Ons Zeeland 1928, nummer 30

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

DE ZEEUWSCHE WEEK

De Provinciale Staten en de electrificatie der Middengroep; de Middelburgsche kermis uitgesteld.

Het resultaat van de jongste bijeenkomst der Provinciale Staten is in ons gewest met meer dan gewone belangstelling tegemoet gezien. En geen wonder, want in die vergadering zou een beslissing genomen worden over de electrificatie der middengroep, de kwestie die geheel Zeeland reeds jaren in spanning heeft gehouden.

Zooals men weet, stelden Gedeputeerden aan de Provinciale Staten voor om de middengroep en het platteland van Walcheren met behulp van een eigen centrale van electriciteit te voorzien. Konden de leden van het provinciale college zich daarmede niet vereenigen, dan stelden Ged. Staten voor electriciteit te betrekken van de Société Anonyme te Vlissingen.

De beslissing van de Statenvergadering mag bekend worden verondersteld. Na een uitvoerige discussie en na een hulde van den Commissaris der Koningin aan het adres van het bestuur der P. Z. E. M. (deze hulde even voor de stemming, maakte een ietwat zonderlingen indruk) spraken de Provinciale Staten zich uit voor den bouw van een eigen centrale. Gedeputeerden zagen hun eerste voorstel dus aangenomen. Evenwel niet ongewijzigd, want het volgende amendement was voorwaarde van aanneming van het voorstel: "tenzij de Société Anonyme te Vlissingen haar bedrijf tegen een redelijken prijs wil verkoopen of een contract voor stroomlevering met recht tot naasten wil sluiten".

Alvorens dus tot den bouw van een eigen cenrale zal worden overgegaan, moet nog getracht worden tot een vergelijk te komen met de Vlissingsche centrale. Eerlijk gezegd: van deze onderhandelingen verwachten we zoo goed als niets. Reeds eerder is gebleken dat de overheid in ons gewest door dik en dun naar de eigen centrale wilde roeien en men is geneigd om de zakelijke onderhandelingen die zij tot nu toe met de Société Anonyme voerde als weinig serieus en zeer zeker als absoluut onpractisch te beschouwen. Een boute uitspraak? Voor den buitenstaander wellicht, voor iemand die de gelegenheid had de kwestie meer van nabij te beschouwen, is ze dat niet. Het is een publiek geheim dat de raad van bestuur der P. Z. E. M. ten koste van niet geringe geldelijke opofferingen het eigenbedrijf voor de middengroep wilde stichten. "Een eigen centrale moet er komen," is door een der leden beweerd. "Tenzij ze ons heel veel geld meer zou kosten dan een andere oplossing."

Het was te verwachten dat een lichaam, zoo voorin genomen tegen stroombetrekking van de Vlissingsche centrale, nooit met die centrale tot een vergelijk zou komen. En in deze verwachtingen zijn we niet teleurgesteld. Wat toch te zeggen van de voorwaarde, dat het meerendeel der aandeelen van een Belgische maatschappij in Hollandsche handen zou moeten blijven?

Het komt ons voor, dat de P. Z. E. M. aan de Société steeds bepalingen heeft opgedrongen die deze instelling nooit zou kunnen nakomen en dat de mislukking der onderhandelingen door de P. Z. E. M. voorzien werden. Als een particuliere koopman of een grootindustrieel voor de leiding van zijn bedrijf bij de P. Z. E. M. ter school ging en zich richtte naar de lijn welke deze bij de onderhandelingen met de Soc. Anonyme volgde, dan was hij binnen afzienbare tijd geruïneerd. Het is opvallend hoe uitstekend het de overheid te dezer zake gelukt is al het praktische koopmanschap uit het oog te verliezen.

In dit licht beschouwd, kan met het jongste amendement dan ook een wassen neus noemen, en we prepareeren ons geheel op de eigen centrale. Wanneer deze tot stand zal komen, is evenwel nog niet te voorspellen.

We betreuren het ten zeerste dat in het nog altijd deftige en statige provinciale college t.o. van de electrificatie wederom een niet afdoend besluit is genomen en dat de Statenleden weer geaarzeld hebben om onomwonden voor hun meening uit te komen.

Met dat al blijft de middengroep den eersten tijd verstoken van de electriciteit, naar welke zij snakt.

x

De bevolking van Middelburg, inzonderheid het gedeelte dat men met de benaming "middenstand" pleegt aan te duiden, is allesbehalve gesticht over het besluit van den gemeenteraad, tengevolge waarvan de kermis dit jaar niet op den gewonen datum, doch wellicht (met een groot vraagteeken) in de tweede helft van September gehouden zal worden. Dit uitstel (waarschijnlijk afstel) van de jaarlijksche vermakelijkheid, houdt verband met de paratyphusgevallen, die nog steeds in de hoofdstad voorkomen. De raad heeft het niet aangedurfd om in een periode dat niet alle aanleiding tot besmetting is weggenomen, een groot aantal personen te verleiden in een beperkte ruimte bijeen te komen.

De vraag doet zich voor: "Was deze groote zorg voor de Volksgezondheid hier noodzakelijk. Is de paratyphus in Middelburg momenteel van dien aard dat zij een billijke oorzaak is om een gedeelte der Middelburgsche bevolking de verwachte inkomsten gedurende de kermisweek te onthouden?"

