Ons Zeeland 1929, nummer 6

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

DE ZEEUWSCHE WEEK

De waterleiding van Zeeuwsch-Vlaanderen; een belangrijk rapport

De kwestie van de Zeeuwsch-Vlaamsche waterleiding, welke we onze lezers al eens meer geserveerd hebben, is dezer dagen opnieuw onder de aandacht der Zeeuwen gebracht. Vrijwel alle Zeeuwsche bladen hebben de vorige week over de waterleiding aan den overkant geschreven, welke nog maar steeds op zich wachten laat. De aanleiding tot de herboren belangstelling van een lijvig rapport van een commissie. (Zeer officieel geheeten: "commissie van onderzoek inzake de NV. Zeeuwsch-Vlaamsche waterleiding Mij. te Terneuzen.) Alvorens tot het rapport zelve over te gaan, dienen we hier het ontstaan van het rapporteerend lichaam te memoreeren. In den loop van 1927 toen de bouw van een centrale drinkwaterleiding reeds in een zeer ver gevorderd stadium van voorbereiding verkeerde, ontstond in Zeeuwsch-Vlaanderen plots scherpe critiek op de plannen. De gemeenteraad van Terneuzen ging daarbij zelfs zoo ver, dat hij de gemeenteraden van de toegetreden gemeenten uitnoodigde om de ontbinding van de N.V. te overwegen. De raad van commissarissen der Mij. begreep dat er gehandeld diende te worden, wilde men de watervoorziening van de streek behouden, en hij noodigde een vijftigtal vertegenwoordigers uit allerlei standen uit zitting te nemen in een commissie teneinde de plannen der Mij. te onderzoeken. De commissie werd geïnstalleerd en spoedig trok men aan den arbeid. De resultaten van het zeer zeker moeilijke, omvangrijke en ook verantwoordelijke werk der commissie verschenen nu dezer dagen in druk. De opposanten hadden, zooals men zich wellicht herinnert, vooral geageerd tegen de waterwinplaats te St. Jansteen, die op den duur niet voldoende water zou kunnen leveren, tegen z.g. verplichte aansluiting, tegen de tarieven van het water, tegen den opzet van het bedrijf, die te groot zou zijn, en tegen de samenstelling van den raad van commissarissen en het dagelijksch bestuur der maatschappij.

De commissie van onderzoek heeft nu o.a. geconcludeerd we behandelen hier alleen de hoofdzaken der kwestie en moeten de ondergeschikte punten laten schieten):

"De waterwinplaats te St. Jansteen geeft geen aanleiding tot ongerustheid en verdient aanbeveling boven andere oplossingen."

"De verplichte aansluiting dient om praktische (financieele vooral) redenen aanvaard te worden."

"De commissie stelt een laag tarief voor, dat aan de verplichte aansluiting grootendeels tegemoet komt."

"De mogelijkheid om toe te treden blijve voor alle gemeenten open. Het is gewenscht dat het rijk en (of) de provincie als voorschot het kapitaal verstrekken, noodig om de buizen en andere onderdeelen der technische inrichting, waarvan de capaciteit practisch niet door bijplaatsing van eenheden op te voeren is, reeds bij den bouw van het bedrijf van zoodanige afmetingen te maken, dat in de toekomst geheel Zeeuwsch-Vlaanderen van leidingwater voorzien zal kunnen worden."

"Het tarief mag de draagkracht der bevolking niet te boven gaan."

"Het bedrijf worde in alle opzichten sober opgezet."

"De raad van commissarissen en het dagelijksch bestuur der maatschappij dienen kleiner en minder eenzijdig samengesteld te zijn."

"Om dit te bereiken is het gewenscht, dat alle commissarissen hun mandaat ter beschikking stellen."

Aldus enkele conclusies der commissie.

De raad van commissarissen heeft op het rapport reeds geantwoord. Over het algemeen kan de raad zich hiermede vereenigen. De tarieven zullen moeten worden geregeld als in het rapport is aangegeven. De meening dat de raden van commissarissen en van toezicht kleiner en anders moeten zijn samengesteld, wordt evenwel niet door den Raad gedeeld. Uitvoerig wordt in de toelichting de samenstelling verdedigd.

Tot zoover het rapport en de bijlagen van den Raad, waaraan we het voornaamste ontleenden.

