Ons Zeeland 1928, nummer 25

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

DE SCHELDE-ZENDER

Hallo, hallo........

Hier is het draadloos uitzendstation de Schelde-Zender........

Vindt u het interessant te hooren:

- dat te Goes een oudheidkundige vereeniging is opgericht, die reeds ten doop werd gehouden en den naam "De Bevelander' verkreeg. Vader van het jongste Zeeuwsche kindje der familie Historie-studie is de heer P. C. de Gelleke.

- dat Krabbendijke spoedig een verlies zal lijden. De heer en mevr. Hondelink-van Voorthuysen, artsen, gaan de gemeente verlaten. Beiden hebben in Krabbendijke door de wijze waarop ze de medische taak opvatten, velen aan zich verplicht.

- dat in 's-Heer Hendrikskinderen dezer dagen een 59-jarige ingezetene nog een nieuwen tand kreeg. De correspondent die de Zeeuwsche bladen van dit bericht voorzag, verzuimde evenwel mede te deelen, of het een kunst- dan wel een natuurtand is. Is het laatste het geval, dan heeft de 59-jarige een serenade van het plaatselijk muziekkorps verdiend.

- dat de soc.-dem. raadsleden te Vlissingen een verzoek aan de Koningin richtten, teneinde Middelburg en Vlissingen samen een abattoir te laten bouwen, inplaats van Vlissingen alleen.

- dat in Krabbendijke een nieuw arrestantenlokaal met 2 cellen gebouwd zal worden. Het plan bestaat om later iederen 25sten bezoeker een souvenir aan te bieden.

- dat het Oude Land te Tholen nu eindelijk ook waterleiding zal krijgen.

- dat de Vlissingsche kermis dit jaar, in verband met de staking aan de "Schelde" niet gehouden mag worden. Een strop voor de neringdoenden en voor de pretmakers.

- dat tegen de Goesche politie iemand opwaggelde die nog 12 dagen gratis logies te goed had wegens verwantschap met Bacchus. Het rijk haastte zich zijn schuld te delgen.

- dat de onbewaakte overweg bij Kloetinge volgens het rijkstoezicht op de Spoorwegen niet gevaarlijk is. Toch werd er het vorige jaar een man door een trein verpletterd.

- dat een Tholensche koe op hol sloeg en haar kop door de ruiten van een particuliere woning stak. Haar interesse in het huiselijk leven moest ze met den dood bekoopen.

- dat in Middelburg typhus heerscht. De ziekte is er evenwel niet van ernstigen aard.

- dat de teelt van aardbeien te Kapelle reeds een grooten omvang heeft aangenomen.

- dat de "Zeeland" in 1927 welgeteld 54.254 passagiers naar en uit Engeland voerde, in 1926 bedroeg het aantal Zeeland-klanten 57.822.

- dat een Goesche musschenschieter op een vogel mikte en een vrouwenvoet raakte.

- dat te Heinkenszand een 20-jarige jongen plots krankzinnig werd en zich dermate gedroeg, dat hij afgezonderd diende te worden.

- dat de beruchte weg door den Katerspolder 4 meter breed wordt gemaakt. Thans is hij slechts 2 1/2 meter.

- dat in Koewacht in één week 4 kinderen aan de mazelen overleden.

- dat in Terneuzen een coöperatieve vruchtenveiling is opgericht. Dit jaar zal de vereeniging hare producten te Goes doen veilen, het volgend jaar zal zij echter over een eigen veilinggebouw beschikken.

- dat men in Goes het plan heeft om in het mooie gothische huis aan de Turfkade een museum te vestigen.

- dat de gemeenteraad van Stavenisse de rioleeringsplannen verwierp. Vermoedelijk is dit heel erg.

- dat geheel Wolphaartsdijk aan slapeloosheid lijdt in verband met de burgemeestersbenoeming.

- dat te Nisse twee paarden door den bliksem werden gedood.

- dat een landarbeider te Renesse zijn patroon voor een lapje van 60 pop ontlastte. Deze ontlasting kostte de man zijn vrijheid.

- dat het departement van waterstaat den aanleg van een kanaal Hulst-Axel overweegt. De aanlegkosten worden op 3 millioen geraamd.

- dat in verschillende Goesche cafétjes den laatsten tijd om groote bedragen gegokt wordt.

- dat morgen een aantal Hollandsche journalisten Zeeland komen ontdekken.

- dat de gemeente Terneuzen fl 22.000.- in de bestrating zal beleggen.

Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag........ Adieu ........

 

Wij weten wel wat wij zijn, maar niet wat wij worden kunnen.

Albrecht Dürer's reis door Zeeland

door

JAN VERMEER.

Op 6 April 1928 was het vierhonderd jaar geleden dat de groote Duitsche schilder Albrecht Dürer te Neurenberg stierf, en de gansche kunstzinnige wereld heeft zich bij de herdenking van dezen sterfdag opgemaakt, om Dürer als mensch en als kunstenaar te eeren. Voor ons is dit een aanleiding om de reis in gedachten te brengen, die de schilder in het najaar van 1520 naar Zeeland deed, en waarvan hij ons in zijn reisdagboek een in menig opzicht interessante beschrijving heeft gegeven. (1)

Dürer was, in l520, in zijn vijftigste levensjaar, toen hij, vergezeld van zijn vrouw en haar dienstbode Susanne, de reis naar de Nederlanden aanvaardde, die hij in de eerste plaats om financiëele redenen ondernam, maar vervolgens ook uit lust om zich eigeroogen te overtuigen van de hooge vlucht, die de schilderkunst er onder de Bourgondische hertogen had genomen. Bovendien was in den zomer van gemeld jaar te Neurenberg een zoo hevige pestziekte uitgebroken, dat ieder, die het maar eenigszins doen kon, de stad verliet, en het behoeft ons dus niet te verwonderen, dat ook Dürer deze aanleiding aangreep, om gevolg te geven aan een waarschijnlijk reeds lang gekoesterd plan.