Volgens het rapport van den hoofdinspecteur van de volksgezondheid moet deze vraag bevestigend beantwoord worden.

Volgens vele middenstanders kan het antwoord ontkennend luiden.

Het lijkt ons het verstandigst ons aan de zijde der medici te scharen. Zij toch zijn de eenigen die tot oordeelen over de ziekte en over het besmettingsgevaar bevoegd zijn. En al mogen de middenstanders dan al beweren: "De ziekte is van onschuldigen aard, vier dagen in bed en de patiënt is genezen, sterfgevallen kwamen nog niet, voor. . . . ", we houden ons bij de uitspraak der doktoren.

Dat de beslissing van den raad voor den Middelburgschen middenstand een leelijke tegenvaller is, kunnen we begrijpen. Doch het algemeen belang dient in kwesties als deze voor te gaan.

 

VAN EIGEN BODEM

Het drama in de pastorie of de

Predikantenmoord te Driewegen in 1687

(naar officieele bronnen bewerkt)

door J. BIJLO.

(Vervolg).

Voorts verklaarde hij, na afloop der Godsdienstoefening bij de Cliever komende, was deze erg vermoeit en klaegde over hoofdpijn, waarop Soetebier hem aanraadde wat te eten en dan naar bed te gaen, 't welk de Cliever ook deed in zijn tegenwoordigheid.

Bekentenis van dokter Soetebier.

Ik ondergeteekende, Jacobus Soetebier, bekenne Sondaghs, sijnde den 11 Mei 1687, voorbij 't huijs van den predikant de Cliever gepasseert te zijn en de selve predikant in zijn cantoor venster leggende beswaert heb hooren hoesten soodat ik vraegde: 'Domenie, Hoe zijt gij soo benaut".

Waerop de Cliever voornt. antw. : "dat beetje vlees steeck mij soo in mijn maege"

Datum: den 9 Juni 1687.

Jacobus Soetebier.

Vermoedelijk hebben deze verklaringen, vooral de laatste, er toe geleid om hem met rust te laten voorloopig.

Eigenaardig is het dat onder de stukken geen enkel verhoor van de Cliever aanwezig was. Is hij niet verhoord geworden of zijn die stukken zoek geraakt? Ziedaar een raadsel.

Ondanks alle mogelijke verklaringen van de getuigen ten gunste van de Cliever, bleef de Justitie hem, zoowel als den dokter, met een wantrouwend nog gadeslaan.

De Cliever echter zat ook niet stil. Wel voelende dat hij ondanks de verklaringen dier getuigen toch nog verdacht werd, presenteerde hij den stadhouder een request om zijn zaak te laten onderzoeken voor het Hof van Holland en riep daartoe zijne tusschenkomst in, daar het hem, zooals hij zich uitdrukte in dit request, "Niet genoeg is de getuigenisse sijner Conscientie voor Godt, doch wil sich voor den rechter zuijveren van de misdaed hem ten laste gelegt door sommige boosaerdige geesten en ontruste menschen, die hem achter den rug blameeren en overal spargeeren van schuldigh te sijn aen dwinglandije, onkuischheijt, profonatië (1) en den schandeliken moort op van de Velde en meer andere schandelijke lasteringen;

dat hij is altijd geweest van goeden naem en faem ende alsnog daer voor gehouden werd en geacht bij alle goede luijden hem kennende."

Men noemde dit volgens de toenmalige rechtspraak "het lichten van mandement van purge." (2)

Bij instructie van den Hove van Holland, Zeeland en Vriesland van 20 Aug. 1531 is gestatueerd, dat, wanneer iemand zich befaamd vind van eenige misdaad zal hij zich ter purge mogen stellen voor zijn componenten rechter of voor den Hove tot zijn keuze. Zij moesten zich echter gevangen geven in handen van den voorschreven raad, in persoon Compareeren (3) en Blootshoofds staan voor den ingang der rolle (4), als hij den eisch doet."

Den 6en Juni 1687 gaf de stadhouder een bevel tot dagvaarding van de Cliever, de naeste vrienden en magen van den verslagene, Dhr. Mr. Johan Godin, als zijnde de aanklager, en alle anderen, die zich in dezen partie (5) zouden willen stellen en dat niemant het recht had voor en aleer deze zaak was onderzocht, requestrant iets mocht nageven, terwijl hem tevens bevolen werd zich op 7 Juli aan te melden om in gijseling gesteld te worden in de Castelynie van den Hove (Gevangenpoort).

Intusschen gebeurde er iets wat aan de zaak een eenigszins andere wending gaf. De Clievers vriend, de dokter van 's Heerenhoek, was op zekeren dag spoorloos verdwenen.

Als verdacht van medeplichtigheid had hij zich niet meer gerust voelende, het hazenpad gekozen.

Alle nasporingen waren tevergeefs. Zijn vader Jan Soetebier te Goes, kon geen andere inlichtingen geven dan dat zijn zoon vermoedelijk naar Frankrijk of Engeland de wijk had genomen.