We vermoeden dat beide stukken de tot stand koming van de waterleiding in Zeeuwsch-Vlaanderen zullen bevorderen en dat de redelijke oppositie de zaak na het uitkomen der stukken anders zal zien dan voorheen. Waarschijnlijk heeft de opmerkelijke daad: het instellen van een commissie van onderzoek (van een breede samenstelling) het leven van de Zeeuwsch-Vlaamsche waterleiding gered. En we hopen zulks! Want een streek zonder waterleiding is niet meer van dezen tijd. Vele moeilijkheden zijn theoretisch opgelost. Moge de practische oplossing niet te lang op zie laten wachten. Met Mr. Dieleman zijn we ook van meening dat de ontwikkeling en de bloei van Zeeuwsch-Vlaanderen nauw verband houden met de watervoorzieningen. En hoe spoediger aan Zeeuwsch-Vlaanderen nieuwe kansen worde gegeven, hoe beter. Daarom: aan den arbeid daar aan de overkant. Aan het leidingwater.

 

VAN EIGEN BODEM

REIZEN IN DE OUDHEID

Wie tegenwoordig een reis gaat doen, 't zij naar 't binnen-, 't zij naar het buitenland, kan van tevoren de meest uitgebreide inlichtingen ontvangen over de streken, welke bezocht zullen worden bij diverse reisbureaux en andere vereenigingen op 't gebied van toerisme.

In dat opzicht is er ook "niets nieuws onder de zon", want reeds omstreeks het midden der 17e eeuw is er sprake van een lijvig boekdeel, waarin men allerlei gegevens vond van de Vereenigde Nederlandsche Provincies en de aangrenzende Landen en Koninkrijken.

Dat oude reisboek verscheen bij Jan ten Hoorn, boekverkooper over 't oude Heerenlogement te Amsterdam.

Behalve een eeuwigdurenden almanak bevatte de uitgaaf: de wisseling der watergetijden; 't verschil van de gewichten der voornaamste steden van Europa; een reismedicijnboek voor allerlei ziekten, die iemand op reis kunnen overkomen; een waarschuwing om zich te wachten voor de listen en lagen van valsche spelers, roovers, dieven en slechte vrouwen; eenige stichtelijke gebeden voor de reizigers; een beschrijving der Nederlandsche steden met de voornaamste schuit- en wagenvaarten en de voornaamste logementen; een beschrijving van de voornaamste steden van Frankrijk, Engeland, Duitschland, Zweden en Denemarken, Spanje en Portugal, Italië.

Ook aan Zeeland wordt een ruime plaats toegekend en het zal wellicht meerdere lezers van "Ons Zeeland" interesseeren, wat men destijds over de verschillende deelen en steden van ons tegenwoordig gewest schreef Laten we beginnen met Zuid-Beveland.

't Eiland Zuid-Beveland is het naaste Bewester-Scheldsche Eiland aan Walcheren, hebbende ten Zuiden het graafschap Vlaanderen, daar het van afgescheiden is door den tusschen beiden loopenden linkerarm der Schelde, gemeenlijk "de Hond" geheeten. Sommigen brengen den naam des Eilands af van de woorden Zuid en beven, omdat het, eer het ingedijkt was, beefde, gelijk of het niet vast gegrond of onderzet was geweest.

Dit Eiland is het grootste van alle Zeeuwsche Eilanden en heeft eertijds twintig mijlen in 't rond gehad. Maar nu, mits de groote tempeesten der zee, alsook de gedurig woedende ebbe der Schelde, die tusschen Romerswale en Bergen-op-Zoom geweldig doorloopt, is het bijna tot de helft geminderd.

Het heeft eertijds drie steden gehad, waarvan de voornaamste Borsselen geheeten, in het jaar 1532 met alle omliggende landen, de heerlijkheid van Borsselen genaamd, verdronken is, zonder dat dezelve ooit naderhand weder bedijkt zijn.

't Eiland Noord-Beveland, eertijds zoo vruchtbaar en lustig, dat men het voor den Lusthof van Zeeland placht te houden, werd door den hoogen vloed van 1532 ganschelijk verdorven, waarna het wel zestig jaren met de zee gemeen heeft gelegen, doch mettertijd weder aangewassen wezende, zijn er voor eenige jaren omtrent 4000 gemeten bedijkt en twee nieuwe dorpen op gebouwd; het voornaamste geheeten Colijns-plaat en het andere Cats-hoek.

GOES,

of, gelijk men gemeenlijk zegt, ter Goes, of van der Goes, is alleen van de Zuid-Bevelandsche steden geheel gebleven, zijnde de derde in de vergadering der Staten van Zeeland.

Op de plaats dezer stad stond eertijds een slot, na zijn gelegenheid Ostende genaamd, waarvan nog ter Goes de stee en eenige overblijfselen getoond worden. Rondom dit slot hebben zich eenige landlieden, die zich met den akkerbouw geneerden, nedergeslagen en uit deze verzameling is allengs een aanzienlijk Dorp voortgekomen, 't geen men het Dorp ter Goes noemde en daar het slot midden in stond.

