Ons Zeeland 1929, nummer 16

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

DE ZEEUWSCHE WEEK

Hoe een Franschman, die op Zondag van Breskens naar Vlissingen wilde, gedupeerd werd; een en ander over Zeeuwsch-Vlaamsche kwesties post- en verkeers-verbeteringen in 't zicht.

Een kwestie die momenteel de belangstelling van velen heeft, is het gebeurde met de provinciale boot tusschen Breskens en Vlissingen.

Zondag 31 Maart, te ongeveer twaalf uur, arriveerde te Breskens een Franschman, die met zijn auto naar Vlissingen overgezet wilde worden. Hem werd toen medegedeeld, dat, aangezien de dienst der provinciale booten op Zondag zeer beperkt is, dit onmogelijk voor 18.55 kon. Hij verzocht daarop kosten noch moeite te sparen en te willen zorgen, dat hij ten spoedigste met zijn auto Vlissingen bereikte. Na telefonische oproeping kreeg, men vanuit Vlissingen de toezegging, dat tegen betaling van f 75.- een expresse-boot zou varen. Dit aanbod werd aangenomen en na ongeveer een uur lag de ferryboot in de Breskensche haven. De vreugde was echter van korten duur. Op het moment dat de auto zou vertrekken, belde de directeur van den prov. stoombootdienst uit Vlissingen op, die verzocht aan den kapitein mede te doelen, dat niets, noch auto noch personen overgezet mochten worden, daar dit ten gevolge zou hebben, dat de walkapitein, op wiens order de reis was ondernemen, zou worden ontslagen. De boot moest onmiddellijk terugvaren, zonder dat er één passagier mee mocht komen. Er waren wel passagiers met auto van Vlissingen naar Breskens met de expresse-boot meegebracht.

Aan dit geval is in de pers ruchtbaarheid gegeven en verschillende bladen gaven hun meening over het gebeurde te kennen. Ook in de Prov. Staten trok het de aandacht. Een lid van dit college, Mr. J. Adriaanse, richtte zich met een brief tot Ged. Staten. In dit schrijven werd te kennen gegeven, dat de heer Adriaanse gaarne van Gedeputeerden zou vernemen:

le. of de toedracht der zaak juist is 2e. indien niet, of het dan voor de eer van het provinciaal bestuur niet wenschelijk zou zijn, deze berichten, welke door publiciteit in de bladen, wijd en zijd zijn verspreid, te

logenstraffen.;

3e. indien de gestelde feiten wel juist zijn, of de directeur heeft gehandeld krachtens hem verstrekte opdracht;

4e. zoo neen, of dan de noodige maatregelen zijn genomen om te voorkomen een dergelijke met alle redelijkheid strijdende opvatting van dezen publieken functionnaris, waardoor de provinciale stoombootdienst voor publiek verkeer (zelfs internationaal) in de bestaande omstandigheden, nu de provincie het monopolie bezit, het eenig mogelijke vervoermiddel, in een slechte reputatie komt;

5e. indien onverhoopt de directeur krachtens zijn instructies heeft gehandeld of het college deze instructies dan wil mededeelen, en of het niet van oordeel is, dat wegens het publiek belang deze instructies óf ingetrokken óf wel gewijzigd dienen te worden, opdat feiten als de bedoelde niet meer kunnen voorkomen, en toch zeker niet door de autoriteit van het college gedekt worden;

6e, of het college, indien het dergelijke instructies heeft gegeven en meent daarbij te moeten blijven, als in overeenstemming met de door enkele politieke partijen in de Staten naar voren gedragen beperking van den Zondagsdienst, niet van oordeel is, dat in het belang van het publieke verkeer zoo spoedig mogelijk behoort te worden aangestuurd op een buiten de politiek staande particuliere exploitatie van den dienst Breskens-Vlissingen, daar deze dienst voldoende oplevert om zonder overheidssubsidie te worden geëxploiteerd;

7e, of het juist is, dat de order van den directeur om noch auto, noch personen met de reeds daarvoor aangekomen boot over te zetten, gepaard is gegaan met de bedreiging, dat anders de walkapitein, op wiens order de reis was ondernomen, zou worden ontslagen, en zoo dit juist is, of het college deze gevolgtrekking als juist kan erkennen, of wel van oordeel is, dat daarmede ten onrechte is beschermd.