De vlucht van Soetebier gaf de Justitie aanleiding nogmaals eenige getuigen te verhooren, ditmaal op 's Gravensteen te Middelburg op 30 Juni.

Allereerst werd verhoord Anna Keijsers, de vroegere meid van de Cliever.

Uit dit verhoor blijkt het volgende :

De slaapkamer van den predikant was boven de hare, ze kon dus ieder geluid hooren.

De dominé bezat een geweer, dat hij meermalen beproefde en in de week voor den moord had de Cliever het in handen gehad en laten ketsen. (6)

Op dien bewusten avond was zij vroeg naar bed gegaan en kon niet zeggen hoe laat de Cliever naar bed gegaan was.

De Zaterdag voor den moord was hij evenals anders aan het knutselen en timmeren geweest.

Zij had dien dag een ladder op zijn kamer gebracht, doch wist niet wat hij daarmede moest doen.

Des avonds vroeg hij om zijn ouden krippen rok, waarop zij zeide: "Die is op uw kamer, wat wilt u daarmee doen, die deugt immers niet meer?"

Hierop had de Cliever geantwoord: "Ik wil hem evenwel hebben!"

Zij beweerde den rok niet gehaald te hebben en kon ook niet zeggen of de Dominé het gedaan had.

Zij beweerde dat de buitenstof van dien rok geheel gescheurd was, dat er geen opslagen op waren en de voering van bruin katoen, en de binnenstof nog goed was.

Volgens hare verklaring was Mr. Soetebier in die week alle dagen bij de Cliever geweest en de conversatie tusschen hen beiden was gelijk dezelve den heelen winter was geweest.

Des Zondagsmorgens van den 11en Mei werd zij door de Cliever om Mr. Soetebier gezonden, deze kwam echter niet direct, doch moest wel 4 á 5 keer geroepen worden, voor en na kerktijd. Des namiddags na kerktijd werd zij wederom om Soetebier gezonden onder voorgeven zij samen een familielid zouden gaan bezoeken, waarop Soetebier is gekomen.

Zij zijn niet uitgegaan, doch hebben op de kamer van de Cliever gezeten.

Zij is naar voren gegaan en met buurman Procus gaan zitten praten, en om 8 uur teruggekeerd.

Soetebier was toen nog niet weg, doch maakte aanstalten.

De Cliever was gewoon 's Zondagsavonds te eten, doch dezen Zondag was niet voor hem gedekt.

De Dominé had haar gezegd: "Ick hebben een stuk vleesch gegeten en ga nu naar bed, vermits ik mij koortsig voel; het was toen omtrent 9 uur.

Zij is toen uit eigen beweging naar bed gegaan.

Zij wist niet of de Cliever uit is geweest 's nachts, maar wel hoorde zij, tusschen 12 en 1 uur wakker geworden zijnde, den Dominé spreken en lachen ze kon echter niet hooren of er iemand bij hem was, of dat hij tegen iemand sprak.

Den volgenden morgen omtrent 7 uur werd er geklopt en kwam men de tijding brengen van den moord.

Zij is aanstonds naar boven gegaan om dit den Dominé mee te deelen, die nog sliep.

De deur van de slaapkamer was op slot en de sleutel, die anders van buiten op de deur stak, zat nu van binnen, hetwelk die heele week zoo was.

Toen zij het hem meedeelde, zeide hij: "Wel lieve God wat droefheyt is dat!"

Om 11 uur is hij uit zijn kamer gekomen, doch aan zijn gelaat was niets bijzonders te bespeuren, het was gewoon.

Op de vraag van den rechter of ze niet tegen haar buurman Procus had gezegd: "ik mis twee tinnen lepels", antwoordde zij "dit een schandelijke leugen was en zij van haar meester nooit zulke gedachten had gehad en dat gezegde ligtzinnig was geweest."

(Wordt vervolgd).

1) Schelden, vloeken en het bezigen van onzedelijke uitdrukkingen.

2) Akte van zuivering om in zijn eer hersteld te worden.

3) Verschijnen.

4) Gerechtszaal.

5) Voor en tegen den beklaagde.

6) Geprobeerd door de haan op het vuursteenslot te laten vallen.

 

 

Zeeuwsche vrouwen van beteekenis

door

LEO VAN BREEN.

Voor ik over eenige beroemde Zeeuwen ga schrijven, wil ik eerst wat vertellen van een paar Zeeuwsche vrouwen, wier namen voor het nageslacht zijn bewaard. Men zou mij er anders van kunnen beschuldigen, de mannen prioriteit te verleenen, en dit is toch niet het geval, omdat ik de Zeeuwsche vrouwen Jacoba van Beieren, Maria van Reigersbergen en Betje Wolff een even groote plaats in mijn waardeering toeken als de mannen die Zeeland's naam buiten het gewest bekend hebben gemaakt.

Over Jacoba wil ik hier niet schrijven. Omtrent haar is door verschillende schrijvers reeds zooveel meegedeeld, dat ik noodzakelijkerwijze in herhalingen zou vervallen.

