Ons Zeeland 1928, nummer 31

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

DE ZEEUWSCHE WEEK

De Middelburgsche waterleiding.

De paratyphus, die in onze provinciale hoofdstad nog maar niet geheel wijken wil, is in de afgeloopen week in Middelburg het onderwerp van gesprek geweest. Eerst heeft de gezondheidscommissie in een uitvoerig rondschrijven aandacht aan de ziekte besteed en daarna is in den gemeenteraad een op de paratyphus betrekking hebbend rapport van den gemeentegeneesheer behandeld.

Uit het rapport van den laatstgenoemde bleek dat het nog steeds niet is gelukt de bron van infectie op te sporen. Dit gedeelte van het rapport kunnen we dus hier verder laten rusten. Wel willen we het nog even hebben over hetgeen de Middelburgsche gemeente-arts over de waterleiding rapporteerde. Temeer omdat deze kwestie ook in deze kolommen reeds eerder de aandacht had. Destijds schreven we dat de Middelburgsche waterleiding wel eens oorzaak van het voorkomen van typhus zou kunnen zijn, omdat hare filtratie bacteriologisch niet in orde is. Van medische zijde is toen in het leidingwater naar paratyphus-bacillen gezocht. Deze werden evenwel niet gevonden. Wel leidde het onderzoek tot de ontdekking, dat het water verontreinigd was met faecaliën, hetgeen mogelijk was omdat de filtratie niet deugt.

In den gemeenteraad is over deze filtratie heel wat te doen geweest. En zeer begrijpelijk. De voorzitter zegde toe in de volgende vergadering met voorstellen te zullen komen tot verbetering der filterinrichting. Over eenige maanden kan men dus de afdoende verbetering wel verwachten.

Intusschen blijven de Middelburgers nog altijd met als gevaarlijk te beschouwen drinkwater opgescheept en vooralsnog wordt het koken van het water aanbevolen. Een pretje is deze voorzorgsmaatregel geenszins en we kunnen ons voorstellen dat de ontstemming over de verwaarloozing der filtratie niet gering is. O.i. heeft de gemeente hier weer eens een grove fout gemaakt. Een fout die nauw verband houdt met schrielheid in kwesties waar schrielheid uit den booze is. Den directeur van de waterleiding moet het onvolkomene van de filtratie bekend geweest zijn en ongetwijfeld heeft deze het stadsbestuur geadviseerd de noodige verbeteringen te doen aanbrengen. Men heeft de zaak evenwel op haar beloop gelaten met het gevolg dat nu de burgerij zeer omslachtige beslommeringen en.... erger zijn opgelegd. Het komt ons voor dat men in Middelburg in dit geval weer heel roekeloos met het toeval heeft gespeeld. Misschien is het laatste woord over de waterleiding nog niet gesproken. We hopen althans dat in de eerste bijeenkomst van den gemeenteraad, in welke zitting de filter-verbetering behandeld zal worden, de vraag ter sprake zal komen waarom men het besmettingsgevaar door middel van het leidingwater niet der uitgeschakeld heeft.

Men mag een grof verzuim als hier geconstateerd kan worden, niet maar zoo onbesproken laten.

 

VAN EIGEN BODEM

Het drama in de pastorie of de

Predikantenmoord te Driewegen in 1687

(naar officieele bronnen bewerkt)

door J. BIJLO.

(Vervolg).

Uit het verhoor van de dochter van den wever van Driewegen blijkt: dat, alhoewel zelf geen rok te hebben gezien, wel gehoord te hebben, dat bij den kleermaker in de Rijke Buurt een rok (van laken) was gebracht die buiten het dorp vermaakt moest worden. De knecht van den kleermaker had haar verteld, dat alle stukken van de opslagen nog bij den rok waren, dat de buitenstof gescheurd was evenzoo de opslagen en dat de dominé dien rok aan den schoenmaker gegeven had.

Bij het verhoor vertelde deze knecht ook, dat hij een rok met bruine voering had vermaakt die een dag of drie te voren gebracht was geworden.

Na dezen kwam aan de beurt Abraham Meeussen, bij wien Mr. Soetebier een kamer bewoonde.

Op een desbetreffende vraag waar Mr. Soetebier s Zondagsmorgens was geweest, antwoordde hij "niet precies te kunnen zeggen of de chirurgijn bij een zieke in de Rijke Buurt was geweest en hoe laat, daar hij, Meeussen, 's Zondags uit was geweest."

Wel weet hij dat Soetebier bij den Dominé was ontboden en wel twee maal voor de tweede predikatie.

