Ons Zeeland 1928, nummer 34

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

DE ZEEUWSCHE WEEK

Echte of nagemaakte boeren ; over de werkloosheid in Zeeuwsch-Vlaanderen; de staking te Vlissingen.

Het Zeeuwsche costuum is dezer dagen in de provinciale pers nogal druk besproken. De "Middelburgsche Courant" verscheen n.l. met een artikel over de folkloristische vertooningen, die men van tijd tot tijd hier en ook wel buiten de provincie organiseert, en waarbij het Zeeuwsche costuum gedragen wordt door meisjes en jongens die niet tot den boerenstand behooren. De "Middelb. Crt." vond dit een misbruik maken, en het blad noemde de vertooningen onwaar. De vreemdelingen, voor wie de dansen en spelen zijn opgevoerd, meende het blad, weten niet beter of het zijn echte boerinnen en boeren. Door zulke vertooningen wordt de vreemdeling dus bedrogen, en als hij dit bemerkt zal het ons tourisme niet ten goede komen.

De "Goesche Courant" bleek een andere meening toegedaan. Dit blad deed uitkomen, dat men van een opzettelijk bedrog niet spreken mag, en dat, zoo de vreemdeling al eens een enkelen keer een "aangekleede" boer voor een "echte" heeft aangezien, zulks nog geen nadeelen zal opleveren die kunnen opwegen tegen de vele voordeelen welke de "vertooningen in Zeeuwsche dracht" Zeeland bezorgen. Zoo de "Middelb. Crt." haar zin krijgt, aldus de "Goesche", zouden de, gevolgen zich dra doen bemerken.

Twee opvattingen, zooals men ziet, die bijna lijnrecht tegenover elkaar staan, de eene is gekant tegen het dragen van de Zeeuwsche kleeding door hen, die het niet iederen dag doen, de andere ijvert voor propaganda in de nationale dracht, de eerste helt over naar idealisme en getuigt van piëteit jegens ons costuum, de tweede is afgestemd op de zakelijkheid, op de beteekenis van de reclame, waarmede we in dezen tijd meer rekening moeten houden dan over het algemeen in ons gewest nog gedaan wordt.

Thans onze meening. Wij gelooven dat de vertooningen, zooals deze tot nu toe geschiedden (en mits men het tourisme als een zakelijk element opvat) geheel door den beugel konden. De leiders ervan waren verantwoordelijke mannen, die wisten wat ze aan het Zeeuwsche costuum verschuldigd zijn en ze waakten tegen de overdrijving welk noodwendig schadelijk had moeten worden. Een streek, die vreemdelingen tot zich trekken wil, kan niet zonder propaganda; hoe meer reclame hoe beter zelfs, als ze maar in stijl is en bij den vreemdeling het verlangen opwekt om het voorgestelde in de werkelijke omgeving te gaan zien. Het lijkt ons niet noodzakelijk, dat de propagandisten "echte" boeren en boerinnen zijn ("echt" kan juist een bezwaar vormen omdat "namaak" in sommige gevallen en in een bepaalde omlijsting begeerenswaardiger is dan het "echte") evenmin als het ons als noodzakelijk voor komt, dat de afbeeldingen op de folders en ander papieren reclame-materiaal foto's moeten zijn van menschen die dag in dag uit het Zeeuwsche costuum dragen. De mensch is in de kwestie welke hier aan de orde is bijzaak, hoofdzaak is de gewestelijke dracht. Het komt er op aan de menschen naar Zeeland te lokken met alle middelen die resultaten kunnen afwerpen; als ze eenmaal hier zijn, moet de werkelijkheid de rest doen.

Idealen zijn heel mooi, ('t zou natuurlijk meer waar zijn als de vertooningen met behulp van onvervalschte boerinnen en boeren konden plaats vinden, maar dat gaat nu eenmaal niet) soms moeten ze echter voor de werkelijkheid wijken.