Maria van Reigersbergen dan, de echtgenoote van den wereldbekenden geleerde Hugo de Groot, werd in 1589 geboren en was de dochter van Pieter van Reigersbergen, een aanzienlijk man en burgemeester van Veere. Van haar jeugd weten we alleen, dat ze die voor een deel in Boulogne heeft doorgebracht, waarheen haar vader in ballingschap ging. Ta 1608 huwde zij op 19-jarigen leeftijd met Hugo de Groot, die toen reeds advocaat-fiskaal van Holland, Zeeland en West-Friesland was. Het huwelijk schijnt zeer gelukkig te zijn geweest. Maria was niet alleen een voortreffelijke huismoeder, maar zij was door haar opvoeding ook zeer geschikt om zich in de kringen te bewegen, waarin ze later door de positie van haar echtgenoot werd gebracht. Overal stond zij haar man ter zijde, zoowel tijdens zijn ziekte als bij zijn letterkundigen arbeid. In 1613 werd de Groot tot persionaris van Rotterdam aangesteld. Maar toen kwam de tegenspoed. Het was de tijd van hevige godsdiensttwisten, en de Groot, die zeer gematigd was, waar het geloofszaken betrof, geraakte in moeilijkheden en kwam later zelfs in de gevangenis. Hij werd veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf en zijn goederen werden verbeurd verklaard. De Loevestein-episode volgde. Ieder weet hoe het Maria gelukte door middel van de beroemde boekenkist, haar man te laten ontvluchten. Deze geschiedenis is nog zóó algemeen bekend, dat er in ons land talrijke antiquairs zijn, die allen bewezen in het bezit te zijn van de vermaarde kist!

Hugo de Groot vluchtte naar Antwerpen. Daar Maria door haar daad populair was geworden, maakte zij daarvan gebruik en probeerde voor haar echtgenoot kwijtschelding van straf te verkrijgen.

De Groot werd Zweedsch gezant te Parijs, maar er bleven financiëele moeilijkheden, daar hij gedwongen was een grooten staat te voeren.

Maria trok tweemaal naar het vaderland om te trachten verbetering in dien toestand te brengen. Het gelukte haar bij het Hof van Holland eenige goederen van de verbeurdverklaring te redden. Ook bezocht zij de koningin van Bohemen, die hier te lande vertoefde, en zag kans om zestienduizend rijksdaalders los te krijgen, die haar in mindering van de rechtmatige eischen werden uitbetaald. Met hun kinderen waren ze niet zoo gelukkig. Van de zeven stierven er drie op jeugdigen leeftijd, een der zoons werd later vermoord, een dochter was ziekelijk. In 1645 overleed de Groot te Rostok. Maria was toen in Aken. Ze ging in Delft wonen en stierf daar in 1653.

Dit is in het kort de geschiedenis van een vrouw, die haar heele leven voor haar gezin heeft gezwoegd, haar man met raad en daad heeft bijgestaan en gevolgd waarheen hij ook ging. Een vrouw, waarop wij, Zeeuwen, trots mogen zijn.

Elisabeth Bekker werd in 1738 te Vlissingen geboren. Toen haar moeder stierf was ze dertien jaar, en zoodoende kwam het dat ze in haar jeugd veel vrijheid had en zich vrij kon ontwikkelen. Ze was nog al luchthartig van aanleg en hartstochtelijk van aard, eigenschappen die haar bijna op den verkeerden weg brachten. Op haar zeventiende jaar had ze een geheimzinnig avontuur met een zekeren Gargon (men kan dit vergelijken met dat van Sara Burgerhart) maar het schijnt toch, dat ze er zonder kleerscheuren is afgekomen. Vlissingen was haar echter te klein en ze ontvluchtte naar Amsterdam. Daar kwam ze in aanraking met Ds. Wolff uit de Beemster met wien ze op een-en-twintigjarigen leeftijd trouwde. Waarschijnlijk was het een marriage de raison; Betje had behoefte om zich vrij te kunnen bewegen en in dien tijd kon men dat als ongetrouwde vrouw niet doen. Ze gaf verschillende dichtbundels uit en werkte mee aan "De Grijsaard", een soort blad als van Effen's Spectator. In 1777 stierf haar man, ze ging nu met Aagje Deken, met wie ze een jaar te voren had kennis gemaakt, in De Rijp wonen. Toen in 1788 de Pruisen in ons land kwamen, weken ze uit naar Frankrijk In 1798 keerden ze arm naar Holland terug, daar de beheerder van Betje's vermogen gefailleerd was. Ze gingen in Den Haag wonen, waar Betje in 1804 stierf.

Dit is in het kort de levensgeschiedenis van onze Zeeuwsche romanschrijfster. Over haar werk zou ik heel wat kunnen schrijven, maar ik wil slechts in korte trekken de beteekenis daarvan schetsen. Betje Wolff stond, wat haar denkbeelden betreft, onder invloed van Rousseau en Richardson. Van den laatsten nam ze den vorm over: de briefroman. Haar voornaamste verdienste is, dat ze de eerste behoorlijke roman "Sara Burgerhart" heeft geschreven. Dit werk laat zich nog zeer goed lezen, al schrikt de briefvorm af. Een voornaam verschilpunt met Richardson en haar andere tijdgenooten is, dat ze de sentimentaliteit bestreed, al is haar werk daar niet geheel vrij van. Betje had zeer geavancheerde denkbeelden en vooral heeft ze nieuwe theorieën verkondigd over de opvoeding, geïnspireerd door Rousseau. Ze was met Aagje Deken de eerste vrouw die zich door zelfstandig werk een voorname plaats in de Nederlandsche letterkunde heeft veroverd. Ze was een vrouw, die waard is dat elke Hollander, en zeker elke Zeeuw, haar werk kent.