Nadat dit Dorp in volk en huizen toegenomen was, heeft Vrouw Jacoba van Beieren, Gravin van Holland en Zeeland, in 't jaar 1417 aan die van ter Goes de vrijheid gegeven van deze Plaats sterk en tot een vaste stad te mogen maken en met Poorten en Grachten te bezorgen, om alle gevaar en zwarigheden, welke d'opene Vlekken onderworpen zijn, daardoor te ontgaan.

Deze stad heeft zes Poorten en vele schoone gebouwen, waaronder drie vermakelijke Schutters-Doelen, een Latijnsche School, een Weeshuis, en een Oude Mannen- en Vrouwenhuis. Daar zijn ook drie marktvelden en de Koornmarkt is de voornaamste.

Zij heeft een groote Kerk gehad, die in het jaar 1618 afgebrand, maar drie jaar daarna veel grooter en heerlijker weer opgebouwd is.

Vele der Inwoonders geneeren zich met de Landbouw, Mede- en Zoutnering en den handel van granen, welke hier, door de grootte en vruchtbaarheid des Eilands, met menigte gebracht en verhandeld wordt.

De Regeering bestaat uit een Baljuw, twee Burgemeesters en negen schepenen,

LOGEMENTEN.

Den Doelen. De Zoutkeet. De Gouden Leeuw. 't Schippershuis.

VAARTEN OP ANDERE PLAATSEN.

Op ter Vere.

Alle dagen met het vallend water een schip of twee.

Op Zierikzee.

Met het vallend water een schip of twee.

Op Rotterdam.

Alle Zaterdagen met het wassend water een schip.

Op Amsterdam.

Alle weken een schip.

HOE EEN DUITSCHER HONDERD JAAR

GELEDEN ZEELAND ZAG

door

JAN VERMEER.

I.

Een der uitvoerigste en beste reisbeschrijvingen van ons land uit vroeger jaren is die van F. W. Dethmar, in vier deeltjes verschenen onder den welwillenden titel "Freundliche Erinnerung an Holland und seine Bewohner" (Essen-Rotterdam, 1838-1841). De schrijver was hervormd predikant te Anholt, en hield in deze stad tevens jaren lang een kostschool, die ook door talrijke Hollandsche kinderen bezocht werd. In de jaren 1835 tot 1837 maakte bij een lange rondreis door geheel ons land, waarvan hij in bovengenoemd werk een overzicht gaf. Dethmar was niet iemand, wien het om vluchtige indrukken te doen was, integendeel. Overal waar hij kwam, maakte hij studie van land en volk, trachtte door gesprekken met de inwoners zelf van hun levenswijze, hun zeden en gewoonten op de hoogte te komen, en liet zich door bevoegde personen over alle mogelijke zaken inlichten, die hem belang inboezemden. Zoo ontstond een even levendig geschreven als betrouwbaar reisverhaal, waarvan ons uiteraard in het bijzonder interesseert, wat Dethmar van Zeeland zegt. Het volgende wordt er aan ontleend.

De schrijver, die op een goeden morgen in den zomer van 1837 om vier uur Rotterdam uitvoer, om zich met de Middelburgsche boot naar Zijpe en vandaar per diligence naar Zierikzee te begeven, begint het relaas van zijn reis door onze provincie met de opmerking, dat van alle Duitsche reizigers, die het verhaal van hun Nederlandsche reis te boek gesteld hebben, er hem geen enkele bekend is, die Zeeland bezocht heeft.

"Ge zult mij dus des te liever daarheen volgen, om bevriend te worden met een land en een volk, waartegen niet alleen bij de buitenlanders, maar zelfs bij de Hollanders zelf vele vooroordeelen bestaan." Welke deze vooroordeelen zijn? "Men neemt het als een uitgemaakte zaak aan, dat Zeeland hoogst ongezond is, en iedere vreemdeling aan de inheemsche koorts ten offer moet vallen; men denkt er geen enkelen boom of struik, maar wel ruwe en onbeschaafde menschen te vinden, bij welke de reiziger tevergeefs een welwillende opname zou zoeken. Bij dit vooroordeel kwam verder nog de in vroeger jaren gegronde vrees voor een langdurige, gevaarvolle en met hooge kosten gepaarde reis." Wat het laatste punt betreft, heeft Dethmar zich evenwel al spoedig van de onwaarheid van deze beschuldiging kunnen overtuigen: de reis van Rotterdam naar Zijpe kostte hem 4 gulden 15 cent, en voor de diligence van Zijpe naar Zierikzee moest hij 1 gulden 20 cent betalen, wat hem uiterst billijk voorkwam.