Met belangstelling wordt naar beantwoording der vragen op deze niet onbelangrijke kwestie uitgezien.

x

Zooals bekend is onlangs een commissie ter bestudeering van Zeeuwsch-Vlaamsche vraagstukken gevormd. In de commissie hebben zitting leden van de R. K. centrale vereeniging van werkgevers, boeren, middenstanders en arbeiders. Dezer dagen kwam de commissie in Den Haag bijeen teneinde tal van kwesties te bespreken.

Bij de behandeling der vracht- en personentarieven op den veerdienst Terneuzen-Vlissingen werd opgemerkt, dat ofschoon door den Minister een belangrijke verlaging der vrachttarieven zal worden voorgesteld, de tarieven voor personenvervoer eveneens aanzienlijk verlaagd moeten worden, temeer daar Zeeuwsch-Vlaanderen reeds genoeg na deel ondervindt van zijn isolement. De aangewezen weg in deze is, dat er tusschen boot-, trein- en spoorwegen een goede samenwerking heerscht. De aandacht der Commissie blijft in de eerste plaats gevestigd op het kanaal Axel-Hulst, waarvan het overleg thans in een vergevorderd stadium verkeert. Bij de behandeling der waterleidingkwestie bleek, dat de verplichte aansluiting een der groote struikelblokken was en de totstandkoming dezer onontbeerlijke instelling in den weg staat. Er is een zeer uitgebreide, dikwijls zeer persoonlijke agitatie gevoerd tegen de waterleiding, een agitatie welke de Commissie in veel opzichten zeer moet afkeuren. Door deze bestrijding, grootendeels door geheel ondeskundigen gevoerd, is toch een zoodanig wantrouwen leden de waterleiding in den op het oogenblik voorgestanen vorm gezaaid, dat, naar het oordeel der Commissie, misschien alleen redding is te verwachten van een en bloc aftreden van den Raad van Commissarissen en Raad van Toezicht.

Mocht ook daarna de zaak niet te redden blijken, dan zou, naar de Commissie verneemt, de gemeente Hulst trachten met Regeeringssteun een eigen waterleiding tot stand te brengen.

x

In onze provincie werden, dank zij de bemiddeling van enkele voorstanders van goed verkeer, weer eenige verbeteringen verkregen, die hier gememoreerd dienen te worden. Allereerst is in de postverzending naar Zeeuwsch-Vlaanderen een verbetering ten goede gekomen.

Met ingang van de nieuwe dienstregeling op 15 Mei a.s. zal nl. de boot die 21.35 uur te Walzoorden aankomt nog terugvaren naar Hansweert, daar overnachten en dan des morgens de postzending te Walsoorden aanbrengen met de eerste gelegenheid, zoodat deze met de eerste tram uit Walsoorden ongeveer half 8 uur te Hulst zal worden aangebracht.

Tegelijk zal ook een verbetering worden gebracht in de verzending van de post voor het Westelijk deel van Zeeuwsch-Vlaanderen. Aangezien op de eerste boot uit Vlissingen te Breskens geen tram rijdt, wordt met de maatschappij Breskens-Maldeghem daaromtrent onderhandeld. Mochten deze onderhandelingen geen resultaat hebben, dan bestaat het voornemen de met de eerste boot te 6.20 aangebrachte post naar de verschillende plaatsen in dat deel van Zeeuwsch-Vlaanderen over te brengen per auto.

Dank zij deze verbeteringen zal men aan den overkant dus weldra eerder post hebben dan vroeger het geval was. Een andere verbetering betreft een verzoek van de middenstandsvereenigingen te Goes. Deze hadden de directie der Ned. Spoorwegen verschillende wenschen doen toekomen. Een dezer wenschen hield een vroege morgentrein van Goes naar Vlissingen in, welke aan de reizigers naar Z.Vlaanderen ten goede zou komen. Aan dezen wensch nu zullen de spoorwegen tegemoet komen.

Met de dienstregeling, aanvangende 15 Mei a.s., zal op Woensdagen, bij wijze van proef, een motortrein worden ingelegd van Goes naar Vlissingen en terug, (vertrek van Goes 6 u. 42, aankomst te Vlissingen 7 u. 20, in aansluiting aan de boot naar Breskens, welke ten 7 u. 30 vertrekt).