Er zijn schulden, welke wij niet kunnen betalen,

welke wij nooit wenschen te betalen.

 

TREFFERS EN POEDELS

VACANTIE

't Is zomer in Zeeland.

vacantie breekt aan,

het is met den arbeid

weer even gedaan.

De riem wordt weer om

de valliezen gesjord,

de reisbureaux komen

nu handen te kort.

De een zoekt de stad en

de ander natuur,

de een reist goedkoop en

de ander reist duur. -

Doch hoe comfortabel

men vaart of men rijdt,

voor elk is vacantie

een heerlijke tijd. -

Het eenige wat men

nog hoopt en verwacht

is, dat in die dagen

het zonnetje lacht. -

Heel dikwijls vergeet men

bij 't plan voor de reis

de duinen van Schouwen

een klein paradijs

Het oord van de vogels,

van zee en van strand,

het spierwitte duinende

heuvelenland. -

Het land van de bloemen,

van schoonheid en pracht,

waar ieder taf'reeltje

een schilder verwacht.

Het ligt zoo bescheiden

in zomerschen tooi,

Het is er zoo rustig,

zoo grootsch en zoo mooi. -

Al is dat mooi landje

betrekkelijk klein,

z'n bijnaam mag toch wel

Klein-Zwitserland zijn. -

WILLEM TELL II

DE SCHELDE-ZENDER

Hallo, hallo........

Hier is het draadloos uitzendstation de Schelde-Zender........

Vindt u het interessant, te hooren :

- dat in Vlissingen den laatsten tijd nogal eens onbeheerd langs den weg staande rijwielen spoorloos verdwijnen. Men vermoedt hier te doen te hebben met een fietsen-Landru.

- dat een matroos van een Zweedsch stoomschip in de Zeeuwsch Scheldestad zijn kapitein van de lijst der overlevenden wilde doen schrappen. De politie deponeerde den wilden zeevaarder in het huis van afzondering.

- dat iemand uit Wolphaartsdijk van den Kantonrechter een rekening ad f 15 thuis kreeg wegens het laten werken van een leerplichtig kind gedurende den schooltijd.

- dat de restauratie der Groote Kerk te Goes goeden voortgang heeft. In verband met de restauratie is de wandelkerk voor de godsvruchtige samenkomsten ingericht.

- dat dit jaar in Ierseke voor een waarde ad 120.000 gulden oesters wordt uitgezaaid.

- dat de bezoekers van het Vlissingsche strand verzocht worden als dank voor het verpoozen geen stukken glas in het zand achter te laten. De meeste baadsters en baders hebben te weinig eelt onder de voeten om de schervenproef zonder nadeelige gevolgen te kunnen doorstaan.

- dat B. en W. van Middelburg niet te spreken zijn over de houding van het gemeentebestuur van Vlissingen inzake de slachthuiskwestie.

- dat men op een morgen aan den Nieuwe Vlissingschen weg het lijk vond van een machinist. De man was door een tram gedood.

- dat de Middelburgsche rechtbank een 29-jarigen winkelier uit Dreischor 6 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf oplegde. Oorzaak : brandstichting.

- dat een Engelsch stoomschip op de Schelde het schip van een Goeschen schipper in de golven boorde. De drie opvarenden wisten zich met moeite aan het lot van hun boot te onttrekken.

- dat V. V. V. in Walcheren heel wat reclame maakte in de Belgische badplaatsen. De resultaten daarvan zijn vooral op Donderdag merkbaar.

- dat in Westdorpe een proeftuin zal worden aangelegd.

- dat men geen klachten meer hoort over onzindelijke melk. De Keuringsdienst van waren schijnt onzen landbouwers in enkele weken het nut van hygiëne te hebben bijgebracht.

- dat te Domburg een schoolganger uit Tholen bij het zwemmen verdronk.

- dat Middelburg aanstalten maakt om het haar toebehoorend gedeelte van den Nieuwen Vlissingschen weg te verbeteren. De motor- en autobezitters zullen dan wel spoedig botje bij botje leggen voor een standbeeld van het gemeentebestuur, voorstellende de stedemaagd zwevende boven een aantal gebroken auto-veren en wandelende nieren.

- dat de Middelburgsche kermis dit jaar, in verband met de paratyphus, niet op den gewonen tijd wordt gehouden. Misschien in de tweede helft van September.

- dat te Middelburg twee gemeentewerklieden, die in een rioolput werkten, door opstijgende gassen bedwelmd werden. Een der slachtoffers is door het zwavelwaterstofgas overleden.

- dat de K. L. M. van Vrijdag 10 tot en met Maandag 13 Augustus passagiersvluchten boven Vlissingen en omstreken organiseert.

- dat voor het eerst na vele jaren de Veersche visschers 4 Augustus a.s. een zeilwedstrijd houden. Men ga dit interessante schouwspel zien.