Tegen den middag landde de Middelburgsche boot in Zijpe aan, waar Dethmar de diligence besteeg, die hem binnen het uur in Schouwen's hoofdstad bracht. Het rijtuig was ongemakkelijk, en het feit dat de postiljon van tijd tot tijd de heldere klanken van zijn koehoorn over de velden deed uitschallen, verhielp daar niet veel aan. Ook de eerste aanblik van het eiland, zijn bewoners en dorpen, zijn wegen, akkers en weiden beantwoordde niet aan zijn verwachtingen. "Hobbelige wegen, schokkende, slechte wagens, slordig gekleede, meest leelijke menschen, morsige, vuile dorpen, slechte huizen, ongeschilderd of verveloos, maakten een zeer onaangenamen indruk op mij, en ik had bijna mee ingestemd in het vernietigende oordeel over Zeeland, als ik niet bedacht had, dat men naar een zoo kortstondige waarneming en ervaring geen land en volk mag schatten." Dethmar schortte dus zijn oordeel op, en steeg in Zierikzee, bij Van Oppen in "Het Hof van Holland" af. "De brave waard" -aldus vervolgt het reisverhaal - "ontving mij met een hartelijkheid en een vriendelijkheid, alsof ik een oude bekende was geweest. De kromme, donkere, nauwe trap moest ik me hier, zoo goed als in Friesland en zelfs in Dordrecht, nu eenmaal laten welgevallen, en me zelfs op nog ongemakkelijkere in dit land voorbereid houden, maar daarentegen had ik met flinke, verstandige en rechtschapen menschen te doen, die hooger aan te slaan zijn dan trappen, meubels en kamers. Het huis zelf is in alle overige opzichten rein, helder en geschikt; ook heeft 't een ruim vertrek voor de boeren, die zich hier op marktdagen verzamelen en als het ware beurs houden. Daarbij rooken ze uit lange aarden pijpen een fijngesneden tabak, en drinken klare of bittere jenever. Bij deze eenvoudige menschen, die in rookwolken waren gehuld, trad ik binnen, groette ze vriendelijk, en kreeg van hen als tegengroet een krachtigen handdruk en een glas jenever, waaraan ik echter maar nipte. Nu was ik hun man. Een van hen, die een zoogenaamde heerenboer scheen te zijn, noodigde mij bij zich op zijn bank, en stelde me allerlei weetgierige vragen over mijn vaderland." Toen Dethmar zei, dat hij hervormd predikant was, stond de boer eerbiedig op en riep enkele vrienden bij zich, om hun den Duitschen dominee voor te stellen. Dubbel graag gaf bij hem nu antwoord op al zijn vragen, en zoo vernam Dethmar van hem vele bijzonderheden over den strijd der Zeeuwen tegen het water, over overstroomingen, over dijken en duinen, over polders en waterwerken, en al wat daarmee samenhangt.

Nadat onze reiziger het middagmaal gebruikt had, maakte hij onder geleide van een man, dien hij had leeren kennen, een wandeling door Zierikzee. "De stad met haar ongeveer 6000 inwoners heeft voor mij niets belangwekkends; men ziet het haar aan, dat ze een beteren tijd heeft gehad. De meeste huizen hebben een oudfrankisch voorkomen, maar enkele zijn van binnen veel netter, behaaglijker en sierlijker, dan men op den eersten aanblik zou verwachten. Degelijkheid, realiteit en stille rijkdom zijn karakteristiek voor Zeeland."

Aan het eind der stad zag Dethmar het groote kerkgebouw, waarvan men in den aanbouw was blijven steken. Zijn begeleider vertelde hem de droeve geschiedenis van den kerkbrand, acht jaar geleden, die de majestueuse kerk in asch had gelegd; alleen de toren was gespaard gebleven. Kostbare monumenten, een sierlijke preekstoel, een prachtig orgel, alles was een prooi der vernielende vlammen geworden. De weldadigheidszin van hun landgenooten had de bewoners van Zierikzee in staat gesteld, spoedig aan den opbouw van een nieuwe kerk te beginnen, maar toen men daar eenmaal mee begonnen was, kon men het werk niet ten uitvoer brengen. Later hoorde Dethmar, dat de aannemer van den herbouw in zijn speculaties ongelukkig was geweest, wat een stagnatie had veroorzaakt in de werkzaamheden.