Hij is tusschen 8 en 9 uur thuis gekomen, doch weet niet waar hij vandaan kwam.

Soetebier is niet naar bed gegaan maar ging een paar eieren voor zich klaar maken en is toen uitgegaan.

Voor hij weg ging kwam hij voor 't bed van Meeussen staan, doch aan zijn gelaat was niets bijzonders te bespeuren.

Op de vraag van Meeussen: "gaat dije uit vrijen", antwoordde Soetebier : "als ik eieren gegeten heb, gaan ik altijd uit vrijen."

Alvorens Soetebier uitging heeft hij eerst zijn hond opgesloten.

Meeussen beweerde nooit een geweer bij hem te hebben gezien en ook niet toen hij dien avond uitging.

Hoe laat Soetebier is thuis gekomen, wist hij niet, doch omtrent één uur eenig gerucht gehoord te hebben boven.

Of hij tusschentijds thuis is geweest, weet hij niet.

Wel was hem opgevallen dat Soetebier zijn schoenen had aangehouden die hij anders altijd uitdeed voor hij naar boven ging en dat hij de deur had opengelaten welke hij anders altijd sloot.

Voorts dat hij den volgenden morgen niets aan Soetebier had bemerkt;

dat het gerucht dat Soetebier aan den moord medeplichtig zou zijn, hem bekend was en hij er niet aan twijfelde, of de dokter had deze geruchten ook gehoord.

Veel licht werd door deze getuigen niet ontstoken en de heer Godin begon reeds te wanhopen om bewijzen in handen te krijgen, wat blijkt uit een door hem gericht schrijven aan den Procureur Generaal van den Hove, van 3 Juli 1687 waarin hij o.m. het volgende schrijft: "dat nu reeds sedert eenige weken verscheidene verhooren zijn gedaan om waer 't mogelick uijt te vinden of desen de Cliever aen 't bewuste fait tot Driewegen voorgevallen handtdadigh ofte eenighsints schuldigh mochte zijn en hen nogh voorgisteren zelfs in 't lant van der Goes voor de 3e maal tot Driewegen geweest, aldaer verscheijde personen gehoort ende geëxamineert, edoch niets essentieels te zijnen laste connen uijtvinden."

Den 4en Juli echter verzond hij weer een schrijven naar Den Haag waarin hij meldde "thans nadere informatiën bekomen te hebben."

Er was namelijk van Dokter Soetebier een eigenhandig schrijven gekomen, waarin deze de geheele toedracht der zaak meedeelde en welk epistel, evenals de getuigenverhooren van den dokter van Kapelle, hieronder woordelijk volgen:

"Ick ondergeschreve, geve dese redenen van mijn vertrek, namelijk alsoo, dat de geruchten loopen, als aendadigh te wesen aan het deerlijk vermoorden van Dominé van der Velde. Soo verclaere ick ondergeschreven, heijlichlick voor Godt en de wereldt aen het feijt part nogh deel te hebben, maer ben van Dom. Jacobus de Cliever geperst, om met hem uijt te gaen; omdat icke doen sagh, dat de Cliever doen niets goets in 't zin adde, dan fielterijen te doen, soo hebbe het langen tijd geweigerd, dogh door het groot forceeren, en seggende, nu dat icke U de saecke bekent gemaakt hebbende en nu niet en wilt, soo ad ieke liever, dat gij mij met mijn degen doorsteek, en soudt mij geen meerder affront kennen doen; soo zeijde hij gaet dan maer mede om geselschap, ick sal wel uitvoeren.

lek ben toen meegegaan met hem spottende, dat bij soogekleet was, als namentlick met een hoogen hoedt van grauw pampier gestisselt, (1) met swarten int bestreecken, met een zwarte sijpie, en dan een witte onderbroeke met lange schoenen, maer die ben aen stucken gesneden en in de viver gesmackt.

Nu in Drijwegen comende, seggende ick "Domenie in Godts naem laat ons wegh gaen."

Neen icke sal de glasen uitslaen en sal anders niet doen.

Ik was al wegh dat hij nog al sloegh en oorde een schoot gaen, (2) als icke verder op den Dijcke was, en heeft mij wel mondelingh geseijt "dat hij hem in sijn baccus geschooten adde.

Bekenne dat dit de opregte waerheijt is, door mij

Jacobus Soetebier.

Actum den........ Juli 1687.

Lager stond:

De attestatie (3) van in de venster te leggen, dat hij siek was, dat is onwaarachtig, en hij heeft mij daer oock al toe geperst als kennisse daer af te draegen, en die twee andere getuijgen, die hebbe mijn oock niet gesien, nogh hem oock niet."