- dat de weg Sas van Gent-Belgische grens langs het Kanaal een prachtige verbetering heeft ondergaan.

- dat men in Zeeland niet erg gesteld is op het instituut schoolartsen.

- dat de tuinbouw ook in Zeeuwsch Vlaanderen zich voortdurend uitbreidt.

- dat een aantal Middelburgsche padvinders een kamp betrokken hebben in Engeland.

- dat in Terneuzen een baggermolen het evenwicht verloor. Gelukkig ging deze standverandering niet met persoonlijke ongelukken gepaard.

- dat de eens beroemde hengst Artist de Laboureur te Nieuw Vossemeer, die bij aankoop f l 110.000 kostte, voor minder dan f 1000 is verkocht.

- dat te Renesse Zondagmiddag een autobus met strandbezoekers in een sloot reed. Vijf inzittenden deden veel modder, vier anderen glaswonden op.

- dat 20 leden van de Middelburgsche vereeniging voor huisvrouwen een excursie maakten naar de kweekerij van den heer van der Have te Kapelle en naar den Keuringsdienst van waren te Goes.

- dat te Oostburg een 16-jarige knaap een lucifer in een benzinevat wierp. De benzine ontplofte, het vat sprong uit elkaar, de onvoorzichtige werd gedood.

- dat een 4-jarig Breskensch meisje uit het zolderkamertje in de dakgoot klom en daarna op de straat viel. Het kind was op slag dood.

- dat een bader uit Zierikzee bij het zwemmen aan het strand te Renesse in drijfzand terecht kwam en verdronk. Zijn meisje, die met hem in het water was, wist zich te redden.

- dat 170 Zeeuwsche bakkers te Breskens een prettige vergadering hielden.

- dat te Middelburg op 62-jarigen leeftijd overleed de heer J. C. van der Harst, oudste apotheker daar ter stede. Op het gebied der t.b.c.-bestrijding en als lid der commissie van toezicht op het M. O. heeft de overledene veel voor de stad gedaan.

Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag........

Adieu........

 

De tijd is de groote verzoenen van onze smarten en onze vreugde.

 

HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND

18 Juli. - Je kunt tegenwoordig geen blad opslaan of je leest van doodgeschoten generaals. De vrede schijnt heel wat gevaarlijker voor deze heeren dan de oorlog, want toen hoorde je nooit van dergelijke sterfgevallen. Ze zijn dan zeker voorzichtiger en blijven op 'n eerbiedigen afstand van hun vijanden. Nu ongelijk hebben ze niet, want tenslotte steekt er waarheid in de woorden van den Ierschen soldaat, toen hij verklaarde, dat je beter vijf minuten laf kon zijn, dan heel je leven dood.

Overigens 'n saaie boel met het courantennieuws. Nu de parlementen op reces zijn, vallen er nauwelijks relletjes van beteekenis voor en de kolommen met geslaagde exaministen, hangen me de keel al lang uit. Wat kan het toch in 's hemelsnaam de wereld schelen of Pietje Puk in Koekange en Betje Bordewater uit Oosterbobbelzwaagdijk, rijp is voor het verspreiden van haar kennis omtrent nuttige handwerken. Ik zie er 't nut niet van in en 't pleizier nog minder. Neen, Breeduitstra heeft gelijk, ze moesten de niet-geslaagden vermelden, dan had je nog wat leedvermaak.

19 Juli. - Loop vanmiddag op m'n dooie gemak over de Markt, toen ik een grooten oploop voor de zaak van den apotheker zag. Een ongeluk vermoedend, wrong ik mij door de menigte, om het slachtoffer te zien en te informeeren of ik soms iemand om de verbandtrommel moest uitzenden. Gelukkig bleken er geen ledematen gebroken. De apotheker zelf zat wit als een blanco vel schrijfpapier op een steel tegen de toonbank. "Cognac, cognac!" riep ik vastberaden, "en laat mij eerst proeven of 't niet iets anders is."

"Meneer komt al bij," vertelde me een assistentapotheekster. "Wat scheelt hem?"

"O, vreeselijk beleedigd. Begrijp eens, daar komt 'n jongen met 'n receptje; meneer wil hem een dropje offreren, maar het ventje weigerde, terwijl hij zei : "neen, dank u, we hebben thuis zelf een snoepwinkeltje."

Heb 't voor elkaar weten te krijgen, dat men zijn polsen met brandewijn bette; 't was eerste kwaliteit.

20 Juli. - Zie dagelijks de kiekjes van de menschen die meedoen aan de afstandmarschen van den bond voor lichamelijke opvoeding in Gelderland. Lieve hemel, wat kijken die kwasten verwaand. En dat alleen omdat ze 40 kilometer per dag loopen; 't allerberoerdste Fordje haalt er heel wat meer. De koning der schepping is tegenwoordig vlug tevreden. Heb aan postdirecteur mijn visch-avontuur van vorige week verteld. Was er naar zijn inzicht nog goed afgekomen. Een zwager van hem had zijn hengeltje gister uitgelegd in de wateren van den Noorder Legmeerpolder, toen hij met zijn stoeltje en al door een koe in de sloot gestooten werd, terwijl een agent hem bekeurde wegens het baden in verboden water.