Van de begroeide stadswallen af zag onze reiziger de plompe torens met de gothische torentjes, die op den hoogen ouderdom der stad wezen. De door visschers en scheepstimmerlieden bewoonde huizen der voorstad, waar ook de kelders tot woningen benut worden, dragen alle teekenen van de armoede van hun bewoners in zich, en geven duidelijk te kennen, dat de stad haar bloei, dien ze eenmaal zoo bij uitstek genoot, thans geheel verloren heeft. Haar vroegere grootheid, gepaard niet een levendigen handel en nijverheid, zoekt men nu vergeefs." Zelfs de oesterkweekerijen, die eertijds groote winsten afwierpen, waren in verval geraakt; men dacht er zelfs aan om ze op te heffen. Zoo gingen ook vele andere zaken slecht; alleen de scheepsbouw nam, zooals in deze jaren in geheel Nederland het geval was, sinds eenigen tijd toe, en ook de sinds kort uit Almelo overgekomen callicotfabriek gaf vele handen werk. Ook de landbouw, vooral de verbouw van meekrap, was nog steeds van beteekenis; in geheel Zeeland toch werd geen betere meekrap verbouwd als in de omstreken van Zierikzee. Dethmar liet zich door zijn begeleider de meekrapteelt uitvoerig uitleggen, en vernam van hem ook het een en ander omtrent de andere landbouwproducten, die hier in groote hoeveelheden en van voortreffelijke kwaliteit gewonnen worden, als koren, gerst, koolzaad, vlas, aardappelen, witte en paardeboonen.

Toen Dethmar zijn bewondering uitsprak over den rijkdom van dit land, dat de zee niet noodig had om rijk te worden of het te blijven, antwoordde zijn metgezel hem:

"Ach! wat wij waren, zijn we niet meer. Zie nu eens ons Zierikzee aan, hoeveel heeft het aan grootheid en welstand verloren! Meent u, dat men voor een stad van 6000 inwoners zulke torens en zulk een kerk gebouw zou hebben, die nu tot een ruïne zijn geworden?!"

"En evenzoo gaat het met vele andere Zeeuwsche eilanden. Door brand, overstroomingen, het verbieden van handeldrijven, en oorlog, hebben ze veel geleden, en hoezeer de regeering er zich ook aan gelegen laat zijn, onze industrie te verlevendigen, toch zal ze bezwaarlijk Zeeland weer haar vroegeren bloei terug kunnen geven."

(Wordt vervolgd).

UIT EEN JEUGD

herinneringen aan Zeeland

door

JAN R. Th. CAMPERT.

XVI.

Het was in die jaren, dat ik de litteratuur ontdekte, dat ik begon te beseffen welk een onontgonnen gebied- - voor mij althans - bloot lag. Daarvoor.... ach. Natuurlijk las ik. De boeken, die elke andere jongen las: avonturen, reisbeschrijvingen, Jules Verne, Paul d'Ivoi, Karl May, Aymard, Kievit, Joh. Been. Wat een prettige, spannende uren hebben, wij aan hen te danken. Of hebt u zich nooit 'n Phileas Fogg gevoeld? Een Old Shatterhand of een Winnetou? Ik geef u de verzekering, dan hebt u heel wat gemist, dan, wèl, dan bent u eigenlijk nooit jong geweest!

Hoe het begon.... ik weet het waarachtig niet meer. Ik geloof eigenlijk dat ik alle aardige boeken. die in de H.B.S.-bibliotheek aanwezig waren, geleend had. Zoo dwong men mij dus om over te gaan tot het "blank uitschot". En wellicht zal mijn toenmalige Nederlandsche leeraar daaraan wel 'n handje geholpen hebben. Een lange, statige man met een juweel van een snor. Het merkwaardigste aan hem - ik zie het nòg voor me - waren de boorden die hij droeg. Een hooge, witte vesting, die zijn hals omsloot. Het was me altijd weer 'n volslagen raadsel hoe een mensch zóóiets verdragen kon! Maar dat verhinderde niet, dat hij zijn taak zorgvuldig en met liefde vervulde. Och, de uurtjes waren wel eens saai.... grammatica.... Lexicologische oefeningen ... Maar het letterkundige-uur vergoedde veel.

Eén ding zal hij mij wel rooit vergeven hebben ....

Onze leeraar had een uitgesproken bewondering voor Guido Gezelle, den Vlaamschen priester-dichter. Als hij maar even de kans kreeg las hij ons daaruit voor en de eerste maal dat die kans kwam gaf zij mij de gelegenheid om een hevig figuur te slaan.

Het was afgesproken dat er voorgelezen zou worden. Ik zat op de eerste bank keek en den rug van het boek en zag daar staan: Gezelle. Anders niets. Meteen flapte ik er uit: "Hé, meneer, wat is dat nou! Gezelle, nooit van gehoord!"

Ik wist wie Guido Gezelle was, maar als schooljongen denk je daar niet zoo gauw aan.