Hierbij was gevoegd de volgende verklaring van zijn vader:

Op huijden den 5en Juli 1687 Compareerde voor de ondergeschreven Heeren Schepenen der stadt Goes in persoon Jan Soetebier, Borger en inwoonden deser stadt sijnde vader van Jacobus Soetebier, chirurgijn op 's-Heerenhoek, welcken comparent (4) gevende getuigenisse der waerheijt ter requisitie (5) van Dhr. Corn. Eversdijk, Bailluw der stad Goes, heeft verklaart onder plechtigen eede in handen van de meergenoemde schepenen, tot Godt almachtigh gedaen, dat de vorenstaende verklaringe is gedaen met d'eigen hand van den chirurgijn Jac. Soetebier des Deposantes (6) zoon, verklaerende hij deposant verder den selven dickwijls gefondeert (7) ende gevraegt hadde op de moord van Dom. Nic. van de Velde in de voorn, verklaringe vermelt, en hem hadde opgetijgt (8) daer kennis van te hebben, den inhoud van de vorenstaande verklaringhe, in substantie (9) mondelinghe aen hem deposant heeft bekend, waerachtigh te wesen.

Aldus gedaen ende verklaart op den Sen Juli 1687

present de Heeren Mr. Joh. van Oostee en Mr. Adriaan Eversdijck, schepenen der stad Goes.

De secretaris,

Joh. Eversdijk.

Nader gedane collatie, (10) is dese copie authentycq (11) met zijn principale (l2) bevonden te accordeeren (13) bij mij openbaren notaris in 's-Gravenhage den 8 Juli 1637.

(get ) Jondaen.

Not. publiek.

1) Met stijfsel beplakt.

2) Schot vallen.

3) Verklaring door hem met eede bekrachtigd.

4) Verschenene - gedaagde.

5) Op verlangen van; opgeëischt door.

6) De op dat oogenblik aanwezige persoon getuigenis afleggende der waarheid.

7) Onderzocht.

s) Beschuldigd.

9) In hoofdzaak.

10) Vergelijking.

11) Betrouwbaar, geldig, echt.

12) Oorspronkelijke.

18) In overeestemming.

 

 

De reis van Balthasar de Monconys

door Zeeland, in Juli 1663

door

JAN VERMEER.

Een der merkwaardigste reisbeschrijvingen, die uit de zeventiende eeuw tot ons zijn gekomen, is wel die van Monsieur Balthasar de Monconnys, staatsraad van den koning van Frankrijk en luitenant-crimineel te Lyon. In deze stad werd hij in 1611 geboren. Toen er in l618 een gevaarlijke pestziekte uitbrak, zonden zijn ouders hem naar de Spaansche universiteitsstad Salamanca, alwaar hij ook studeerde. Van hieruit bezocht hij een deel van Spanje, en bereisde vervolgens de Provence, Italië, Egypte, Palestina, Syrië, Perzië en Constantinopel. De liefde voor de studie der wijsbegeerte verlokte hem, om een lange reis naar het Oosten te maken, met het doel aldaar de verschillende filosofische stelsels te bestudeeren, er de sporen van de oude godsdiensten na te zoeken en de talrijke secten in hun doen en laten gade te slaan. Daartoe doorreisde hij geheel Klein-Azië en verscheidene streken van Indië en Arabië, In 1649 keerde hij naar Frankrijk terug, waar hij zich vooral met de occulte wetenschappen bezig hield. Op het gerucht van de vermaardheid, die hij zich door zijn verre reizen had verworven, vertrouwde de Hertog van Luynes hem een belangrijke opdracht bij het hof te Rome toe, en toen hij deze had volbracht, droeg hij hem op, zijn zoon, den hertog van Chevrense, te begeleiden op zijn reizen door Engeland, de Nederlanden en Duitschland (1663-1664). In 1665 maakte de dood een einde aan het leven van dezen rusteloozen maar energieken wereldreiziger.

Monconys heeft het relaas van al zijn reizen en trekken te boek gesteld in een lijvig quarto-deel, geschreven in een zwaren en verwarden stijl, en opgevuld met een groot aantal curieuse redeneeringen, gesprekken en beschrijvingen, die geen ander doel hebben dan ons de groote geleerdheid van den schrijver in te prenten, maar die in werkelijkheid alleen onzen lachlust weten op te wekken.