Het hoofddoel van Dürer's reis was Antwerpen, de rijke en prachtlievende koopstad waarin ook het kunstzinnige leven in de Zuidelijke Nederlanden zich destijds concentreerde. Van hieruit ondernam de schilder enkele korte reizen en uitstapjes, waarvan er één Zeeland tot doel had.

Op het laatst van November hoorde Dürer te Antwerpen, dat er bij Zierikzee met een stormwind een walvisch aan land gespoeld was, meer dan honderd vaam lang. "Er leeft niemand in Zeeland," schrijft Dürer in zijn dagboek, "die ooit een visch gezien heeft, die ook maar het derde deel van de lengte van dezen had. De visch kan niet weg worden gesleept, maar de menschen zouden graag zien, dat hij weg was, omdat ze den grooten stank vreezen, en hij is zoo groot, dat men hem, naar ze meenen, in een half jaar niet in stukken zou kunnen houwen, om er traan van te koken.

Op St Barbara-avond, 3 December 1520, rijdt Dürer te paard van Antwerpen naar Bergen op Zoom, waar hij voor zijn vrouw, die te Antwerpen gebleven was, een Hollandsche muts koopt, voor één gulden en zeven stuivers. Enkele dagen later, op Lieve Vrouwenavond, scheept hij zich met enkele reisgenooten naar Zeeland in. Den eersten nacht lagen ze voor anker, zonder spijs en drank, terwijl het bovendien erg koud was. Den volgenden dag, 8 December, kwam het gezelschap echter te Goes aan, waar Dürer een meisje in boerendracht uitteekende. Deze teekening, in het schetsboek van den schilder, is bewaard; ze stelt een jong meisje voor in de eigenaardige Zeeuwsche kleeding van die dagen, met de merkwaardige hooge muts getooid, die ons ook van portretten van Jacoba van Beieren bekend is.

Dan gaat de reis verder, en Dürer krijgt gelegenheid om het geweld van het water van nabij te aanschouwen. Men vaart over verdronken land, zooals er destijds in Zeeland maar al te veel was. Alleen de toppen van de daken der overstroomde dorpen steken boven het water uit. Langs het eilandje Wolfaartsdijk en een stadje, dat Gunge genoemd wordt, en misschien Kortgene is, vaart Dürer naar Arnemuiden, dat hij beurtelings Erma, Ernig en Armuyd noemt, en waar hij overnacht. Den volgenden dag bezoekt hij Middelburg, wel voornamelijk met het doel er het beroemde altaarstuk van Jan van Mabuse te bezichtigen.

Jan Gossaert, gezegd van Mabuse, een der beroemdste schilders van zijn tijd, woonde o.a. een tijdlang in Zeeland, en wel in Middelburg en op het kasteel Zandenburg bij Veere. Te Middelburg droeg de kunstlievende abt Maximiliaan van Bourgondië hem een aantal belangrijke werken op, waaronder het altaarstuk der "Afneming van het Kruis" , dat voor zijn meesterwerk gold. Dit drieluik, waaraan de schilder vijftien jaar gearbeid zou hebben, hing boven het hoogaltaar in de Koorkerk; het was zoo groot en zwaar dat men de zijvakken bij het openslaan door schragen moest ondersteunen. Men prees het als een der schoonste schilderijen van de christenheid, en men beweerde dat er namens den koning van Polen tachtigduizend dukaten voor waren geboden. De beeldenstorm, die geen enkele kerk van Walcheren ongeschonden liet, spaarde dit kunstwerk, maar toen de bliksem op den 24 Januari 1568, des avonds tusschen negen en tien uur in den Abdijtoren sloeg, en de vernielende kracht van het vuur ook de beide aangrenzende kerkgebouwen binnen drie uren tot een bouwval maakte, werd ook het beroemde altaarstuk geheel vernietigd. Dürer noemt het zwakker in de modelleering der figuren dan in de kleurenbehandeling. Helaas kunnen wij zijn oordeel niet aan het onze toetsen.

Van Middelburg vaart Dürer naar Veere, "een zeer mooi stadje, waar uit alle landen de schepen aankomen." Deze tocht ging langs Arnemuiden - het kanaal door Walcheren was er immers nog niet - en daar beleefde Dürer een avontuur, dat hem bijna duur was komen te staan. Toen men den wal was genaderd en het anker uitwierp, stootte een groot schip met zulk geweld tegen Dürer's kleine scheepje, dat het groote zeil in tweeën scheurde. Op hetzelfde oogenblik dreef een krachtige windstoot het scheepje met geweld de zee in. Bij de botsing hadden de meeste opvarenden het schip reeds verlaten; alleen Dürer zelf, een van zijn reisgenooten, twee oude vrouwen en de schipper met een kleinen jongen bevonden zich nog aan boord. Allen schreeuwden om hulp, maar niemand kon hun die geven, en een nieuwe windvlaag sloeg het ontredderde vaartuig nog verder de zee in. De schipper raasde en jammerde; al zijn knechts waren reeds aan wal gegaan, en het ongeladen schip met niet meer dan zes personen aan boord, was een speelbal voor den woedenden storm. "Toen sprak ik den schipper aan," vertelt Dürer, "en zeide hem dat hij moed moest vatten en op God vertrouwen en bedenken, wat ons te doen stond. Hij antwoordde dat, wanneer hij het kleine zeil omhoog kon trekken hij wel wilde probeeren of hij weer kon varen. Met gezamenlijke krachten en veel moeite gelukte het ons, het zeil halverwege te hijschen en het schip weer aan het varen te brengen. En toen de menschen aan den wal, die ons al opgegeven hadden, zagen hoe we ons zelf trachtten te helpen, kwamen ze ons te hulp, en zoo geraakten we weer aan land."