Z'n oprechte verontwaardiging kende geen grenzen. Terecht! Als een ander het mij heden ten dage zou leveren, zou ik in staat zijn tot een .... moord met voorbedachten rade!

Niet lang daarna - en dit was eigenlijk mijn eerste kennismaking - stond ik in de donkere bibliotheek-kamer der Middelburgsche H. B. S. en vroeg om "De Kleine Johannes".

"Voel je niets voor Gezelle," klonk het droogjes,

Maar nèe, het moest en zou van Eeden's sprookje zijn. Waarom? Joost mag het weten.... of misschien was het wel juist dit boek, omdat het zoo luidruchtig geroemd werd en het mij ergerde het niet te kennen. Uit ergernis dus kwam ik tot de letterkunde en nu zou je haar uit ergernis bijna den rug toedraaien!

Van dat oogenblik af was er geen houden meer aan. Binnen weinige maanden stond er geen boek meer in de school-bibliotheek of ik kende het en aangezien mijn zakgeld mij nu niet bepaald permitteerde groote uitspattingen te begaan, zocht ik troost en toeverlaat in de Provinciale Bibliotheek. In de Lange Delft.

Ah, u moet het kennen! Dat prachtige 17de eeuwsche patriciers-huis. Met het stadhuis een van Middelburg's kostbaarste bouwwerken. Daar troonde toen nog als bibliothecaris Dr. Swaving. Kalm, afgepast, maar met hart voor zijn boeken.

In verband met mijn jeugdigen leeftijd vond hij het blijkbaar niet goed dat ik naar hartelust grasduinde in de aanwezige romans en gedichten.

"Hier," zei hij de eerste maal. dat ik schuchter in de hooge zaal kwam, "da's een goed boek voor je, m'n jongen,"

Ik durfde niet eens te kijken wat hij mij in handen gaf. Eerst buiten zag ik het: Hofdijk's Geschiedenis der Nederlandsche Kasteelen, 1ste deel.

Dat beloofde wat!

Ik heb het niet gelezen. Er zijn grenzen en hier werden zij glansrijk overschreden.

Stel je voor! Je komt om litteratuur, je heele jonge, romantische kop wil niets anders dan gedichten of goeie romans en dan word je afgescheept met dien drogen historicus, die, dat merkte ik eerst later, ongetwijfeld zijn bijzondere verdiensten had.

Ik meed voorloopig de Provinciale Bibliotheek, maar lang toch niet, want ik wilde boeken, boeken en nog eens boeken en: ik heb mijn doel bereikt. Ik las Perk, Kloos, en Helène Swarth. Drie weken dweepte ik met den zwartgalligen Bertie uit Couperus' "Noodlot", Robbers en Querido, de Scharten's en Johan de Meester. Alles las ik, rijp en groen door elkaar en intusschen - ik bedenk het nu dikwijls maar te laat - lag Walcheren vol van rijkdommen, die geen litteratuur ter wereld ooit kan schenken!

 

DE SCHELDEZENDER

Hallo, hallo........

Hier is het draadloos uitzendstation de Scheldezender!

Vindt u het interessant te hooren:

- dat Zeeuwsche sneeuwballen nog altijd gevaarlijk zijn. In Souburg kreeg een 19-jarig jongmensch zoo'n voorwerp zoodanig tegen het oog, dat geneeskundige hulp moest worden ingeroepen.

- dat van 20 tot en met 26 Januari in onze provincie 12 gevallen van roodvonk en 6 gevallen van diphtheritis voorkwamen.

- dat het Belgische loodswezen te Vlissingen uitgebreid zal worden. Er zullen 109 loodsen en 12 hulploodsen komen.

- dat uit een villa nabij Aardenburg 30 duiven gestolen werden. De daders bleken 5 jeugdige knapen, die de dieren reeds verzilverd hadden toen de politie hen ontmoette.

- dat te Arnemuiden weer eens ingebroken is. De inbrekers kwamen evenwel van een koude kermis, want er was niets "aantrekkelijks" in de onderhavige woning aanwezig.

- dat te Vlissingen pogingen worden aangewend tot het bijeen brengen van een verwarming in de Groote Kerk. Tot nu toe is een bedrag ad fl 7000.- bijeen.

- dat de houders van autobussen in Goes voortaan staangeld zullen moeten betalen. Voor de bussen wordt een standplaats ingericht.

- dat in Sas van Gent een ijsclub is opgericht. 1929 werpt in onze provincie wel zeer veel vereenigingen van dit genre af.

- dat ten politiebureele te Poortvliet door een inwoner van het dorp een valsche gulden gedeponeerd is. Onder de bevolking zal vermoedelijk een geld-tel- en inspectiecrisis uitbreken.