In het laatst van Juli 1663 stak onze wereldreiziger van Engeland naar Duinkerken over, van waaruit hij een der eerste dagen van Juli naar Vlaanderen vertrok. Daar bezocht bij de kermis te Oostende, bewonderde te Brugge de mooie huizen - en de schoone vrouwen, waarvoor de stad van oudsher beroemd was, ergerde zich te Gent aan de veel te groote eetlepels, die hem in zijn mond sneden, leerde te Brussel blanketsel, pommade en andere parfumerieën samenstellen, bewonderde de breede straten en sierlijke huizen van Antwerpen, en reisde vandaar, over Berg-en-op-Zoom, naar Zeeland. De indrukken die hij van deze provincie opdeed, en die uiteraard meer onze belangstelling hebben dan zijn reisherinneringen aan andere streken van den aardbodem, zullen we wat uitvoeriger mededeelen. (1)

Den 14 Juli scheepten onze reizigers zich te Bergen op Zoom in, en kwamen tegen den avond in "Mildebourg" aan, waar ze hun intrek namen in het Huis Domburg ("la Maison d'Ambour"), destijds een bekende herberg op de Markt, gelegen op den hoek der Gortstraat. Nog denzelfden avond deden ze een wandeling door de stad, voor wier ligging, grootte en bouworde ze slechts woorden van lof handen. Natuurlijk stond, naar de gewoonte der tijden, ook een bezoek aan het "Rapousse" (het Rasphuis) op het programma. Hier zagen ze o.a. een vertrek, bestemd voor personen die 's nachts wegens straatschenderij werden ingerekend, en dat op den vloer en aan de vier wanden zoodanig met puntige stokken was voorzien, dat men er noch staan, noch liggen kon zonder groote pijnen. Ook ging Monconys op onderzoek uit naar Johannes Goedaert, den auteur van een kort te voren verschenen werk: "Metamorphosis naturalis, ofte historische beschrijvinghe van den oirspronck, aerd enz. der wormen, rupsen, maeden, vliegen enz." Om zijn adres te weten te komen, bezocht hij zijn uitgever, Jacques Fierings, die in de Giststraat woonde en een globe op zijn uithangbord had. Monconys noemt hem een merkwaardig man; hij zag verscheidene mooie schelpen bij hem, en bovendien drie Chinese boeken.

Met een wandeling rondom de stad werd deze welbestede dag besloten. Den volgenden morgen hadden de reizigers gelegenheid het keurige aanzien van Middelburg te bewonderen en zich te verbazen over de zindelijkheid der inwoners, die alle Zaterdagen de straten schoonmaakten en eens in de maand de in loodkleur geverfde dakpannen. Ook bezichtigden ze de bolwerken met hun mooie wandelwegen, en de binnen- en buitengrachten. Van de poorten noemt Monconys met name de Koepoort aan het "Muleater" (Molenwater), de houten Noordpoort en de hardsteenen Vlissingsche poort. Daarna bezocht hij enkele huizen, waarvan het weelderige interieur zijn bewondering opwekte: de vloeren waren van marmer, en de muren met geverniste en beschilderde steentjes bezet. Den schilder Goedart trof hij niet thuis, maar wel zijn dochter, "een van de mooiste meisjes, en van de liefelijkste gelaatsuitdrukking, die ik ooit in mijn leven gezien heb." "Bijna alle vrouwen," zoo laat hij hier onmiddellijk op volgen, "zijn hier mooi en zindelijk, en gaan met groote zedigheid ter kerke, aan den arm haar kerkboek dragende, die met fluweel of sagrijnleer bekleed en met zilveren hoeken beslagen en van zilveren kettingen voorzien zijn."

Van hetgeen Monconys op zijn verdere wandeling door de stad nog opviel, noemen we de in aanbouw zijnde Oostkerk, en de groote bossen stroo, die men voor sterfhuizen plaatste. Was de overledene een man, zoo vertelde men hem, dan werd het stroo links van de deur gezet, voor een vrouw daarentegen rechts, terwijl voor een jongen een klein bosje palmhout boven op het stroo werd gestoken, en voor een meisje weer een ander kruid. Dit stroo blijft staan, zoolang de doode nog in huis is, wat dikwijls dagen lang duurt. Ook noemt Monconys het gebruik, om voor de deur van een kraamvrouw een z.g.n. kraamkloppertje te bevestigen, d.i. een klein rond plankje, met linnen bedekt.

Nadat Monconys de Abdijgebouwen, de Statenzaal met de op de Spanjaarden veroverde vlaggen, en de Munt bezichtigd had, bezocht hij met den boekhandelaar Fierings, Goedaert. Deze kundige schilder en natuuronderzoeker vertelde hem o.a. dat hij een poeder bezat, dat de eigenschap had het daarin gestoken lemmet van een degen als boter te doen smelten. Monconys schijnt hem op zijn woord geloofd te hebben; hij vertelt althans niet, dat bij dit wonder heeft zien voltrekken.