Dit incident verhinderde overigens niet, dat Dürer een goeden indruk van Zeeland meenam. "Zeeland is mooi en vriendelijk," schrijft hij, "en wonderbaar om te zien, vanwege het water, want dat ligt hooger dan het land." Vooral Middelburg beviel hem, "een goede stad, die een zeer schoon raadhuis heeft met een kostelijken toren, en men vindt er vele kunstwerken." Van deze noemt hij met name het steenen koor en het bizonder mooie koorgestoelte van de Abdijkerk - eveneens door brand vernietigd. Ook roemt hij het schilderachtige aanzien van de stad, maar we hooren niet, dat hij er schetsen gemaakt heeft. Wel viel den waard, bij wien hij te Arnemuiden logeerde, de eer te beurt om door hem uitgeteekend te worden.

's Maandagsmorgens in de vroegte licht men het anker en vaart naar Veere en vervolgens naar Zierikzee. Maar hier wacht het gezelschap een teleurstelling; dezelfde storm, die hun op de reede van Arnemuiden zulke benauwde ogenblikken had veroorzaakt, had ook aan de kust van Schouwen gewoed en het zeemonster, dat menschenhanden niet konden vervoeren, weggeslagen.

Meer hooren we niet van Dürers Zeeuwsche reis. Over Bergen op Zoom keert hij naar Antwerpen terug, waar hij Vrijdag na Sint Lucia (14 December) aankomt en zijn vrouw verblijdt met de mooie Brabantsche muts en het verhaal van zijn redding uit doodsgevaren.

(1) Albrecht Dürer's Tagebuch der Reise in die Niederlande. Herausgegeben von Friedrich Leitschuh (Leipzig, 1884), blz. 69-71.

 

 

Het drama in de pastorie of de

Predikantenmoord te Driewegen in 1687

(naar officieele bronnen bewerkt)

door J. BIJLO.

Het was Zondagavond 11 Mei 1687. De bewoners van het stille dorpje Driewegen waren reeds lang ter ruste. Ook in de pastorie, eenigszins afgelegen van de andere huizen van het dorp, was reeds alles stil. De neergelaten gordijnen en het uitgedoofde licht in het Comptoir (studeerkamer) van Dominé van der Velde bewezen, dat deze zich naar zijn slaapvertrek had begeven.

De huishoudster, Tannetje Veth, had zich reeds een uur tevoren naar haar kamertje begeven, wetende dat haar meester in den regel 's Zondagsavonds tot tien uur in zijn studeerkamer zat te lezen en dan door niemand gestoord wilde worden.

Omstreeks 11 uren werd zij door geklop op het venster van haar kamertje, gewekt.

Verschrikt ijlde zij naar de kamer van haar meester en deelde hem mede, "dat eenige quaadwillige en boosaardige menschen de glazen insloegen."

"Steekt een keers aan, Tan, dan zullen we even zien wat ze in 't sin hebben," beval de predikant.

Terwijl zij de kaars aanstak, stond van der Velde op en wikkelde zich in zijn kamerjapon.

Op het hooren rinkelen van zijn glazen zeide hij "wat schade is dat!" Terwijl zij nog een oogenblik op de kamer vertoefde, klonk tegen de ruiten der slaapkamer een vreeselijke slag, die de meid van schrik deed terugdringen,

Ogenblikkelijk daarna volgde een geweerschot en de predikant zonk onder den uitroep: "O God!" levenloos ter aarde.

Doodelijk verschrikt zonk de arme meid, handen wringend naast het lijk van haar meester neer, uitroepende: "0 God, Domenie, wat hebben ze u gedaan!"

Nadat ze een weinig van den schrik bekomen was, nam ze het ontzielde lichaam op en legde het op eenige kussens in de keuken neer, waarna zij nog eenig gerucht meenende te hooren en bevreesd ook voor haar eigen leven, zich naar haar kamertje begaf en zich daar opsloot.

Den volgenden morgen, zoodra de dag aanbrak, begaf zij zich naar buiten.

Juist komen twee wagens aan, die naar het dorp reden.. Aan de voerlui gaf zij kennis van het gebeurde en deze deelden het gebeurde mede aan de bewoners van het dorp. In een oogenblik was de bevolking op de been en begaf men zich naar de pastorie.

Toen eenige oogenblikken later de baljuw der parochie, Zacharias Matthijssen, ter plaatse kwam, vond hij een groote menigte menschen in en om het huis, "seer bedroeft en luid jammerende om het verlies van hun beminden leeraar."

Aanstonds stelde hij order op het bezetten der veren, zond een bode naar Middelburg om den Heer Hoog Baljuw en Z. E. stadhouder hiervan kennis te geven, alsmede een bode naar Goes om de afvarende schepen in 't oog te houden.

Terwijl hij op en neer wandelde op den weg, vond hij een stuk Crispon (stof waarvan de kamerjaponnen gemaakt werden) en iets verder nog een stuk, vermoedelijk afkomstig van een kamerjapon of rok, en gescheurd bij het dringen door of klimmen over de doornenheg, die voor het huis stond. Beide stukjes stak hij

in zijn zak.

Den volgenden dag reeds was het gerecht uit Middelburg ter plaatse om een onderzoek in te stellen.

Men begon met de meid in verhoor te nemen, doch deze kon niet de minste aanwijzing geven.

Uit de verklaring der doctoren en Chirurgijns, medegekomen uit Middelburg, bleek dat het slachtoffer een groote wonde had in de rechterzijde van den hals. De kogel had het strottenhoofd doorboord en was aan de linkerzijde uitgegaan, bovendien nog eenige mindere wonden in de kaak en bijzonder in het rechteroog, wiens vochten waren ontloopen.

De dood was volgens hunne verklaring oogenblikkelijk ingetreden. De droefheid en verslagenheid over den gepleegden moord was algemeen. De nog jeugdige leeraar (29 jaar) was slechts één jaar op Driewegen, doch had in dien korten tijd zoowel door zijn beminnelijkheid als door zijne boeiende predikaties reeds aller harten gewonnen; niet alleen uit Driewegen, doch ook van de omliggende gemeenten vond men er 's Zondags onder zijn gehoor.

Men kon niet begrijpen wie de volvoerder van zoo'n gruweldaad was, en zooals 't algemeen gaat, deden de onmogelijkste geruchten de ronde.

De één had twee gewapende soldaten over den dijk zien gaan; de andere had een vreemdeling ontmoet.