De terugkeerende trein vertrekt van Vlissingen ten 7 u. 30, aankomst Goes 8 u. 7,

Op de overige dagen wordt geen voldoende verkeer verwacht, om het dagelijks inleggen van bovengenoemden trein te wettigen.

Ook aan andere verlangens van de twee Goesche middenstandsvereenigingen kon de directie der spoorwegen niet tegemoet komen.

 

VAN EIGEN BODEM

De Kerk en de Toren te Ritthem.

Hoe de eerste kerken op Walcheren na de invoering van 't Christendom (800-1000) er hebben uitgezien, is niet bekend. Zeer waarschijnlijk waren zij, evenals alle andere gebouwen, van hout, en dus niet duurzaam, Toen de bewoners niet meer de invallen van andere volken te duchten hadden en zij zich achter de opgeworpen dijken ook tegen de zee meer beveiligd achtten, nam hun aantal toe. In de eerste en grootste kerkelijke gemeenten of parochies werden kerken van steen gebouwd. De 5 hoofd- of moederkerken van Walcheren waren de West- en Oostmonsterkerk te Middelburg, de kerken van Oost-Souburg, Westkapelle en Oostkapelle. De later gestichte kerken heetten dochterkerken.

Zoo was de kerk te Ritthem een dochterkerk van de moederkerk te Oost-Souburg. Al is in 1271 in een charter van Jan van Nassau, bisschop van Utrecht, sprake van een kerk te Ritthem, dan is deze niet het tegenwoordige gebouw.

Het rijksbureau voor monumentenzorg schat den bouw der kerk uit het midden der l5e eeuw. Ik meen dien tijd een eeuw vroeger te stellen. De steenen, zoogen. Zeeuwsche moppen, hebben een lengte van 30 tot 33 c.M. afmetingen van een steensoort, die reeds op 't eind der 12de eeuw werden gebruikt, b.v. de kerk van Hoogelande 1188.

Evenals alle oude Roomsche kerken, is de kerk georiënteerd d.w.z. het altaar ligt op 't Oosten. De nog aanwezige nissen (zie foto) duiden aan, dat zij vroeger een Roomsch bedehuis is geweest. Zij was gewijd aan de H. Maagd Maria.

Bij 't beleg van Middelburg door Oranje in 1572 vertrok de laatste pastoor Johannes Milleville. Tijdens die Spaansche troebelen hebben kerk en toren veel van den oorlog geleden. Eerst in 1612 word de Hervormde gemeente gesticht met als eerste predikant Wouter Buis, later predikant te Arnemuiden en te Middelburg.

In den loop der tijden kwamen kerk en toren in verval. De toren begon over te hangen en leverde gevaar op voor de omgeving. Met steun van rijk en provincie werd in de jaren 1919, 1920 en 1921 onder toezicht van den heer H. van Heeswijk de toren gerestaureerd en zooveel mogelijk in zijn oorspronkelijken vorm teruggebracht.

De toren staat nog wel scheef, maar verdere overhelling is gestuit.

De kerk eischte ook een grondige herstelling. Dank zij het onvermoeid ijveren der kerkvoogdij, financieel gesteund door de Synode en de gemeenteleden, werd in 1925 de kerk gerestaureerd.

Nieuwe ramen met glas in lood, overeenkomende met den stijl van 't gebouw, werden aangebracht. Ook inwendig werd de kerk gerestaureerd, o.a. werd de witte kalklaag van de muren verwijderd, de preekstoel van een dikke verflaag ontdaan, enz. enz.

Kerk en toren vormen nu samen een prachtig geheel. Volgens deskundigen is de toren, in 't bijzonder een juweel van oude architectuur. Vooral het ronde traptorentje met fijn gemetselde boogfries tegen den vierkanten hoofdvorm aangebouwd, maakt het geheel merkwaardig.

Het is een der mooiste oude Walchersche kerkjes. Door velen wordt dan ook een bezoek gebracht aan Ritthem tot het bezichtigen van kerk en toren. Het is zeker de moeite waard.

R. B. J. d. M.

 

Een vergeten Zeeuwsche Dichter.