- dat te Aardenburg overeenstemming is bereikt tusschen de gemeente, de P.Z.E.M. en de M.a.b.e.g. inzake de overneming van de gasfabriek door het eerste lichaam. De gemeente zal van de P.Z.E.M. en de Mabeg fl 17.000.- ontvangen, terwijl binnen de bebouwde kom de P.Z.E.M. electrische geleidingen mag leggen, doch slechts electrische stroom mag leveren met goedkeuring van den gemeenteraad en de Mabeg.

- dat twee hollende paarden in Bruinisse kans zagen de étalage-ruit van een winkel te vernielen.

- dat het Westelijk gedeelte van de Breede Watering bewesten Ierseke ontwaterd zal worden. De kosten van het ontwateringsplan bedragen fl 106 000,-. Als het Westelijk plan is uitgevoerd komt het waterige oostelijk deel voor ontnatting in aanmerking.

- dat hetzelfde wetenschap veel pech heeft met den aanleg van de groote sluis te Schore. Dezer dagen stortte, tengevolge van slappen ondergrond, een gedeelte van het werk in. Men vermoedt dat deze tegenslag niet de laatste zal zijn. Van een feestelijke opening en echtpartij van de sluis zal dan in de toekomst niet veel komen.

- dat de heer J. J. Vriesendorp te Renesse van de Koningin vergunning kreeg het eereteeken van commandeur de Kroonorde van Italië aan te nemen.

- dat een 18jarige Middelburgsche slagersjongen kennis met de politie maakte wegens verduistering van een belangrijk bedrag aan specie ten nadeele van zijn patroon.

- dat eenige Zuid-Bevelandsche gemeenten gas willen betrekken van een Engelsche firma, te Antwerpen gevestigd. Andere gemeenten, welke eveneens zulk een aanbod ontvingen, voelen evenwel niet veel voor dit internationaal gasluchtje.

- dat het Westkappelsche molenwiekje een tentoonstelling van, kantkloswerk in Amsterdam organiseerde.

Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag........

Adieu ........

 

TREFFERS EN POEDELS

ZIERIKZEE.

Stadje waar de groote spoorboot

zoo'n gewichtig lichaam is,

zonder boot zijn je bewoners

in een soort gevangenis,

stadje met je lage huisjes,

kleurig, klein en artistiek,

met je mooie, wijde haven,

met je stadjesromantiek,

stadje, waar de klokjes klinken

hel de nauwe straatjes door,

waar ik, als die dan weer zwijgen

weer zoo graag de stilte hoor.

Stadje waar je 's nachts kunt zwerven

als de maan je droef beschijnt,

als het schrille realisme

in eene wazigheid verdwijnt.

Waar de kerk met zware zuilen

machtig op je nederziet,

waar de Lieve-Monstertoren

zwijgend spreekt van groot verdriet,

Stadje met je hooge bruggen,

die aan klagen denken doen,

stadje met je slechte straten

en je boomenrijk plantsoen.

Plaatsje met je kleine volkje

dat daar stil z'n leven slijt,

kleine menschen, groote drama's,

levensvreugde, levensstrijd.

Kleine wereld op zichzelve,

heel apart daar neergezet,

stadje, waar de meisjes lachen,

oude huizen, jonge pret.

Stadje, dat maar stil z'n gang gaat,

dat de wereld maar vergeet,

stadje, vol van avontuurtjes,

waar die wereld niets van weet ....

WILLEM TELL II.

 

HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND

30 Januari. - De wintervorst is voor de zooveelste maal door den Westenwind afgezet. De gemeentereiniging werkt niet meer met sneeuwschoppen maar met paplepels. Sientje, die uitgeglibberd was, kwam vanmogen als 'n Amsterdamsch weesmeisje aan en Jossie, die ook heden verschil van meening met een vriend had gehad, moest van andere kleeren worden voorzien. Om natte voeten te weren, had ik vanmorgen watten in mijn schoenen gestopt, doch aangezien ik ze bij vergissing uit het thermogène-pakket genomen had, beleefde ik de sensatie op Neerlands openbaren weg in, gloeiende lava te wandelen. Terugtocht met blaren.

Vreeselijk ongeluk in Italië. Gevolg van onmatigheid. Na een feestmaaltijd te Turijn gingen veertig postbeambten op een balkon zitten. Daar was de bouw niet op berekend. In spoedbestelling het geheele clubje tegen de straat. Per keerende post naar het hospitaal. Strafport!