Bij het verhoor van een zekeren Jan Jansen, schaapherder bij de Jonge Schippers, kreeg men op de vraag of hij dien bewusten nacht bij zijn vrijster was geweest, ten antwoord : "Ik heb geen vrijster, ben niet laat thuis gekomen en in geen 3 maanden van de schuur geweest. Op al de andere vragen (22 in getal) kreeg men alleen ten antwoord: "Ik ben niet uit geweest en weet nergens van."

Een stroodekkersjongen, zekere Marinus Pieterse, wonende te Calishoek (1), verklaarde, dat hij den avond voor het doodschieten van Ds. van der Velde, bij den predikant de Cliever had zien ingaan, den schoolmeester en een soldaat, bij zich hebbende een geweer.

Hoe, wanneer en waar men het eerst op het vermoeden is gekomen als zou de predikant Jacobus de Cliever te 's-Heerenhoek zich schuldig gemaakt hebben aan den moord op zijn ambtscollega, is mij uit geen der stukken gebleken.

Het was bekend, dat zij niet in de beste verstandhouding leefden. De oorzaak hiervan was, dat Van der Velde met zijn predikaties veel opgang maakte, zoodat, zooals reeds gezegd, van naburige gemeenten, dus ook van 's-Heerenhoek, bij hem ter kerk kwamen waarover tusschen beide predikanten vroeger woorden waren gewisseld.

Er waren echter nog andere oorzaken en om deze te vinden, moeten we eenige maanden terug gaan om den lezers kennis te laten maken met genoemden predikant de Cliever, zoon van Jacobus de Cliever en Jamelus de Costenoble, geboren te Wemeldinge, 28 Februari 1657; de vader was predikant te Wemeldinge, alwaar hij overleed 10 Sept. 1680. Hij heeft dus de schande zijns zoons niet meer beleefd..

Hij was, vooral wat zijn levenswijze betreft, een door geheel Zuid-Beveland niet alleen bekend, doch ook berucht persoon.

De aanhoudende geruchten welke omtrent hem rondgingen noodzaakten de Classis (2 ) eindelijk een onderzoek te doen instellen naar de gegrondheid hiervan.

In de consistorie (3) gehouden den 14 Januari 1685, had de Cliever geklaagd, dat Ds. Drywegen van 's-Heer Arendskerke hem had verklaard dat een vrouw van 's-Heerenhoek zich over de Cliever had uitgelaten omtrent de volgende feiten:

1e. dat hij met zijn meid zou hebben gevochten;

2e. dat hij deze met veel geld te geven in zijn dienst zou hebben getrokken;

3e. dat hij gras had doen halen van de dulven (slooten) tegen den wil der eigenaars en dergelijke blamen, die den minsten Christen laat staan een predikant, niet passen.

(1) Naamoorsprong van Cales ('s-Heeren) Hoek. Cales beteekent een door schapen zeer betrapten weg, zinspelende op den voor den tijd, der volgende bedijking met de voetpadjes, welke de schapen, van het schorre komende, in het op en neder klimmen maakten, op oppervlakkig doorsneden dijk van den Nieuwen Craijert, en die van Heer, uit Heed, Hoede voortgevloeid in Zeeland doorgaans beteekende een nood- of voorschor dat den dijk behoedt en welke beide benamingen alzoo dezelfde omstandigheid aanduiden, te weten: dat aldaar schapen op het schor geweid werden, welks schapenstal of vate achter den dijk stond.

In het wapen van 's-Heerenhoek (een zoogenaamd sprekend wapen) wordt dit voorgesteld door een met zilveren voetpaden doorsneden groenendijk, het afbeeldsel van de Calesenden weg naar het voorschor. (Avondblad "Nederl. Leeuw", bladz. 43 en 44).

(2) Vereeniging van Zuid-Bevelandsche predikanten of l.g. van ringen in de Ned. Herv. kerk; de Classes vormden te zamen het prov. kerkbestuur.

(3) Vergadering.

(Wordt vervolgd).

 

 

 

DE VROUW AAN HET WOORD

Een schitterende zomer-avond, een uitzonderingsavond. Want we zijn in deze Juni-maand niet verwend op dat punt.

Door de balcondeuren komt een hooi-lucht naar binnen.

Vreemd! peins ik, midden in de stad die geur.

En ik krijg meteen een heimwee-bevlieging naar buiten.

Ik raadpleeg m'n klok. Zeven uur. Waarom zou ik het niet doen.

Durf spontaan te zijn, mensch! Geef toe aan een opwelling! zeg ik tot mezelf.

Een half later zit ik al in den trein, stoom Gooi-waarts.

De lectuur, die ik meenam, blijft ongelezen.

Wie kan lezen, als het buiten van een zoo betooverende kleuren-weelde is.

Hel-groen zijn de malsche weiden, bezaaid met boterbloemen en madelieven.

De Naarderplassen met het wuivende riet zijn van een schoonheid, die je stil maakt. Nog een half uur en ik zit in het rozen-priëel, laat me door de jongelui betheeën, grabbel in de koekjesschaal, laat m'n blikken gaan over heel die zomersche weelde van den tuin, dien ik u reeds in najaar en winterpracht beschreef.

O, de put in de pergola! Als een sprookje is die. Er groeien in, langs, om, zacht-paarse rhododendrons, omgeven door wilde wingerd-ranken. Als er plotseling een nimf bij de put zou staan, met goud-blonde haren, in ijl-witte kleeren, die uit een gouden kan water zou scheppen, ik zou niet verwonderd zijn geweest, ze hoorde immers bij het sprookje.

Het huis, dat tusschen de boomen zichtbaar is en smetteloos wit tusschen al dit groen ligt, is nu omgeven door klimrozen, glycines, door al wat oprankt en het liefelijk omstrengelt. De vijf eenden liggen roerloos in den vijver. 's Avonds zijn die praatsmakers rustig

De honden, de groote bruine jachthond en z'n kameraadje, de kleine witte Malthezer, liggen aan onze voeten. 't Is of ze de majesteit en de rust van dien zomer-avond voelen.