Na den maaltijd reed men per rijtuig naar Vlissingen, om een bezoek te brengen aan het kunstkabinet van den ouden en zeer gebrekkigen heer Del Corne. Hier zagen ze een groot aantal zeldzame schelpen, hoornen van rhinocerossen en zelfs van den mysterieusen eenhoorn, en vele vreemde dieren, vlinders, insecten, Indische voorwerpen, enz. Monconys schijnt voor dergelijke curiositeiten een bepaalde voorliefde te hebben gehad; we vinden hem tenminste den volgenden morgen nog altijd in Vlissingen, bij een koopman in rariteiten, die hem o.a. een heel groote slang toonde, en het skelet van een visch, dien hij zeide levend gehad te hebben, en die volmaakt op een vrouw geleek.

Over Vlissingen zelf, destijds nog veel kleiner dan Middelburg, laat Monconys zich weinig of niet uit. Hij bezichtigde er het stadhuis, waar hij op het dak een mooi uitzicht had op de stad. In den namiddag keerde hij weer naar Middelburg terug, waar bij den volgenden dag, in gezelschap van Fierings, verscheidene schilderijenkabinetten bezocht. O.a. zag hij er werk van "Siderius Vandeile" van "Arnemu", d.i. Dirk van Delen, een leerling van Frans Hals, die van 1642 tot zijn dood, in 1671, Burgemeester van Amemuiden was, en tegen wiens benoeming tot ouderling enkele inwoners zich verzetten, omdat hij "die lieden utenteekende geliek sij in de kercke sitten."

Het stadhuis te Middelburg vond Monconys al evenmin belangrijk als dat van Vlissingen. Hij noemt terloops de gravenbeelden en de twee levende arenden, een zwarte en een witte die de stad verplicht was te onderhouden. In de benedenverdieping zag hij de VIeeschhal, die hij, zonder te liegen, zindelijker noemt dan de zalen der groote huizen in Frankrijk.

Middelburg verkeerde in deze dagen in een feestelijke stemming. In de eerste plaats was men bezig met de toebereidselen voor de op handen zijnde kermis, en vervolgens was er juist een nieuwe vaandrig, een officier van de wijk, gekozen. Daarom trokken, gedurende de beide dagen dat Monconys te Middelburg vertoefde, een twintigtal burgers onophoudelijk door de straten heen en weer, en schoten bij iedere tien passen die ze deden hun musketten af, wat onze Fransche staatsraad niet zonder reden een gevaarlijke liefhebberij achtte temeer omdat de heeren aan ieder huis, dat ze met hun schot vereerden, onthaald werden op een stevigen dronk.

Onder een hevige regenbui scheepten Monconys en zijn reisgenooten zich in den namiddag van den 17den Juli naar Antwerpen in, waar ze den volgenden dag aankwamen. Reeds een week later kwam het gezelschap weer in ons land terug, ditmaal voor een langduriger bezoek, dat zich tot het grootste gedeelte van de Noordelijke Nederlanden uitstrekte, maar waarbij Zeeland niet meer aan de beurt kwam.

1) Journal des voyages de M. Balthasar de Monconys, II (Lyon, 1666), blz. 109-114.

 

 

DE SCHELDE-ZENDER

Hallo hallo........

Hier is het draadloos uitzendstation de Schelde-Zender........

Vindt u het interessant, te hooren:

- dat de aanbesteding van den nieuwen rijksweg onder Rilland-Bath (raming fl 155.000.-) spoedig tegemoet gezien kan worden. Misschien is de verbinding Zeeland-Noord-Brabant dus het volgend jaar minder afschrikkend.

- dat de leden der Geref. Kerk te Oud-Vossemeer besloten voortaan op Zondagavond geen godsdienstoefening meer te doen houden.

- dat het rijk steun zal verleenen voor het inrichten van een proefveld ten behoeve van den tuinbouw in Westdorpe.

- dat te Renesse het lijk aanspoelde van den kantoorbediende uit Zierikzee, die bij het zwemmen verdronk.

- dat de algemeene reken-kamer bezwaren maakte tegen het aanschaffen van een astronomischen kijker ten behoeve van de leerlingen der H. B. S. in Terneuzen. Het instrument kostte fl 684.

- dat men in Sluis het 50-jarig bestaan der Chr. school aldaar herdacht.

- dat met lucifers spelende kinderen oorzaak waren, dat dezer dagen te Ierseke het remmingswerk op den Dam in brand geraakte.