En daarom - en gelet op het voordeel dat de touristen ons brengen, zouden we de kranige leiders der vertooningen, de Zeeuwen, die met opoffering van veel tijd zich in dienst van het tourisme stellen, willen toevoegen : "Gaat op den ouden voet voort".

x

In Zeeuwsch-Vlaanderen sukkelt men nog steeds met de werkloosheid. Zooals men weet heeft het Tweede Kamerlid dr. Kortenhorst den Minister van Financiën onlangs geinterpelleerd omtrent de te nemen maatregelen om aan den nood van de bevolking tegemoet te komen, doch resultaten heeft het nog niet afgeworpen. De nood neemt intusschen toe. Terneuzen b.v. rekent in den komenden winter op circa 2000 werkloozen, hetgeen voor een gemeente van dien omvang zeer onrustbarend genoemd kan worden. Een der oorzaken van de werkloosheid vormen de Belgische werkkrachten, die op vele instellingen aan den overkant gaarne gezien zijn omdat ze finantieel lagere eischen kunnen stellen (en ook stellen) dan de Hollanders. Zoo gebeurt het meermalen dat men een Belg aan het werk zet en voor een Hollander de deur der fabriek gesloten houdt. In het buitenland pleegt men meestal juist anders te doen, een vreemdeling komt daar bijna nooit als werkkracht in aanmerking door de bepalingen van de overheid, maar ook.... door de opvattingen der werkgevers. Het ware te wenschen, dat de Zeeuwsch-Vlaamsche werkgevers ook meer in dezen geest handelden.

Wat de werkloozen betreft : gaarne vestigen we hun aandacht nog eens op de gelegenheid die het Rijnland op het oogenblik biedt. Vooral zij die wat verstand van den landbouw hebben, zijn er gaarne geziene hulpkrachten. Er worden namelijk voerlieden-ploegers en melkers gevraagd. Men geeft, wat de eersten betreft, de voorkeur aan arbeiders, die goed met paarden kunnen omgaan, reeds in den landbouw zijn werkzaam geweest, kunnen ploegen en landarbeid verrichten. Het geldt hier een arbeidsovereenkomst voor een geheel jaar; loon minstens 50 mark per maand met kost en huisvesting. Voorts heeft men er arbeiders voor allerlei landarbeid noodig. Bij accoordwerk kan 5 á 6 mark per dag verdiend worden; het dagloon bedraagt 2 mark. Bovendien genieten de arbeiders kost en huisvesting.

Emigratie kan voor de betrokkenen in vele gevallen een uitkomst zijn. Het gewest Zeeuwsch-Vlaanderen komt zulks evenwel niet ten goede.

x

De staking aan de "Schelde" duurt nog voort en wanneer het einde zal komen weet niemand. Werkgevers en werknemers zijn elkaar niets nader gekomen en het staat te bezien, dat een minnelijke schikking wel nooit de reden van het beëindigen van het conflict zal worden. Wat dan wel? Misschien de nood in de gezinnen der stakers. Vooral in de grootere gezinnen dezer menschen wordt het steeds moeilijker aan het einde van de week de touwtjes aan elkaar te knoopen. De reglementaire uitkeering uit de bondskassen blijkt voor velen niet voldoende. Thans trachten de bestuurdersbonden in Vlissingen en Middelburg een extra steun te organiseeren voor hen die in nood verkeeren, en er worden collecten gehouden om tot dit doel te geraken. Dit is bedenkelijk en o. i. afkeurenswaardig. Bedenkelijk omdat het er op wijst, dat de nood in 't zicht komt, afkeurenswaardig omdat het geen zin heeft buitenstaanders financieel te intereseeren voor een conflict dat buiten hun gezichtsveld ligt en ook buiten hun bemoeiing moest blijven.

De positie der werknemers is door deze steunactie geenszins verbeterd!

 

VAN EIGEN BODEM

Het drama in de pastorie of de

Predikantenmoord te Driewegen in 1687

(naar officieele bronnen bewerkt)

door J. BIJLO.

(Vervolg).

Ick weet wel, dat mijn vervolgers in alles op 't voorzichtigste en hevigste hebben beleidt om mij de hartste slagen te geven en ik merck wel dat in hare boosheijt licht d'overhand sullen krijgen.

Maer laetse woeden tegen 't lichaem, mijne siel sullen sij niet schaden. Laet het lichaem de uiterste schande ondergaan, 't sal niet belet worden op te staen, en sich, naer hoop ick, noch eens al mijn vianden, bijsonder die tegen haer beter weten (en niet verblindt sijnde) mij valschelick soo scherp vervolgen, beschaamt te sijn in Gods gerichte.