Door het witte tuinhek zie ik de korenvelden schemeren, de aren even in wuiving, als door een ademtocht bewogen.

"O. wat is het hier een groote zaligheid!" zucht ik.

"We gaan daar nog even de zee zien," zegt de jonge echtgenoot. Want een klein eindje loopen door de hei, een heuveltje op en je ziet de Zuiderzee liggen.

"Wil ik het paard halen?" vraagt hij.

"Wat paard?" schrik ik wakker uit mijn extase.

"O, zij heeft je evoluties op den knol nog niet gezien," lacht hij.

"Ik ga me even verkleden, haal je 'm dan," zegt de jonge vrouw en ze rent weg.

Ik peins over het paarden-vraagstuk. Ik herinner me, dat ze een penchant voor paardrijden heeft, een rijpaard tot een van haar "rêves" behoort.

Even 1ater weerklinken doffe hoefslagen door den tuin en vóór de pergola staat het stevige paard van den boer die achter hun woont.

Een zadel ligt op z'n breeden rug.

Uit het huis komt de aardigste cow-boy rennen, die ik ooit zag.

Een rijbroek van beige, bruine, hooge kaplaarzen, een witte blouse met losse das, daar overheen een fel-rood jasje.

Hup! met een zwaai zit ze als een man te paard.

De honden hollen blaffend achter haar aan, als ze "Beiaard", zooals ze hem genoemd hebben, een tikje met de zweep geeft en hij het tuinhek uitdraaft.

draaft.

"Kom mee," zegt de trotsche echtgenoot. "We vinden haar wel op het plekje waar we de zee kunnen zien."

Ze draaft al door de hei.

Het bruin-glanzende paard, het fel-roode jasje, de ravenzwarte haren van haar jongensbol tegen de strakblauwe lucht. Het is een kleuren-weelde, die een schilder in verrukking zou brengen.

Zoo ongedwongen. Zoo losjes zit ze op den breeden paardenrug. En Beiaard, die gewoon is den ploeg te trekken, heeft zien met buitengewone souplesse in z'n rol van rij-paard geschikt. Hij galoppeert als een volbloed Arabischen hengst en boven z'n goedig hoofd van boerenknol kijkt een jong, overmoedig gezicht met stralende oogen. Boven op den heuvel blijven ze staan. Scherp steken ze af tegen den avondhemel, waar de late zon bloed-rood te prijken staat,

"Mooi, hè?" zegt haar man.

"Geweldig."

Ik snuif de zilte zeelucht, gemengd met geur van dennen en hei op.

"Zondagskinderen zijn jullie", zeg ik zacht. "Jullie hebt alles!"

"Ja, dat hebben we." Dankbaar zegt hij het.

Als we terug wandelen is het al bijna donker.

Langzaam stapt Beiaard. De honden, moe van het hollen en draven, loopen stillekens achter hem. Wij, als in een droom, volgen in de stervende avond-pracht.

Het leven is goed, voor wie er van genieten kan.

E. B. B.

 

TREFFERS EN POEDELS

Vrede op aarde

Een gezelschap Dietsche studenten had dezer dagen een excursie op de Westerschelde "met den bezem in den mast" georganiseerd, als tegenpraestatie tegen een beweging van Belgische annexionisten, welke vanuit de Westerschelde te Hansweert en Terneuzen de bekende pamfletjes wilden aanplakken, voor de annexatie van den Scheldemond en Zeeuwsch-Vlaanderen.

Politie heeft een en ander wijselijk voorkomen.

Menschdom, dat den vreê begeert,

moet ge zóó elkander plagen,

moet ge zóó om vrede vragen,

zijt ge 't nog niet afgeleerd,

menschdom, dat den vreê begeert?

Menschdom, dat naar vrede hijgt,

zijt ge dan wel nooit tevreden,

staart U blind op kleinigheden,

waar ge géén geluk mee krijgt,

menschdom dat naar vrede hijgt!

Menschdom, dat den vrede wil,

houd nu op, met vuur te spelen,

met dat twisten en krakeelen,

maak Uw wensch tot geen paskwil,

menschdom, dat den vrede wil!

Menschdom, dat den vrede tart,

met on-vredige intenties,

wacht U voor de consequenties

van Uw daden, schuldig-zwart,

menschdom, dat den vrede tart!

Menschdom, dat den vreê behoeft

als het vee zijn daag'lijksch voeder,

als het kindje zijne moeder,

zijt ge niet genoeg beproefd,

menschdom, dat den vreê behoeft?

Vrede, dien het menschdom vraagt,

zonnestralen van het leven,

't wordt hem in de hand gegeven,

als zijn levensmorgen daagt. -

Gunt elkander zonneschijn,

die een ieder werd beschoren,

toen de menschheid werd geboren,

dan zal 't àltijd vrede zijn! -

WILEM TELL II.

 

EEN ZEEUWSCH TUINBOUWBEDRIJF

In onze enquête inzake de bevolkingsvermindering in Zeeland, hebben enkele inzenders de aandacht gevestigd op de toekomstmogelijkheden, welke in den Zeeuwschen tuinbouw sluimeren. Een kwarteeuw geleden zou een dergelijke verwijzing naar den tuinbouw in onze provincie waarschijnlijk een medelijdend lachje om verschillende monden te voorschijn hebben geroepen, misschien ook zou bij het auditorium twijfel gerezen zijn omtrent de verstandelijke vermogens van hen, die zulke groote waarde toekenden aan een zaak die voor Zeeland absoluut nieuw was. Thans even wel lijkt het ons waarschijnlijk, dat velen geheel anders op de bedoelde uitlatingen van den medewerker aan onze enquête hebben gereageerd, dat ontelbaren na de lezing ervan het hoofd instemmend hebben geknikt en voor zich uit hebben gezegd: "Juist, daar wordt een waarheid aangeraakt. De tuinbouw kan voor onze menschen van onschatbare waarde worden in de toekomst !"