- dat 15 American girls Zeeland "deden". Ze arriveerden te Vlissingen per vliegtuig, door de ondernemende dames te Londen gecharterd.

- dat hengst Castor, geboren en getogen te Kloetinge, en toebehoorend aan den heer Lenshoek aldaar, in Den Haag tot kampioenhengst voor 1928 werd uitgeroepen. De Zeeuwsche kampioen is bij thuiskomst niet eens met muziek ontvangen.

- dat de vorige week Donderdag dik 2000 Belgische badgasten zich per motorveerboot en per s.s. "Zuid Beveland" naar Middelburg begaven.

- dat de bewoners van Korte Heerengracht en Molenwater in onze hoofdstad zich enkele avonden vermaakt hebben met een in een boom nestelend poesje, dat weigerde de hoogere sfeer te verlaten. De menschen daar boffen nog al eens : eerst het circus en nu dit weer....

- dat morgen een aantal Zeeuwsche deerntjes en knapen in Amsterdam onze provincie gaan vertegenwoordigen. Er wordt daar n.l. ter gelegenheid van de Olympische spelen een folkloristische optocht georganiseerd. Het Zeeuwsche costuum zal present zijn.

- dat te Goes de nieuwe bioscoop, gebouwd op den grond, waar eertijds zich het trotsche verblijf van Jacoba van Beieren verhief, gereed kwam.

- dat in den gemeenteraad van Terneuzen geklaagd is over het vliegen van automobilisten door de Terneuzensche straten. Het beste anti-vliegmiddel leek den heeren een chronometer in de handen van den inspecteur van politie.

- dat de heer J. W. van Oeveren, voorzitter van den kring "Schouwen en Duiveland" der Z. L. M., benoemd is tot ridder in de Oranje Nassau-orde.

- dat een lid van de schietvereeniging "Eendracht maakt Macht" te Grijpskerke abusievelijk een kogeltje in het been van een schietvriend inplaats van in de puntenkaart mikte. In het Middelburgsche Gasthuis werd het projectieltje weer aan de oppervlakte gebracht. De gevolgen van den poedel bleken niet ernstig.

- dat een arbeider uit 's Gravenpolder een tegenstander tegen den grond sloeg. De Kantonrechter begrootte het geval op fl 10. De Amerikaansche bokser Tunney die de vorige week iets dergelijks leverde, betaalde niet alleen geen boete, doch streek 100.000 dollar op. De wereld is vol tegenstrijdigheden.

- dat de vereeniging voor ziekenhuisverpleging op Zuid- en Noord-Beveland, die slechts enkele maanden leven ademt, al 4547 leden telt. In Goes zal men nu wel dra over den bouw van een derde ziekenhuis piekeren.

- dat alle leerlingen van de scholen in Ierseke dezer dagen van de gemeente een portret van de Koningin-Moeder ontvingen.

- dat de Middelburgsche gemeenteraad in iedere raadszitting maar weer gelden voteert voor velerlei aangename en nuttige, maar niet noodzakelijke zaken. Men zou het vermoeden krijgen, dat de finantieele toestand van de Zeeuwsche hoofdstad zeer goed is, als.... men niet beter wist.

- dat de Vlissingsche boulevards-wandelaars zich Zondag vermaakt hebben met een Fransch stoomschip, dat na een aanvaring aan den grond was geloopen.

- dat in het Kurhaus te Scheveningen het geschilderde portret van den onvergetelijken Zeeuwschen bard Jean Louis Pisuisse onthuld is.

- dat nu ook in Tholen een arrestant uit het politie-bureau ontsnapt is. De vluchteling werd evenwel achterhaald. Welke stad volgt thans?

- dat alle inwoners van Goes dezer dagen per post een pakje kauwgummi ontvingen. De bekoorlijkheid der stad is er niet door verhoogd.

- dat de gemeenteraad van Rilland-Bath besloot de pachtovereenkomst met de Mabeg inzake de exploitatie der gasfabriek te ontbinden, met terugwerkende kracht tot 1 Juli 1926. De Mabeg keert daarbij uit een bedrag ineens groot fl 17.000.

Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag........ Adieu ........

 

TREFFERS EN POEDELS

ODE AAN DE IJSCO.

Roomige, ijskoude ijsco,

heele-hondsdagelijksch ding,

't is voor jouw zalige ijsheid,

dat ik een liedeke zing.

Ben je geen kleine oase

in deze hitte-woestijn,

't mootje der Noordpool-in-Holland,

nederig ijscootje klein ?