Ja van nu aen kan ick met soo een blijtschap mijn vervolginge dragen, als mijn vianden sich over mij verblijden. Wat is toch de werelt? Wat is toch de schande der werelt? Wat de eer?

Als wij maer bij ons selven wel sijn. 't Sal alles moeten verdwinen en 't eeuwige sal maer bestendigh blijven en daerom bespot ick alles dat de werelt heeft, en verblijde mij dat Godt mij maer een Christen heeft gemaekt. Het is waer, dat ick in de danckbaarheijt, die ick daerover Gode schuldigh was in vele ben te kort geschoten, evenwel ist seker, dat het hoogste einde mijner betrachtinge geweest is Gods eere ende saligheijt mijner ziele.

Het heeft mij dickwils bedroeft, dat mijn dienst in mijn gemeente veelsins vruchteloos is geweest door anderen. Ik hoop evenwel dat Godt noch eens hare oogen sal openen en haer laten sien mijne genegenheijt, die ick hadde om haer opte bouwen in 't geloove en aen den anderen kant dat mijn vervolgers niet beoogden dan alleen om haer onnoosele tegen mij te gebruiken en aan te hitsen.

Ick ben tegenwoordich wat onpasselick na den lichame soodat ik meest moet leggen. Ick ben seer amechtig en des nachts ben ick met de koorts en hartkloppingen bevangen. Echter Goddanck ick leef wel getroost en blimoedigh dewile versekert ben dat Godt mij niet sal verlaten en begeven, en sent Godt mij een ramp toe, ick ben niet beter dan duijsent anderen, die onnoosel de wreedste dooden hebben moeten ondergaan en tot een schimp en een spot voor de werelt waren.

Het sou mij noch aangenaam ten opsichte van ulieden wesen, dat de saek, al was het na mijn doot, nog eens ontdekt wierde.

Echter soo niet, ick bid U.E. en al de vrienden dat, dat patientelick met mij wilt dragen. Bijsonder en bekommert U niet met mij dewile ick selfs in blijtschap leef en mij dagelicks meer en meer getroost bevinde.

' t Was mij eerst smertelick, als ick dacht om de bekende soete Juffrou. Echter nu ick met sooveel genoegen mij Godt onderwerpen in de doot, als soo een gewenst huwelijk, daer ick mogelick maer al te veel opgeset ben geweest.

Ick bid U.E. gelieft beide neven en nichten de Rijcke en de bekende Juffrou en hare vrienden te groeten door een briefke. Of het gebeurde dat ick haer niet meer sagh, gelieft oock soo te doen aen neef de predikant de Clijver en door hem aen Potteij en diegene die meer mijn handel en wandel kennende oock weten hoe jammerlick ick vervolght worde ten onrechte. Groet oock neef en nicht de Clijver tot Middelburg, als ook neef Corn. Laporte en alle bekende.

Is 't dat ick U.E. hier niet meer ontmoete, ick hoop, dat hierboven U.E. en mijn eerlijcke vrienden sal ontmoeten.

Dhr. Godin heeft versogt, dat ick tot Middelburg hem op 's Gravensteen mocht gelevert worden, dewile schilligstatueert (1) presentie te hebben, doch mijn practisins hebben meer genegenheijt, dat Dhr. Fiskael mij hier houd. Doch ick oordeel, dat het mij gemackelicker zou geweest sijn in Zeelandt mijn defensi (2) te doen, want dan konde ick veel gemackelicker die getuijgen bij mij krijgen om met mij te confronteeren en ick kon oock veel gereeder van daer in questi laten doen om de valsheit en lossigheit der selver te ontdecken, soo mij dat vergunt wierde.

Echter wat de rechters belangt, dat moet mij indifferent (3) wesen, men disputeert (4) nu :

1e. of ick hier sal blijven of overkomen,

2e. of ick van de reste buijten de moort nu niet gepurgeert (5) ben, waerop morgen mogelick sententie (6) sal sijn.

