij gemaakt werd, wàs falsch.

Achter me begonnen een Hollander en een Duitscher ruzie te maken, het publiek kalmeerde hen.

Onverkwikkelijk van het begin tot het einde was deze wedstrijd, een groote teleurstelling en een bittere nasmaak was alles wat ik er van overhield.

Strijd, strijd, overal!

Aan die woorden dacht ik weer toen ik eenige dagen geleden door onze schoone diergaarde wandelde, waar, als nieuwste attractie, een van de kameelen rondkuiert, die de kinderen op z'n hoogen rug door den tuin voert.

Een grappig gezicht, twee van die lieve kleintjes, die hoog verheven, met stralende gezichtjes naar het publiek beneden hen kijken.

Maar wat er aan vooraf gaat!

Natuurlijk wil al wat kind is, van de schoone gelegenheid profiteeren.

Alle moeders en vaders worden direct bij het binnentreden in den dierentuin naar het laantje gesjord, waar de kinderen den kameel weten.

En nu den strijd te zien van de diverse menschen èn kinderen! Ieder wil zijn kind het eerste op den hoogen rug tillen.

Booze blikken ontmoeten zich, puntige ellebogen raken elkaar!

Van de ouders!

Tongen worden uitgestoken, schoppen uitgedeeld, geniepige kneepjes in mollige armpjes.

Van de kinderen!

De oppasser praat kalmeerend:

"Ieder op z'n beurt! Er kunnen maar twee tegelijk op. Nou niet zoo opdringen, ik kom zoo weer terug."

Er komt een vriendelijke suppoost bij, die de kinderen in rijen van twee zet.

"Ik was er 't eerste, meneer!"

"Dat lieg je! Ikke!"

En pa beslist, dat zijn spruit inderdaad no. 1 van het wachtend troepje was, iets, dat door een Ma op heftige wijze tegengesproken wordt.

Ik vroeg me af, waarom die Pa èn die Ma hun kinderen niet liever leerden geduldig te wachten.

De tuin, die zooveel afwisseling biedt, had hen voor dit lange wachten ruimschoots schadeloos kunnen stellen.

Maar neen, er moest gekibbeld worden, gestreden om no. 1 te kunnen zijn.

Waar ouders zóó voor gaan, kunnen kinderen niet anders, beter worden.

Strijd, strijd, bij groot en klein!

En dat in een tijd, waar al onze hoop gevestigd is

op vrede! E. B. B.

 

TREFFERS EN POEDELS

BIJ 'T SLOT OOSTENDE TE GOES.

Es stand in alten Zeiten

ein Schlosz so hoch und hehr ;

Weit glänzt' es über die Lande

bis an das blaue Meer....

LUDWIG UHLAND.

Daar stond in oude tijden

te Goes een trotsch kasteel,

door zijne poorten reden

de ridders, rijk en veel.

De burchtgravin, zij wuifde

hen toe vanuit haar raam,

haar hart was ruim en moedig,

Jacoba was haar naam.

En in dat Slot Oostende

daar dong men naar haar hand

met minstreel en geschenken,

naar middeleeuwschen trant.

Daar smeekten vele ridders

om haren liefdetrouw ;

Van Beyeren's Jacoba,

zij was een schoone vrouw.

Zoo leefde daar die Vrouwe

wel vele jaren lang

en voor Jacoba's legers

was menig krijgsman bang.

Maar toen zij oud ging worden,

gerimpeld haar gelaat,

was zij, de veelbeminde,

ook evenveel gehaat.

In Goes zocht zij vertroosting,

toen ramp op ramp haar trof,

haar liefste plek was dikwijls

een boom in haren hof.

En onder 't zware lommer

is moe zij uitgerust,

't is daar, dat voor het laatste

haar boezem werd gekust.

Het Slot vertelt nog eeuwen

van 't wufte spel der min

der zondige en trotsche

doch dappere gravin.

--------------------------------

Daar staat in deze tijden

te Goes een ex-kasteel,

daar danst men en daar drinkt men,

verteert men, graag en veel.

't Kasteel is zeer veranderd

al door der tijden loop,

't is deels café en dancing,

en deels een bioscoop.

Geen ridders met kurassen

gaan meer de poorten in

en voor de spiegelruiten

wuift nimmer een gravin.

Daar charlestont en jazzt men

soms dagen, nachten lang,

en eet men olienootjes

al op den derden rang.

De minstreel werd een orgel,

zijn paard een Ford-coupé,

de haard centraalverwarming,

de slotzaal een café.

Eén ding is daar gebleven,

één onverganklijk ding ;

uit oude glorietijden

bleef de herinnering.

WILLEM TELL II.

 

HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND

6 Juni. Tante Louise uit Brussel is hedenmorgen gearriveerd. Niet voor de Olympische Spelen. Ze is tachtig en interesseert zich niet voor sport, evenmin als vroeger. Ik herinner mij nog als gister, hoe ik haar eens naar een grooten voethalwedstrijd heb meegenomen. Het eerste wat ze zei was: "Wat doen al die mannen in die rooie broeken daar?"

"Die willen een bal tusschen die twee palen schoppen, tante," zei ik,

"En die mannen met die witte truien?"

"Die willen dat niet hebben."