'n Hittegolf-golfbreker ben je,

'n smulbaar, vriespuntig geval,

't ligt in den aard van je leven,

dat dat niet lang wezen zal. -

Want in heel je bestaantje

ben je van minderen graad,

'n eisch van het ijszoekend menschdom,

'n allemansvrindje op straat.

Bradende hittepatiënten

eten je allemaal graag;

ijscomisbruik gaf aan velen

'n ijskoude ijscootjesmaag,

IJzig, laagprijzig pakketje,

dat nu de wereld verrukt,

ijsgekoeld, graaggevoeld blokje,

zuivel-met-suiker-product.

Dooivreezend scheikundemonster,

analyseerbaar object,

Keuringsdienst heeft in je hartje

wel eens wat leelijks ontdekt....

Als weer de ijstijd in 't land komt,

't ijselijk koud wezen zal,

brengt ons die ijstijd de wijsheid:

ijscotijd gaat bovenal ! -

WILLEM TELL II

 

HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND

25 Juli. - Als 't vacantie is, moet 'n goed vader wat voor z'n kind doen. Reden waarom ik Jossie vandaag fietsen heb probeeren te leeren. Dat is een ongelukkig werk. In het begin gaat 't wel, maar weldra zijn er twee korzelige partijen, die elkaar van de slechte vorderingen beurtelings beschuldigen. En bij het verder vorderen stijgen de moeilijkheden voor den ademlozen begeleider. Houdt bij den leerling vast, dan schreeuwt deze: laat me los! en geeft hij hier gevolg aan, dan moet hij als tweede geluid na de catastrophe hooren: Waarom hield u me niet vast!

's Middags troost gezocht in "Het varken met de .sirene", waar mr. Mierick een boom opzette over den Belgischen financier van Europeesche reputatie, met den Duitschen naam, die na zijn vertrek uit Engeland, in het gezicht van de Fransche kust, boven het neutrale Nauw van Calais, door 'n internationale duizeling bevangen werd, zichzelve verwarde met een effect en bij de poging tot speculatie à la Caisse, kelderde als 'n baksteen.

Krimp sputterde wat tegen de Belgische doctoren, die de familie getroost hadden met de diagnose: Veelvuldige breuken aan schedel, wervelkolom en ledematen; overigens niets abnormaals.

Sommige geneesheeren zijn nooit tevreden!

26 Juli. - Klimaat broeierig. Bederfelijk weer. Wanneer ik 's avonds niet de melkkannen leegdronk, zou de inhoud bepaald bedorven zijn. Ja, warmte is bederfelijk, maar ik bevind mij er toch beter in, dan b.v. tusschen het ijs aan de Noordpool. Bespeur zelfs nog eenige belangstelling in mij voor de politiek. Hedenmorgen met aandacht het relaas gelezen over den Egyptischen staatsman met dien voorhistorischen dierennaam Mammouth, die het parlement voor drie jaar met vacantie stuurde wegens chronische praatzucht. Het geheele gros babbelkousen zal gedeponeerd worden aan de voeten der zwijgzame sfinxen, naar beweerd wordt.

27 Juli. - Met Breeduitstra op de kade naar een geweldig schippersrelletje gekeken en geluisterd. Allemachtig, wat gebruiken die menschen 'n ruwe taal. Ik kon niet begrijpen dat Breeduitstra bleef luisteren. Heb hem later op dit ongepaste van zijn gedrag gewezen. Ter verontschuldiging dischte hij een verhaal op over een zijner voorouders, die in zijn jeugd geen leelijk woord aan kon hooren. En die voorouder had eens een zeereisje gemaakt, waarbij hij op zekeren dag met zijn oor nabij de gehoorbuis was geraakt, die van de stookplaat naar de commando-brug liep. Ontzet had bij den kapitein aangegrepen. "Wees blij", zei deze, "zoolang ze zoo te keer gaan, is 't 'n teeken dat het schip geen gevaar loopt te vergaan." Verontwaardigd was de voorouder weggeloopen, doch toen 's avonds de storm was opgestoken, keerde hij, zich aan alles vasthoudend, naar de spreek-buis terug en fluisterde dankbaar: "gelukkig, ze spreken nog onbetamelijke taal!

Sindsdien ging het geslacht Breeduitstra voor geen booze schippers-analogen meer op zij.

Heb gezegd, dat de verklaring mij bevredigde.

28 Juli. - Vandaag officieele zomerdienst in mijn garderobe geopend, door aanschaffing van een linnen pak op den zomer-uitverkoop van magazijn "De hond met de weegschaal". Terstond proefgestoomd. Overvallen door een wolkbreuk ; zag er uit als een lange-afstand-zwemmer in aangemeten badpak. Men heeft mij er moeten uitsnijden. Neem slechts het feit ; bespaar u de woorden, die er mee vergezeld gingen. In den namiddag Jossie fietsles gegeven. Drie pond afgevallen. Zal punktroller te koop aanbieden.