Oock ben ick tegenwoordigh mij soo weinigh meer aen die wereltsche sacken, alhoewel van groot gewischt sijnde, gelegen latende, dat ick mij, als van wereldsche heil ontbloot siende, aen Godt alleen mij bevele en die Godt, die ick alhoewel in onvolmaektheit hier gedient hebbende, sal mij om Christi wille gunnen, dat ick hem oock volmaeckt hier boven sal dienen. Ja dat is maer alleen mijn wens en begeerte om ontbonden te sijn en al sien ick tegemoete hoe geweldigh en listigh mijn vianden mijn quaadt hebben gebrouwen, niet twifelende of sij sullen mij in mijn uijterste en schandelickste ruijne sien.

Het deert mij daerom niet hier te sijn, maer soo ick hier niet was, sou dit evenwel seker kunnen versekert sijnde, dat mijn valsche beschuldigers haer selven maar niet mijn sullen dooden, ten ware na den lichame, dat ick niets estiniere.

Gelieft beide Ooms Costenoble te groeten en hertelick te bedancken over de moeite om mijnentwil aangewent, Ick hoop dat Godt haer lichamelick sal doen dragen dien hoon die sij om mijnentwil moeten dragen van mijnen boosaerdigen, valsche vianden, of oock van die, die door haer sijn verblindt. Godt wil het alles ten beste keeren, en laet ons aan Sijne handt onderwerpen, en bidden dat Hij maer ons Vaderlandt en sijne vervallene kercke wil bewaren. Ick blijve na toewenschingen van alle heil aen UEd. en al de vrienden

Mejuffrou,

U verplichtste dienaer,

JACOBUS DE CLIEVER,

Predikant te Calishoek.

Hage, den 17 Juli 1687.

(Wordt vervolgd).

1) vaststelt.

2) verdediging.

3) onverschillig.

4) spreekt of onderhandelt.

5) gezuiverd.

6) uitspraak.

 

 

DE SCHELDE-ZENDER

Hallo, hallo........

Hier is het draadloos uitzendstation de Schelde-Zender........

Vindt u het interessant, te hooren

- dat 30 Augustus te Middelburg door boerenzonen in de Abdij een ringrijderij zal worden gehouden. 97 deelnemers meldden zich aan. Ter gelegenheid van dit rij-feest komt een extra-trein van den Haag naar Zeeland.

- dat in den Goeschen polder een rijtuig met vier inzittenden van den weg in de sloot geraakte. Twee personen kwamen met den schrik vrij, een werd aan het hoofd gewond, van den ander werden de ribben beschadigd. Het zijn niet alleen auto's, die niet altijd den goeden weg houden....

- dat men in Ierseke weer een begin heeft gemaakt met de verzending van oesters. Dit dorp zal spoedig behalve door zijn oesters bekendheid verwerven door den eersten particulieren vlieger, die over een eigen vliegtuig beschikt. Ierseke in de lucht!

- dat Aardenburg overhoop ligt met de P.Z.E.M. over den bouw van een transformatorenhuisje.

- dat een meisje uit St. Philipsland tijdens het fietsen het stuur van de fiets van haren begeleider vast hield, terwijl deze op zijn beurt het stuur van het vrouwelijke rijwiel omklemde. De gevolgen waren een val, bewusteloosheid, wonden. Men ziet veel dergelijke onvoorzichtige trapfietsers in onze provincie.

- dat de 900.000ste bezoeker van de Nenyto te Rotterdam een inwoner van Goes bleek. Beroemdheid schuilt in een klein hoekje.

- dat in den beroemden zomer van 1911 het water in de Ierseksche Moer 46 c.M. beneden zomerpeil is geweest. Dit jaar echter al 47 c.M. We behoeven niet te vragen hoe weinig regen we dezen zomer hebben gehad.

- dat te Vlissingen een electricien, die een antenne wilde aanbrengen, van het dak van een huis op den beganen grond stortte. De man moest naar het ziekenhuis worden gebracht.

- dat de Zeeuwsche landbouwers voornemens zijn dit jaar eens niet over den oogst te klagen.

- dat de gemeenteraad van Burgh besloot een jaarlijksch subsidie te verleenen aan de in Haamstede te stichten lagere tuinbouwschool.

- dat een jager te Axel zich in de hand schoot. Het lichaamsdeel moest worden verwijderd.

- dat niet minder dan 70 personen te kennen hebben gegeven zeer gaarne gasfitter te worden in Tholen.

- dat de Goesche kermis Dinsdag j.l. geopend werd. Dinsdag a.s. is de laatste dag.