21 Juli. - Wandelend met Breeduitstra kwamen we majoor Heetemelk tegen. Gezamenlijk naar Taveerne "Stortebeecker", waar Breeduitstra in geuren en kleuren uiteenzette, dat het pact van Kellogg door de voornaamste landen aanvaard was. "Dat loopt nu op 'n eindje met jullie oorlogen," zei hij tegen den majoor. Die lachte tegen alle verwachting in. "Als ze 't leger maar niet afschaffen, op oorlog zijn we niet gesteld." Breeduitstra keek op z'n neus. "Dat kan er nog best van komen, dat opdoeken van 't leger," viel Breeduitstra uit. "Nu, enfin dan; des te eerder krijg ik pensioen!"

"Die begint verstandig te worden," fluisterde mijn vriend me in, toen we weer met z'n beiden waren.

22 Juli. - Sientje vertelde me vanmorgen, dat ze een jaar bij ons was. "Dat is erg lang Seintje!" "Ja, niemand dacht, dat ik 't hier zoo lang zou uithouden."

"Nu Sientie, ik hoop dat je hier nog minstens 25 jaar blijft!"

"Dat geloof ik niet mijnheer!"

"Waarom niet?"

"Ik heb kennis.... aan 'n jongen." Sientje bloosde.

"'n Aardige jongen?"

"Nou en wat gul; ik krijg iederen avond 'n ijswafel van hem; z'n zuster zegt, dat geeft verkoeling, maar die kletst.... die hebt zelf niks."

"Wat doet je uitverkorene?"

"Bezorger bij Albert Heijn; hij hebt al vier gulden in de week!"

"Dat is niet te veel, Sientje."

,t Wordt nog beter, maar 't voornaamste is, dat je van elkander houdt!"

Wijze woorden!

23 Juli. - Klein relletje! Voorbijgangers kwamen bij ons aanbellen om Liesbeth hijgend de bange boodschap te brengen, dat er een lijk in het grasperk van ons tuintje lag, met een scherp mes in zijn hand en 't was precies mijnheer. Na gemeenschappelijk eenige glazen koud water te hebben gedronken, gingen ze naar mij toe en vonden me snurkend. Ik was bij 't grassnijden in slaap gevallen.

Algemeene teleurstelling!

24 Juli. - Op de soos werd de assistent-dokter geintroduceerd. Reuze lollige kerel. Vertelde vele anecdotes uit zijn groote-stads-ervaring. Laatst werkte hij in een groot hospitaal, waar hij zaal no. 33 voor zijn rekening kreeg. Alle bedden bleken onbezet. Hij terug ! O, zei de verpleegster, dat is de afdeeling chauffeurs, die liggen allemaal onder hun ledikanten te morrelen.

 

PRIKKELDRAAD

Voor het Nederlandsche leger heb ik uit mijn onvergetelijken bruine-boonen-, snert- en wollen sokken-tijd altijd nog een zwak over gehouden. Als u me echter vraagt "waarom", dan moet ik het pertinent afdoende antwoord schuldig blijven.

Zeker is het, dat één ding op mijn zwak voor onze "N.V. tot het behoud van eigen gewassen" belangrijk heeft bijgedragen. Dat ééne ding is niet het signaal "Kok in de keuken", niet het strijdlied "op de heide zal ik je...." (sst. Red.), noch het jassen, zooals dat in vaktermen heet, van aardappelen. Deze en vele andere onderdeelen v het krijgsmansleven hebben nooit mijn enthousiasme door het grof linnen hemd, de zeer soliede borstrok en het laken opperkleed heen kunnen laaien.

Ik vermeen dat mijn zwak voor onze wandelende verdediging in hoofdzaak berust op de herinnering aan punctualiteit. In ons leger toch speelt de stiptheid ven rol van beteekenis. Een soldatenjas behoort van een vast aantal knoopen te zijn voorzien, evenals een ransel gedurende een marsch op een snikheeten zomerdag van een bepaald aantal kilo's gewicht. Wie de vermetelheid heeft over deze knoopen en over deze kilo's met de superieuren van meening te verschillen, komt in gedrang met de stiptheid en meestal aan uitgangsuren te kort,

Dit is eveneens het geval met hem die verzuimt zijn hand aan de hoofdbedekking te brengen als hij een door de Koningin boven hem geplaatste passeert, met den soldaat enz. die op zijn geweer een roestspatje heeft en dus niet op ieder uur van den dag en den nacht gereed blijkt zijn vijand te staan, met ieder weerbaarheidsindividu, dat zich niet aan den voor hem afgesproken tijd houdt.

Dat is zoo en 't is goed. Want ons leger moet zoo keurig loopen als een Zwitsersch horloge, het moet op de meest zette tijden paraat zijn om de grenzen van het vaderland te verdedigen. Zonder deze stiptheid, door den gemeenen soldaat in velerlei termen gehekeld, is dat niet mogelijk. En daarom is ons leger in alle lagen punctueel en af en om door een ringetje te halen. Hoorde u ooit dat er een afdeeling aan stiptheid te kort kwam, dat een manoeuvre in het water viel, dat een heel regiment artillerie met niet af te schieten kanonnen, een devisie cavalerie met niets dan kreupele paarden en doorgezeten mannen, een fourier met een heele rustkamer te kleine schoenen rondsukkelde?