Immers : in 25 jaren is er hier in Zeeland heel wat veranderd. Men heeft den tuinbouw de eerste onzekere schreden zien maken, men heeft hem zich ziens ontwikkelen, zien groeien onder omstandigheden, die het vermoeden wettigden : "Hier is iets bijzonders in wording." In een kwarteeuw zijn boomgaarden aangelegd, eerst sporadisch, later in grooten getale, er zijn heele lappen grond aan den landbouw onttrokken en dienstbaar gemaakt aan de teelt van ooft ; nog later verrezen in verschillende dorpen van ons gewest de warenhuizen. Men zag de veilingen verrijzen, zeer bescheiden. Men zag ze gedijen, men kreeg de uitbreidingen der gebouwen onder oogen. . .. Kortom, men maakte de ontwikkeling van den tuinbouw dermate mede, dat zij niet over het hoofd gezien en genegeerd kon worden, doch dat zij zelfs fel de aandacht tot zich trok. Zeeland kreeg vertrouwen in den tuinbouw en op dit vertrouwen, dat men allerwege bespeurt, baseerden we hierboven het geloof in de verstandige reactie onzer lezers op hetgeen in onze enquête over de toekomstmogelijkheden van den tuinbouw werd geschreven.

Zeeland doet aan tuinbouw !

Weliswaar in hoofdzaak nog in het klein, maar .... het doet het!

Men koestert er groote verwachtingen van en wel niemand zal zoo vermetel zijn, reeds thans in den geest de grenzen af te bakenen, waartoe ons frissche en jonge tuinbouwbedrijf zich in de verre toekomst zal hebben te beperken. Eerstens niet, omdat het steeds gevaarlijk is, zich aan omlijnde profetieën te wagen en verder niet omdat de tuinbouw in onze provincie nog lang niet dat stadium bereikte, waarin de horizont van resultaten zich, zelfs niet vaag, weerspiegelt. De tuinbouw toch maakt in Zeeland momenteel nog de jeugdjaren door. Men begrijpe ons goed. We willen hiermede niet zeggen, dat er op het gebied van den tuinbouw hier nog te weinig gepresteerd wordt, of dat verschillende dingen die er mede verband houden, plots gewijzigd dienen te worden. Geenszins ! We bedoelen alleen : vergeleken bij andere streken, waar de tuinbouw reeds veel langer werd uitgeoefend, zijn we hier (zeer begrijpelijk, want een ieder en alles moet onder de jaren door) nog niet in het rustige bezadigde tijdvak aangekomen. Als we dit schrijven, denken we b.v. aan het Westland, denken we vooral aan de groote bedrijven daar van glascultuur, die hier nog pas aan het opkomen is en door den enkeling zuinig en met eenige reserve wordt toegepast.

Het lijkt er evenwel op, dat thans ook in onze provincie de kentering in de glas-cultuur op handen is. Dit leiden we n.l. af van hetgeen we dezer dagen in de nabijheid van Nieuw- en St. Joosland zagen. Daar toch heeft de "N.V. Walchersche Fruitteeltmaatschappij" terreinen aangekocht en in cultuur gebracht op een wijze die het beste voor de toekomst doet hopen. Voor het eerst zal daar in Zeeland door de maatschappij de glascultuur in het groot, dus zooals dit in het Westland al jaren lang geschiedt, worden toegepast. Van dit prachtige bedrijf, onder leiding van den heer H. Braat, die in de diverse landen waar hij werkzaam was, de sporen op het gebied van den tuinbouw reeds verdiende, zullen we hier een en ander vertellen.

In het geheel zijn 7 H.A. grond voor de glascultuur bestemd. Twee warenhuizen zijn al in werking, terwijl de bouw van 10 andere dezer dagen werd aanbesteed. 12 H.A. terrein is bestemd voor de teelt van het buiten-fruit, zooals dit o.a. in Zuid-Beveland in 't groot wordt gedaan. Totaal beschikt de maatschappij dus over een terrein van rond 19 H.A. Zooals gezegd is momenteel nog slechts een klein gedeelte door warenhuizen ingenomen, de rest is bouwrijp gemaakt en beplant met verschillende vruchtboomen, bessenstruiken enz. Dit gedeelte wijkt natuurlijk weinig af van het gewone buiten-fruit-bedrijf.

Op de prachtige bezitting, die, keurig onderhouden als zij is, een lust voor de oogen wordt, zijn behalve de warenhuizen nog tal van andere gebouwen opgetrokken. Zoo zijn er een woonhuis van den opzichter, waarin thans tijdelijk het kantoor van den directeur is gevestigd, machine-gebouwen, waarin electriciteit voor de maatschappij wordt opgewekt, een reusachtige fruitschuur, speciaal ontworpen en ingericht voor het bewaren van fruit. Bovendien beschikt de maatschappij over een eigen waterleiding. Deze laatste heeft nogal wat

moeilijkheden opgeleverd, daar, zooals bekend is, de grond in Zeeland bijna overal brak-water inhoudt, dat voor besproeiing enz. ongeschikt is. Na veel proefnemingen en na lang zoeken is het den directeur ten slotte gelukt een oplossing te vinden. Dit terloops over een van de vele moeilijkheden, die te overwinnen waren, alvorens een reusachtig en hoogst modern bedrijf als dit eenige kans van slagen kon hebben. Want behalve water-bezwaren waren er de bezwaren betreffende de geschikte werkkrachten. Deze zijn in Zeeland nog zeer gering in aantal. Over enkele jaren zullen bij het bedrijf 25 á 30 man personeel te werk gesteld kunnen worden. In de bessen-campagne moet dit aantal evenwel aangroeien tot eenige honderden. Gezien de vele andere moeilijkheden, die reeds uit den weg geruimd werden, gelooven we wel, dat de heer Braat ten slotte ook een oplossing van het personeel-vraagstuk zal vinden.