- dat in de hoofdplaats van Zuid-Beveland Zondag l.l. een internationale voetbalwedstrijd is gespeeld tusschen Goes I en Zurenborg Sport 1 uit Berchem (België). De Belgische sportmenschen brachten behalve 300 supporters een muziekgezelschap mee. Toch kregen ze met 2-0 op het hoofd.

- dat de r. k. boerenbond in West Zeeuwsch-Vlaanderen op 1 September a.s. zijn 25-jarig bestaan zal herdenken.

- dat hotel "Britannia" te Vlissingen weer een uitbreiding staat te wachten in den komenden winter. Duizenden hebben dit jaar van het grootsche Vlissingsche hotel, van zijn dancing en van de attractie daarvan (het alleraardigste danspaar) genoten.

- dat in het Vlissingsche zeebad dezer dagen de 40.000ste bader of baadster wordt verwacht. We zijn zeer nieuwsgierig naar de hulde, die men de (n) gelukkige zal bereiden.

- dat het verbod tot het betreden van de duinen tusschen de Vijgenetter en Valkenisse onder de gemeenten Koudekerke en Biggekerke opgeheven is. Vergunningen tot het kampeeren in de duinen worden echter dit jaar niet meer afgegeven.

- dat Prins Hendrik de vorige week in Walcheren vertoefde en verder een bezoek aan Wemeldinge bracht.

- dat het water in het kanaal Neuzen-Gent door de Belgische fabrieken zeer verontreinigd wordt. Als dit aanhoudt, zal de visch het niet overleven.

- dat de Vlissingsche stakers de werkwilligen weer meer actief gaan volgen. De politie moest al eenige keeren ingrijpen.

Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag........ Adieu ........

 

HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND

Maandag 20 Augustus. Bijna in geen week m'n journaaltje bijgehouden. Dat had zijn droeve oorzaken! Er is iets geweldigs tragisch gebeurd in deze laatste dagen. Bijna faalt mij den moed om nu op schrift nog eens al de doorgestane ellende opnieuw te beleven, maar een eerlijk journaalhouder heeft zijn verplichtingen voor het nageslacht, waarom ik dan ook mij nedergezet heb, om het verschrikkelijke zoo waarheidsgetrouw mogelijk te boekstaven.

Het kan ongeveer een week geleden zijn, dat ik op zekeren morgen bespeurde, dat mijn oogen hun scherpte verloren hadden. Daar mijn tegenwoordigheid van geest een der schoonste gaven is, die ik bezit, dacht ik er terstond aan, dat een bril mij redden kon en omdat tijdige hulp dubbele hulp is, vatte ik onmiddellijk de koe bij de horen en lag, na het ontbijt, mijn toestand aan Liesbeth bloot. Nu heeft Liesbeth een buitengewoon goed hart. doch aangezien ze dat nimmer blijken laat, antwoordde ze op tamelijk bitsen toon, dat ik 't eerst nog maar eenigen tijd moest aanzien. Ik merkte met gepaste bescheidenheid op, dat ik juist daarvoor een bril noodig had. Liesbeth werd driftig en zei, dat ze mij nog nooit over 'n slecht gezicht gehoord had. Ik wierp, wederom zeer gematigd, haar tegen, dat 't toch eens de eerste keer moet zijn en dat zij toch ook 'n bril gekocht had.

"Maar ik heb ook slechte oogen" viel Liesbeth uit.

"Ik ook!"

"Ja, natuurlijk, wat ik heb, wil jij ook".

Maar laat mij deze onaangename dingen niet meer ophalen, en volstaan met de mededeeling, dat na drie dagen lijdelijk verzet en veelzeggende manifestaties van gezichtszwakte, die 'n klein tikje aan overdrijving mank gingen, Liesbeth mij op Donderdag 16 Augustus een bankbiljet van f 10 toewierp en zeide: "Koop dan 'n bril van mijn part'. "Nu als 't zoo moet gaan", wrong ik uit mijn keel.

"Hoepel op!" beval Liesbeth en ik spoedde mij naar den oogarts, die na ettelijke letterproeven me een prima bril verkocht, waarmee ik blijde stationswaarts ging en daarna naar mijn Heimat spoorde. 's Avonds ontsloeg ik Wybo als lector en verwerkte zelf m'n krant. De bril las prettig.