"En waarom zijn al die menschen hier?"

"Die kijken daar naar!"

"O", zei tante; schudde haar hoofd en nam mij mee naar buiten.

Sindsdien oppert tante Louise booze bedenkingen over elftallen en hun bewonderaars.

Vanmiddag moest tante ons tuintje bezichtigen. Ze vond gras een sterke, frissche en dankbare tuinvulling, mits het niet de perken te buiten ging en kort gehouden werd.

Liesbeth keek me verwijtend aan. Ben aan 't snijden en wieden gegaan. Over 'n wenk van 'n suikertante, mag men geen gras laten groeien!

7 Juni. Vanmorgen triestig; vanmiddag schitterend weer. Zag Breeduitstra in 'n flanellen pak voorbij gaan. Ik wilde hem iets vragen. "We gaan met tante wandelen," zei Liesbeth. Ik keerde op mijn schreden terug. We hebben gewandeld. Liesbeth met tante en ik met Jossie. In 't eerste stadium moest ik dit jongmensch bij zijn nekvel uit plantsoenen, van waterkanten enz. halen; in 't tweede stadium schopte hij kiezelsteentjes in mijn lage schoenen en in het derde stadium hing hij letterlijk aan mijn hand. Kwam hijgend thuis.

"Kun jij nu begrijpen, dat er mannen zijn, die nooit met vrouw en kinderen gaan wandelen?" vroeg tante.

"Jawel," zei ik.

"Wat meen je?" begon Liesbeth.

"Ik wou zeggen, dat dit eigenlijk toch geen goeie echtgenooten zijn!" viel ik vredelievend uit! "O, zoo!" zei Liesbeth.

8 Juni. - Buiig binnenshuis, zoowel als buitenshuis.

Tante Louise, die erg beeft, heeft ons allerbeste servies bewonderd. Ik kreeg de schuld; 't is mijn tante. Heb vanmiddag alleen met haar gewandeld. In de Kerkstraat wilden wij oversteken toen juist mijnheer Potvisch op zijn rijwiel aankwam. De man lichtte reeds beleefd zijn hoed, toen tante een kreet slaakte en nog voor mijnheer Potvisch passeerde, naar de andere zijde der straat liep. Plotseling bedacht ze zich en week met mijnheer Potvisch naar links om terstond met zijn voorwiel weer naar rechts te deinzen. Tienmaal herhaalde zich dat; Potvisch stond te balanceeren als een circus-acrobaat en zweette.... dan wierp tante zich voor zijn fiets onder de kreet: "overrijd me dan maar!" "Hofman", bulderde Potvisch, die 't eerst stond. "Nooit!" riep ik, "heb je dan niet gelezen, dat die Urugeesche voetballer juist door Hofman buiten Westen raakt? Haal water, veel water!" Tante krabbelde overeind.

9 Juni. - Wist in een onbewaakt oogenblik het huis te verlaten. 'n Bui die me verraste, dreef mij taveerne "Stortebeeker" binnen. De vrienden waren er al. Wat een weerzien! Allergezelligst bij elkaar gezeten. Mr. Mierick zette een boom op over de jongste uitvinding van de Remmington Arms Cy. te New-York. Deze firma zette een spreekmachine in elkaar, die een waar wonder moet zijn. Het merkwaardig instrument evenaart de homuculus-fantasie en komt een menschelijk wezen zoo nabij, dat het in staat is om zelfs in den winkel klanten te helpen en om woorden te herhalen die gesproken zijn. Men wil een kapitaal van 25 millioen dollar vormen om dit wonderbaarlijke aan den man te brengen.

Krimp van Dulmen schokschouderde. In Holland kon men zooiets reeds lang. Daar is er niet eens verbazing over. Men noemt het loopjongen of daghitje.

10 Juni. - Ter eere van tante, thee gedronken in de serre; anders mag dat nooit op Zondag, omdat wij met onze kleeren steeds aan de rieten meubelen blijven haken. Ik wees het gezelschap op het feit, dat de opvattingen van ons menschen vaak lijnrecht in strijd zijn met de natuur om ons heen.

De moderne mensch maakt alles kantig en hoekig en de natuur dweept met boogjes en rondheid; komen wij een dik mensch tegen, dan zeggen we: wat zie je er best uit, terwijl in de natuur dikke luchten voor slechte voorteekenen doorgaan.

Tante lachte en Wybo knikte. "Ja," zei de laatste, "in de natuur gaat meestal een leelijke lucht aan de windvlagen vooraf en.. . . "

"Wybo," riep Liesbeth, tot mijn groote bevreemding, "ga onmiddellijk naar boven en ik wil je vandaag niet meer zien. 't Is een schande!"

Wybo en zijn stoel verwijderden zich.

"Wat deed hij dan?" vroeg ik.

Er werd gezwegen. Vreemd, vreemd.

12 Juni. - Griffier Dorias kwam met een ietwat bedrukt gezicht ter soos. Gedienstige geesten fluisterden mij in het oor, dat gister zijn schoonmama, die bij hem inwoonde, naar betere gewesten was overgegaan. Ik trok vlug een condoleance-gezicht, doch voor ik verder kon, vroeg de gasdirecteur of 'n troosttournooi noodig was. Toen lachte de griffier en was verder gewoon.