31 Jan. - Ze zeggen dat de Engelsche Koning een gelukstelegram gezonden heeft aan Wilhelm op zijn 70sten verjaardag. De verstandshouding tusschen de voormalige doodsvijanden is alzoo weer uitstekend. Bijzonder prettig voor degenen die in de dagen dat beide monarchen mot hadden, daarvoor gesneuveld zijn of verminkt werden.

Vandaag 'n vlieg in het krentenbrood gevonden. Ik heb me met de zending moeten belasten om den bakker zijn, euvelen moed onder het oog te brengen. Vond gelukkig een gepast berouw bij hem. Onuitputtelijk in verontschuldigingen. Heb hem op vaderlijken toon vermaand, wat zoo'n indruk maakte, dat hij tenslotte aanbood om de vlieg voor een krent in te ruilen. Met mijn gewone grootmoedigheid, daar niet op ingegaan.

1 Febr. - Met de vrienden breedvoerig de toestanden besproken die voortvloeien uit de omstandigheid dat notarissen, bankiers, advocaten en meerdere leden van de elite, tegenwoordig zoo vaak moeten worden ingerekend. Onze huidige gevangenissen zijn niet comfortabel genoeg voor zulke menschen. Je schaamt je dood tegenover hen, wanneer je ze logies moet geven. Justitie moest het Victoria-hotel te Amsterdam maar inrichten voor huis van bewaring en voor gevangenis een optrekje te Nice huren. In Spanje wederom revolutie onder de militairen. Hoe ze er bij komen om in den winter zoo gaarne op te staan, is mij gewoon raadsel - vooral 's morgens.

2 Febr. - Seintje kwam schreiend bij me vanmorgen. Liesbeth had haar de spiksplinternieuwe opdracht gegeven om de peperbus te vullen. Ze zag daar weinig kans toe omdat de gaatjes bovenaan zoo klein waren. Op kiesche wijze haar meegedeeld dat de kop er van af geschroefd kon worden. Heden feestavond geweest van onze Wetenschappelijke vereeniging. De kruideniers- en bakkersleden hadden voor gratis versnaperingen gezorgd en de secretaris, die met gramofoonnaalden op de markt staat, verraste de vergadering thans op radio. Zeer geanimeerde besprekingen. De burgemeester, die voorzat, deelde mede, dat zoodra de temperatuur van het water op bloedwarmte is, men weer een wetenschappelijke bloote-beenenexpeditie naar het verdronken land van Reimerswaal zou maken. Hij raadde dringend aan om de pantalons wat netter om te krullen dan den laatsten keer, daar verscheidene vrouwen van leden geprotesteerd hadden tegen die roekelooze verfomfaaiing. Onder applaus der vergadering, deelde de penningmeester mee, dat hij met een steekpenning intrekking had weten te verkrijgen van 't proces-verbaal, wegens onbevoegd uitoefenen der strand-vonderij. Met een drievoudig "hoera!" op de wetenschap, werd de druk bezochte bijeenkomst gesloten.

3 Febr. - Met den postdirecteur een Singeltje omgewandeld en toen Krimp van Dulmen in opgewonden toestand ontmoet. Hij beefde van blijdschap. Zijn oudste zoon Pim, had hedenmorgen per expresse bericht ontvangen, dat hij benoemd was tot directeur van het koninklijk instituut tot repareering van onnoozele volwassenen en ziekelijke werkschuwen. Zou 't nooit gekregen hebben, wanneer-ie niet op de Haagsche departementen gewerkt had. Er gaat maar niets boven 'n goede vooropleiding, zou onze werkster zeggen.

4 Febr. - Alles spreekt en schrijft over vader Vondel, die morgen tweehonderdvijftig jaar dood is. Ik heb indertijd van hem gelezen dat kleine kinderen op de japon van hun moeder trappen en de grooten op het hart van hun ouders (allemaal op rijm natuurlijk). Nu voor het laatste zien ze met wat voetbalroutine nog veel kans, maar voor het eerste is de jeugd niet meer zoo acrobatisch aangelegd dan vroeger.

5 Febr. - Heb heden een aanzoek gekregen, dat me tot een figuur in de letterkundige wereld kan maken. Het zou me ten innigste betrekken bij de groote Nederlandsche roman-prijsvraag. Het beste verhaal zal worden aangekocht voor fl 2000.-, maar omdat de uitschrijvende firma niet meer dan elfduizend andere woorden aan het eigenlijke jawoord wil laten voorafgaan, vroeg zij mij, of ik gratis tellen wil. In overweging gehouden! Ook roem heeft schaduwzijden.

 

 

Vaak brengt men de meeste wonden toe, die het meest

voor ons gedaan hebben.

 

 

Het is een feit, dat de wraak, hoe zoet ook, meer kost dan

zij waard is.