Maar helaas! Philemon Zijdewind is een pechvogel. Toen ik Vrijdag 17 Augustus nooit zal ik dien dag vergeten - 's morgens den bril opzette, zag ik alles rondom mij in nevelen gehuld en dit bleef zoo. Wat ik sindsdien uitgestaan heb, is met geen pen te beschrijven. Of Liesbeth het voelde: ik weet het niet, wel weet ik, dat zij met doorborende blikken op mij lette, of ik dat marteltuig niet naar mijn voorhoofd verschoof. En of 't noodlot er mee speelde: mijn oogen werden met den dag beter, waarmee de kwelling gelijken opmarsch hield. Ik kon 't gras dat ik moest snijden, niet onderscheiden en toen ik Wybo de hoogste bosjes met zijn vinger liet aanwijzen, kerfde ik in dat lichaamsdeel. Sientje zag ik voor Jossie aan en ik ontdekte de vergissing pas, toen ik oudergewoonte (of oudersgewoonte?) hem zijn neus wilde afvegen. Zoo ging 't door, onderwijl mijn oogen brandden en traanden - hoe is 't mogelijk? tegelijk. Dat ik mijn tormenten vol hield, dankte ik alleen aan mijn wandelingen en aan den nacht. Die hel op aarde duurde voort tot op dezen morgen. Wandelende in triestige verlatenheid 't had meer van dolen - ontmoette ik op den stillen Singel een marskramer, die een brillenkoopman bleek. Ik had hem kunnen omhelzen. Op een bankje speelde zich de zaak verder af. Bril na bril zette hij me op; geen enkele gaf me baat. Reeds krabde de negociant bedenkelijk achter 't oor, toen zijn oog op een geheim laatje viel. Drie seconden later stond er een bril op mijn neus, die mijn omgeving helder voor me deed opengaan. Ik schreide van dankbaarheid. De koop was zóó gesloten. Hij nam mijn bril; ik de zijne en gaf drie gulden toe; 't laatste wat ik bezat. Fier stapte ik huiswaarts; 't leven met anderen bril, maar ook met andere oogen bekijkend. 't Diner smaakte me voortreffelijker dan ooit. Toen Sientie mij de pudding aangaf, liet ze dit gerecht vallen wegens een heftige lachbui. "Dat heb ik nog nooit gezien", gaf ze verklaring van hare onwelvoegelijkheid, "een bril zonder glazen.... tenminste op iemands neus".

Het angstzweet brak me uit. Aller oogen.... enfin, U kent de kwattaspreuk.

Pijnlijke oogenblikken braken voor mij aan, doch zij waren niet pijnlijker, dan ik ze den laatsten tijd gewend was.

En nu.... ik zie weer en alle leed is vergeten.

 

PRIKKELDRAAD

Laten we er maar niet om heen draaien : een goede Zeeuw is dol op de historie van zijn land. Hij vindt het heerlijk om te grasduinen in het roemrijke verleden, om te gast te gaan bij de oudheid die er getuige van was dat verschillende plaatsen ontstonden of verdwenen, hij groeit wanneer hij zich verdiepen kan in de vele helden-, goede-, stomme en ook wel belachelijke daden, aan welke de voormoederen en echtgenooten mitsgaders kroost zich niet onthouden hebben zich schuldig te maken.

De Zeeuw pleegt historie, en als hij dat niet doet, dan is er een mankementje aan zijn hersen-machine.

Deze historie-verslaafdheid is op zich zelf een onschuldig narcotum, dat hier niet over den draad geleid zou worden als het niet heel veel keeren gepaard ging met den lust om te getuigen.

Dit samen gaan kan den laatsten tijd ontstellend dikwijls worden waargenomen in de Zeeuwsche bladen en blaadjes, die zich geroepen voelen ons behalve nieuws en advertentiën van tijd tot tijd nog een andere schotel voor te zetten, n.l. een "historie-couvert". Het wordt in vele gevallen geprepareerd door historie-slaven, die zoo door de liefde voor gelezen oude geschiedenissen bevangen zijn, dat ze evenals de voor het eerst verliefde jongeling niet anders kunnen doen dan de beminde onder de waarneming van alle kennisen te brengen en te zingen: "Is ze niet mooi en goed en lief en had ik het recht haar alleen te kennen? De verliefde jongeman kreeg menigmaal een onthaal, dat weinig vriendelijk was, de in de netten van de historie gevangenen vergaat het over het algemeen beter, waarschijnlijk omdat, vooral in den komkommertijd, niet iedere redacteur lust heeft op zeeslangenjacht te trekken. Men kan nagenoeg geen blaadje in ons gewest opslaan of men vindt er een historische bijdrage in, samengesteld of bijeen geharkt door een of andere inwoner van ons gewest, die zich beter tot zijn dagelijksche taak en tot het lezen der oude schrijvers zou kunnen bepalen dan over te gaan tot het publiceeren van een materie die hem als een te groote hooge hoed ons over de ooren zakt.