Neen, nietwaar?

En daarom verwonderde mij dezer dagen hooglijk het bericht in de couranten volgens welk bij het bedwelmingsongeval te Middelburg geen enkel bruikbaar militair gasmasker in de kazerne te verkrijgen was.

Stel u voor dat we morgen eens een gasaanval van onze Zuiderburen te doorstaan kregen......

Terminste : als het courantenbericht, hier bedoeld, juist is.

Gezien de stiptheid, die mij mijn leger-zwak bijbracht, berust het op een vergissing.

Zoo niet, dan denk ik aan de vele dagen arrest van niet-groetende, te laat komende, onvolledig geknoopte soldaten ........

DO YOU SPEAK ENGLISH ?

Ik reed met een autobus van Middelburg in de richting Goes. Er waren niet veel passagiers. Links van mij zaten twee oude dames met verveelde gezichten, rechts twee jonge dames die waarschijnlijk in Middelburg inkoopen hadden gedaan, en een meneer, vlijtig verdiept in een krant.

Toen we wegreden hing er in de bus een gegeneerde stilte, zooals dat meer voorkomt: ieder wacht af, wie de conversatie zal openen, en bijgevolg blijft men wachten en wordt het gesprek dikwijls in het geheel niet geopend. Maar ditmaal scheen het toch niet zoo te moeten zijn. Want eensklaps begon een der oude dames een haastig, niet te volgen gesprek met haar gezellin, toegelicht met veel delicaat handbeweeg. In het Engelsch.

Aha, touristen, dacht ik, dadelijk geïnteresseerd, omdat ik graag ongemerkt het oordeel van vreemden over ons land verneem. Ik luisterde. Maar verstond niet veel. Nu viel het mij ook op, dat de dames met een eenigszins vreemd accent spraken. Maar, daar ik niet erg met de Engelsche tongvallen op de hoogte ben, en me alleen maar kan beroepen op m'n beetje school-Engelsch, vond ik dat niet zoo opvallend. Doch het was bepaald ergerlijk, dat ik er zoo weinig van kon verstaan. Ik zat nog in gespannen verwachting te luisteren, toen ik rechts van me hoorde: "Look there, a water mill!"

Verrast wendde ik me: het was een der jonge dames, die gesproken had. Dus ook al Engelschen. Mijn belangstelling was weer gewekt, de ergernis verdwenen.

Maar dit gesprek scheen heelemaal niet te vlotten.

"Kips!" zegt een der jonge dames met een bête lachje, wanneer de autobus eenige hoenders voor zich opjaagt. "Other kips!" zegt de andere, wanneer we dezelfde objekten andermaal, nu voor een hofstee, voorbij snellen.

Links van me hoor ik een verontrustend gemompel. Ik draaide me weer een kwartslag om en keek naar de oude dames. Die zagen er angstig opgewonden uit en gestikuleerden hevig. Ze hebben zeker iets losgelaten wat niet in den haak was, en komen nu tot de ontdekking dat er landgenooten in de bus zijn, dacht ik in mezelf. Opeens maakte een der oude dames een afwerend gebaar, buigt zich naar een der jonge dames, en vraagt, terwijl ze op een boerin wijst, die aan den kant van den weg zit te breien: "What 's that?"

De jonge dame verbleekt. Ehe.... lacht ze imbeciel en zwijgt dan weer.

"The wife of a farmer with wooden shoes...... klinkt plotseling een nieuw stemgeluid plechtig. We kijken allen op. 't Is de meneer met de krant, die gesproken heeft. M'n verbazing stijgt ten top. Dus ook al een Engelschman. Waarempel, bij leest de Windsor Magazine!

In me ontwaakte plotseling het besef, dat ik als eenige Hollander in dit internationaal gezelschap de eer van mijn land moest ophouden. Dus ging ik nog meer rechtop zitten en deed een poging de plooien in m'n pantalon goed te doen uitkomen.

Toen voelde ik me geroepen ook een steentje tot de conversatie bij te dragen.

"A beautiful country, Sealand!" merkte ik met een beminnelijken glimlach op.

Een der oude dames staart me langen tijd aan.

"O yes," zegt ze eindelijk achteloos.

Ik wendde met een vragenden blik naar de jonge dames. "A marvellous church!" Ik gebaarde in de richting van het nieuwe Kraaiertdorp.

"oh, yes," zegt de jonge dame.

"Not so very old," probeer ik weer.

"Oh no?" zegt de dame nu.

"Oh yes!!!!" riep ik opeens woedend uit.

"Oh yes?" herhaalt vragend de jonge dame.

Bom!! De bus krijgt plotseling een schok, stopt dan.

We botsen allen tegen elkaar aan. En toen hoorde ik:

De eerste oude dame: "Amilie, lieve help, een ongeluk!"

De tweede oude dame: "Hemeltje, daar gaan we!"

De jonge dames (gelijktijdig): "O gotte got!"

De krantenmeneer: "Allemachtig!"

En ik: "Good bye, ladies and gentlemen! En stapte uit. O, die Anglomanie!