29 Juli. - Daar Beppie uit logeeren moest en tante veel van rozen houdt, ben ik vanmorgen 5 uur uit de veeren gewipt om eenige van deze inderdaad zeer fraaie bloemen van de struiken bij mijn buurman te snijden ; overdag zou je er maar kwesties over krijgen en daar heb ik gruwelijk 't land aan. 'n Goede buur is beter dan 'n verre vriend.

30 Juli. Met Wybo naar het circus geweest. Aan den comestibleswinkelier, die reclameplaten had uitgehangen, om de vrijkaarten laten vragen door Sientje. Die kon moeilijk weigeren omdat we er in den winter wel eens worst voor de boerenkool halen. Schitterend programma afgewerkt. Stoute toeren. Daverend applaus. Lukte de kunst niet, dan deden de artisten of ze het zoo bedoeld hadden. Ook daverend applaus. Een man, die de geluiden van alle dieren na kan bootsen, gaf mij de keuze. Ik werd zenuwachtig. "Noem U maar Uw lievelingsdier", moedigde hij me aan. "Rolmops", zei ik. De kerel werd kwaad. Hoogst onbillijk.

31 Juli. - Op soos maakt jhr. Poetspanne propaganda voor het instituut, dat tegen geringe vergoeding, uit alle oorden der wereld, ansichtkaarten naar je familie en kennissen wil zenden, met je eigen handteekening. 't Spaart honderden guldens reiskosten uit, zei de jonker. Heb me in beginsel vóór verklaard.

 

PRIKKELDRAAD

U kent het type, dat niets in het leven kan uitrichten of het loopt hem tegen? Natuurlijk kent u het. Waarschijnlijk heeft u onder uw naaste of aangetrouwde bloedverwanten zoo'n pechvogel en anders toch onder uw vage kennissen. Ik behoef hem hier dus niet te portretteeren .... hij staat in zijn poging om flink op u af te komen stuikelend voor u. 't Is Jan Pech, de representatie van het tragische leven, de charlie-chaplin van dit ondermaansche, de zielige uitzondering op het spreekwoord : "De aanhouder wint".

U kent 'm.

En u kent ook de pech-zaak, de zakelijke copie naar het wandelende brokje sneuheid, de winkel van het Fatum, het zakenpand dat door een soort noodlot achtervolgd wordt en dat allen die den vermetelen moed hebben er zich te vestigen, tot den bedelstand brengt.

Het pand zet het leven in als huisvesting van een man in heele rijwielen en onderdeelen daarvan, na 3 maanden doet het in bont en corsetten, dan wijdt het zich enkele weken aan de hygiëne, vervolgens kan men er vliegende sigaretten bekomen, dan weer ziet men het in dienst van werkmansschoenen en zeildoek-overjassen, nog later slaat het de moederlijke vleugelen uit over haringen in 't zuur en aanverwante artikelen....

Gedijen doet er niets, alles wat het pand tot zich neemt is reeds bij voorbaat ten doode opgeschreven. Ontzettend jammer en akelig naar, maar 't is nu eenmaal niet anders.

Aan Jan Pech en aan den ongelukswinkel herinnerde me dezer dagen de Middelburgsche waterleiding. Ook deze instelling toch heeft getracht van het leven te maken wat er van te maken valt en.... nebbisj ....

Iedere poging draaide op niets uit.

Begonnen werd de Middelburgers te verleiden met water van een donker kleurtje.

De Middelburger slikte het, maar deed leelijk.

"Ook goed", zei de waterleiding, "ik geef je wat anders",

En het water werd zout....

Toen ook dit niet naar den zin was, kregen de hoofdstedelingen eerst een tijdje water met niks, toen met een vleugje facealiën, daarop met een portie bacillen, de laatste weken kregen ze het zelfs gekookt.

En nog bromt en tiert de Middelburger.

Ik vermoed, dat de waterleiding weer met een troosteloos gebaar bij de pakken neer zit, maar onder de hand op een nieuwe uitkomst zint.

Als ik aan Jan Pech en aan den ongelukswinkel denk, vrees ik het ergste.

Er zijn nu eenmaal van die menschen en dingen, over wie bij de geboorte de schaduw van het Noodlot valt. Slechts de dood kan in zekere gevallen de uitkomst brengen. En meestal moet dat dan nog een heel komisch sterven zijn op den koop toe.