Ik meende de aandacht op deze niet ongevaarlijke geschiedschrijver te moeten vestigen, hoewel ze zelf al een sterk luchtje af geeft. Ruikt u het niet? Laten we het stankje ontleden. Ziehier: plagiaat, verwatenheid, gemis aan zelf-critiek en oneerbiedigheid jegens het verleden, dat zich niet door den eerste den beste laat ontdekken.

Alle eerbied voor den ernstigen schrijver van de Zeeuwsche geschiedenis en voor alle bevoegden die zich ernstig aan de reconstructie zetten; een penneprik echter in de hersenen van al de anderen, wier namen me telkens als ik ze voor oogen krijg, aan geestelijke prostitutie doen denken.

 

SCHOUWSCHE VERZEN

DE KOLLEN.

Midden in den dune, waer amper 'êllem wil groeie,

Op 'oôge, kaele kopjes, wae' je de zeêwind 'oor loeie,

Wone de kollen in krooën bie mekaore,

't Nist van den eênen 'n êndje van den aoren!

Varre van de menschen zitte z'op d'r eijers te broeien,

Waer 'n knientje enkelt es om de nisten kom stoeie,

Wae' z'n bonslienk zie komme in 'n koope'oore vliege :

Wan da' tuug perbeer aoltoôs d'r jonge te kriegen.

'n Kuletje in 't zand mit 'n paer 'êllemaeren,

In om 't nist weê' te vinden, as ze deu' de locht komme vaere,

'n Stik of wat schêllepjes, wit op 't gele zand.

Mit vischgraeten in gornetten flak an de rand.

Om in bie Juni lêgge dae' de jonge te droêlen,

Graeuw-gries van plumen mit mekaore te kroêlen.

Koppen in d'oôgte, in oôgen as kraelen,

Volge ze d'oûwe, die d'r eten gae 'aele!

Mar a'gauw loape z' a' deu' d'n dune te scharrelen

Bosjes veeren, die de wind deu' mekaore laet dwarrele!

As ter onraed komt is ter wel 'n 'êllem bie d' 'and.

As ze daer achter schule, dan bin z' uut d'n brand!

In Juli binne ze vast a' groôter as 'n duve!

Op d'r sterreke poôten kunne ze noe lang genog bluve!

D'r vlerreken dae' gae ze noe nog mee ekserseere,

Wan 't vliêgen dat motte z' in de perfeksje leere!

In Augustus beginne z' a' mit de kroo mee te trekken.

D'oûwe, witte knasters voorop, mit groôte, kromme bekken.

Dan komme ze pas zêllef, de jonge, graewe kollen,

In ze vaole in zeêë dichte bie de perbolle!

Nog 'n tiedje in ze vliege net zo goed as d'oûwe!

Dan magge ze mee, deu' werremte in deu' koûwe!

Deu' sturrem in deu' bujen, van d'eên nae' d'aore plekke,

In s'aevens magge ze d'r oak mee op uut trekke!

Wan s'aevens, de kollen, da's op Wesschoûwe 'n wonder:

Wae' ze van daen komme zo gauw, van bove of van onder,

't Is nie uut te maeken, ma' ze binne d'r aomaele!

Langst d'n dune zweve ze, ze stiege, ze daele!

In dan in eêns schiête ze recht in de wind,

As gries-grauwe vlinders,

Zonder 'n vimme te veroeren........

In 't geluud da' ze maeke, liek op 't praeten van kinders!

 

'T SCHAVOTJE DER LEZERS

Abonné te Middelburg. - Dank voor Uw schrijven.

We hebben het aan onzen medewerker gezonden.