Dat de meest moderne uitvindingen bij dit bedrijf een toepassing vinden, zullen we hier wel niet naar voren behoeven te brengen. Dit blijkt den lezer al wel uit den geheelen opzet. Wel wordt de aandacht gevestigd op de handspitmachine, (die men hier ook afgebeeld ziet), welke in een minimum van tijd een maximum aan arbeid kan presteeren. In ons land zijn nog slechts enkele van dergelijke machines in werking, hetgeen echter meer verband houdt met den kostprijs dan met de prestaties.

Voordat de heer Braat ons z'n prachtig bedrijf liet zien en ons den stand der gewassen in de warenhuizen toonde, hebben we met hem gesproken over het theoretische gedeelte der maatschappij en het gelukte hem volkomen, ons van de practische verwezenlijking zijner grootsche plannen te doordringen. Eenige onderdeelen van het gesprek, dat de Zeeuwsche landbouwers belang in zal boezemen, mogen hier volgen "De vrees dat de markt mettertijd overvoerd zal worden met tuinbouwproducteri, is niet gewettigd. Het afzetgebied is nagenoeg zonder grenzen. Als men zorgt uitstekende producten te leveren, is angst voor concurrentie als een nachtmerrie, d. w. z. niet op de werkelijkheid afgestemd ......"

"Vele kleine tuinbouwers gaat het niet zoo goed, als ze in den aanvang vermoedden. Vele hunner gouden droomen gaan in rook op. Dit is veelal het gevolg van gebrek aan vakkennis ; het houdt ook dikwijls verband met den kleinen opzet hunner ondernemingen. Ook houden ze zich - en dit wel door gebrek aan bedrijfskapitaal te veel aan de overlevering, zonder oog te hebben voor de moderne uitvindingen."

"Het moderne bedrijf schakelt de natuur liefst zooveel mogelijk uit. Waarom zouden we warmte, vocht en andere zaken den baas over ons laten spelen, als er kassen zijn, waarin de producten met moderne hulpmiddelen gekweekt kunnen worden. We moeten zooveel mogelijk ons onafhankelijk maken van de natuur."

"Een bedrijf dat groot en modern wordt opgezet, kost zeer veel geld. Doch zonder dezen opzet verwacht ik geen resultaten of zeer wisselvallige. Wij hebben gezorgd door drainage onze terreinen kurkdroog te maken, opdat zij ten, volle productief kunnen zijn. Is er water noodig, dan brengen we dit zelf aan."

"Een groot bedrijf moet zich de eerste jaren aardig wat inkomsten ontzeggen, om later des te meer baten te hebben. Met de glascultuur kan deze tijd zonder inkomsten echter tot een minimum worden beperkt."

"Als we op volle capaciteit werken, zullen we veel aandacht besteden aan den export. Deze wordt door de kleine ondernemingen te vaak uit het oog verloren. In samenwerking met enkele andere groote bedrijven vinden we zelf ons afzetgebied en de tusschenhandel, die meestal met een groot gedeelte van de winst gaat strijken, wordt op deze manier dan uitgeschakeld."

Ziehier enkele gedeelten van ons gesprek met den heer Braat, dat wel eenige overweging verdient van allen die zich voor den tuinbouw in Zeeland interesseeren.

Ons moet het van het hart : "Het bezoek aan de inrichting was een ware verkwikking."

In de omgeving van Nieuw- en St. Joosland is iets grootsch in wording, iets dat zijn weerga op het tuinbouwgebied in Zeeland nog niet heeft.

Een enkeling vraagt zich misschien af : "Wordt het niet te groot ? Zou het niet verstandiger zijn geweest, den opzet eenvoudiger te maken ?"

Voor het antwoord verwijzen we ten deele naar het gesprek met den heer Braat, die een frissche, aantrekkelijke energie ontplooit. Ten deele belasten we er ons zelve mee in den vorm van twee vragen, die luiden :

"Zou Amerika de hoogste trede op de trap bereikt hebben, als de Amerikanen van de stelling waren uitgegaan, dat iedere opzet eenvoudig moet zijn ?"

"Zouden heel veel Nederlandsche ondernemingen in minder tijd niet ontzaglijk veel meer gepresteerd hebben, als ze bij inwerking treding de vleugels breeder hadden uitgeslagen ?"

HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND

13 Juni. - Met een pak couranten naar mijn werkkamer getogen om het wereldgebeuren eens op mijn gemak te overzien. Mussolini is merkbaar kalm. Die schijnt te vermoeden, dat het ltaliaansche volk van zijn heldenmoed verwacht, dat hij er zelf op uit gaat om Nobile te zoeken. Dat maakt hem een weinigje wit onder zijn neus; 'n geestdriftige rede voor een schaar zwarthemden is wel zoo aanlokkelijk dan 'n rendezvous met een ijsbeer. Spanje behoudt zijn dictator en dictatuur nog 'n poosje; Primo de Rivera maakte zijn verloving uit. In China vechten ze nog engros en en detail, terwijl Europa, dat de kogels leverde, over zooveel doorgewinterde verdorvenheid, zachtkens zit te schreien in den schoot van den geest van Genève. De Universiteit van Oklahama City benoemde Lucky Lindbergh tot eere-doctor in de gevleugelde fauna, omdat de professoren, die iets over zijn Oceaantocht hebben gehoord en onthouden, veronderstellen, dat het slachtoffer te zijner tijd wel iets over het vliegen zal kunnen doceeren.

In Nederland is men na vaccinatie-debatten, met de klompen-wet begonnen. Dat is niet zoo'n breede sprong als Breeduitstra wel denkt, want ik weet uit mijn Tergouw en v. Lennep, dat vroeger, de chirurgijns met de klompenmakers in één gilde zaten. De eersten n.l. waren ook houtbewerkers en nadat ze den patiënt hadden gesneden, vroegen ze altijd aan de nabestaanden (kiesch-heidshalve) of ze in aanmerking kwamen voor de leverantie van 't kistje.

14 Juni. - Neen, Zeeland is geen provincie, waar nooit iets bijzonders voorvalt. Als men de teekenen om zich heen maar verstaat en men oog en oor slechts de kost geeft. Waar werpen de varkens meer twintigtallen biggen ter wereld dan hier? Waar kachelen de paarden de meeste tweelingen? Waar is om de twaalf maanden de oudste vrouw van Nederland jarig? Neen wij kunnen trotsch zijn op ons gewest en te meer nu in 's Heer Hendrikskinderen een boer van 59 jaar een nieuwen tand heeft gekregen. Steekt uw vlaggen uit stoere Zeeuwen! Laat de kinderen vrij, onderwijzers! Begrijpt uw belang. vereenigingen tot bevordering van uithuizigheid onder vreemdelingen; organiseert uitstapjes naar genoemd dorp; dwing de autoriteiten tot bezoek! Dit is nu eens iets anders, dan een gecostumeerde Zeeuwsche boerendansvereeniging of een gegrimeerd maskerade à capella koor; hier is een natuurwonder; een Zeeuwsch natuurwonder te aanschouwen.

P.S. Kwam vanavond de feest-pers en propagandacommissies van V. V. V. tegen. Ze waren naar 's H. H. kinderen geweest. Somberheid lag op hun gezichten; de hooge hoeden hingen verwelkt in hun nek. 't Was 'n canard, boerenbedrog; de tandarts had het ivoren kaakbeiteltje geleverd.

15 Juni, - In "'t Varken met de sirene" bittertafel gehouden. Majoor Heetemelk, die in groot tenue was, tracteerde. Die was in feeststemming over het met algemeene stemmen aangenomen wetsontwerp tot wijziging van den dienstplicht. "Reuze-succes voor den minister", zei-ie, "'n week prachtig gestreden, opgewonden

debatten, heftige interpellanten, vuur en staal, dood en verderf, ten slotte victorie, apotheose van eenheid, vreugde in den lande. . . "

"Ja", neuzelde iemand, "en de wijzigingen allemaal teruggenomen."

De majoor tastte naar zijn sabel, doch ik deed alsof ik in vergissing zijn bittertje wilde kelderen.... en voorkwam alzoo erger.

16 Juni. - Onder welk gesternte ik geboren ben, weet ik niet, maar 't moet niet veel bijzonders geweest zijn, Altijd pech; altijd pech! De eerste maal, dat ik een hoefijzer vond en opraapte, was het een gloeiend, dat de smid ter afkoeling uit zijn smederij naar buiten geworpen had en toen ik reeds op gevorderden leeftijd 'n klavertje-vier zag staan, bleek er bij de poging tot plukken een wesp met 'n angel onder te hangen. 't Lidteeken is nog zichtbaar aan mijn vinger. Nu zat ik vanmorgen rustig te schrijven voor 't open raam, toen er 'n langpooter - 'n insect, dat al vliegende, op een mirliton speelt - om me heen zweefde. Ik sla er naar en dat gebaar vat een voorbij-fietsende jonge dame op als een joviaal groetje, dat zij amicaal en lachend beantwoordde. Liesbeth woest, "Vrouwenhartenbreker", bracht ze er verontwaardigd bevend uit, "is de vloer geveegd?" "Neen", riep ik en spreidde als de weerga vier avondbladen over het linoleum uit; toen viel ze flauw.

Slechts één lichtzijde vandaag: tante Louise is hoogst ontdaan vertrokken.

17 Juni. - Benauwd gedroomd. Ter dood veroordeeld wegens 't feit, dat Liesbeth uit hartzeer gestorven was. Ik moest aan de vlammen overgeleverd worden. Stond al op de houtmijt, terwijl de beul een fakel zwaaide. Mocht nog één wensch uiten. "Ontbied de brandweer!" bulderde ik. Dat redde mijn leven.

18 Juni. - Niet gewandeld. Sientje was ziek en de kamer tamelijk stoffig, daar Jossie 'n pak slaag geïncasseerd had.

19 Juni. - Op de soos even gezellig als altijd. Dr. Doorloop vertelde een interessant geval, dat een collega van hem te Amsterdam j.l. Donderdag overkomen is. Die kreeg tijdens zijn spreekuur een doofstomme, wiens vingers totaal inde knoop waren. De ongelukkige had 's Woensdags den wedstrijd Urugay-Argentinië bijgewoond en toen veel te geestdriftig "Hup Argentinië" geroepen. Zal je gebeuren, zooiets!

 

VEREENIGINGSNIEUWS

"Zeeland" te Haarlem, - In de buitengewone alg. ledenvergadering van 11 Juni, zijn de gewijzigde statuten opnieuw vastgesteld. Besloten is thans de Koninklijke bewilliging op de Statuten te vragen. Door bestuursuitbreiding zijn 3 nieuwe leden gekozen, zoodat het bestuur nu uit 9 leden bestaat, n.l. Mevr. E. E. Stoel-Huijssen en de heeren J. M. W. Sevenhuijsen, J. C. Heijblom, J. de Ruijter, E. van Bel, A. J. N. Tiggelman, J. I. van Huët, P. M. Tichelaar en M. P. Cornelisse. - Secretariaat Schermerstraat 28rood. - Het lustrum der vereeniging, door bijzondere omstandigheden uitgesteld, zal 29 September a.s. gevierd worden. Een excursie naar de groote sluiswerken te IJmuiden is in voorbereiding. Begin Juli zal een gezellige bijeenkomst gehouden worden.

"Zeelandia", Den Haag, heeft op denzelfden datum, 11 Juni, haar jaarlijksche algemeene ledenvergadering gehouden. Het jaarverslag gewaagt van een gunstige ontwikkeling der vereeniging, terwijl de kas een batig saldo aanwees. Besloten is in te stellen een reservefonds, waarin jaarlijks te storten fl 50. , voor eventueele tekorten. De heeren Verstrate en Agterberg werden herkozen; voor den heer Ritter, die bedankt had, is gekozen de heer Swenne. De voorzitter, de heer Vogel, bracht bij de sluiting een woord van hartelijken dank aan den heer Ritter, voor de vele goede diensten aan de Vereeniging bewezen.

Ver. Red.

 

 

De huiselijke haard is het rijk der liefde, waar de

moeder Koningin is,