Te weinig licht is tot nu toe gevallen op de figuur van de 17e Eeuwsche Zeeuwsche dichter Philibert van Borsele.

In den laatsten tijd wordt veel gedaan om dichters uit de 16e en 17e eeuw, die bij de vorige geslachten ternauwernood bij de geleerden bekend waren, wat meer op den voorgrond te plaatsen. Merkwaardig is het daarom dat van Borsele zoo weinig bekend is. Slechts door enkelen is aan hem aandacht geschonken, en dat verwondert te meer, omdat hij in zeker opzicht de voorganger is van Huijgens, een voorganger n.l. als "biograaf van het landleven". Huijgens toch was niet oorspronkelijk in het genre van zijn "Hofwijck" (een beschrijving van zijn landgoed, waarin bij door Cats en Westerbaan o.a. gevolgd werd) al is hij dè man van die strooming, die door een nieuwe opleving van het humanisme op gang was gebracht.

H. J. Eymael in zijn uitgave "Constantijn Huygen' Hofwijck" zegt daarvan: "Hij (n.l. Huygens) was niet de eerste die zijn hofstede tot onderwerp van een dergelijk dichtstuk maakte. Dit geschiedde reeds in het begin der 17e eeuw door Pieter de Hondt of Hondius, predikant te Ter Neuzen, die zijn buiten onder den titel: Dapes in emptae of de Moufeschans" bezongen heeft. Het heeft onzen dichter misschien op 't denkbeeld van zijn "Hofwijck" gebracht, doch moet overigens in elk opzicht daarvoor onderdoen."

Van Borsele wordt hier niet genoemd. Toch verscheen diens "Den Binckhorst ofte het Lof des Gelucksalighen ende gberustmoedighen Landlevens" reeds in 1613, terwijl het werk van Hondius eerst in 1621 werd uitgegeven. In de waarde van het werk zal het hem wel niet zitten, want waar van Borsele degelijk werk levert en meer dan dat, is Hondius niet meer dan een zelfgenoegzame rijmelaar.

In de Binckhorst treffen we fraaie verzen aan, die met het werk van Huygens kunnen wedijveren, zoo bijv. waar hij de ochtendstond beschrijft en in dankbaarheid over het prachtige landleven, aan z'n gemoed lucht geeft in klanken, die "de geluid-effekten van de popelende natuurstemmen" benaderen

"De lustighe Leewerek dij haer getiere-liere,

Hier dierlijk tierliert, end met een fiere zwiere,

Al tierende sick stierf te lochtwaert, end versiert,

Een vreugdich lied, daar zij haer schepper mede viert;

Daer met een snelle vlucht de licht-gelijfde kievet

Langs 't groen-gehayrde veld al kijvend henen drijvet"...

Het buiten "De Binckhorst" was het eigendom van Jonker Snouekaers, een vriend van Van Borsele. Mogelijk heeft die vriendschap tot het verheerlijken van het buiten bijgedragen. In de allereerste plaats echter is het een lofprijzing aan God door middel van de natuur, waarin hij voor de mensch zijn goedheid openbaart en waarin hij zijn levenslessen heeft neergelegd. Die lessen moet de mensch in zich opnemen, hij zal dan scherp het kontrast zien tusschen het tijdelijke, vergankelijke en het Eeuwige. En het Eeuwige leven is toch het doel! Houdt dan dat Eeuwige voor oogen; die mogelijkheid is gegeven door de gave van de natuur.

Deze moraal ligt over het geheele werk. Toch is ze niet hinderlijk, omdat het gedicht vol afwisseling is. De nabetrachting is een klacht over den voortdurenden groei van zonde en het geweld en den afnemenden invloed van deugd en eenvoud.

De "Binckhorst" is niet het eenigste en ook niet het voornaamste werk van Van Borsele. Heel wat hooger nog staat zijn "Strande", dat dagteekent van 1610. De titel schrikt wel wat af; men zou er heusch niet veel moois achter zoeken, ze is voluit: "Strande oft Ghedichte van de Schelpen, kinckhornen ende andere wonderlicke Zee Schepselen, tot lof van den Schepper aller dingen. Aen Cornelis van Blijenburgh, Weerd van alle fraeyheden, ende bysonder Liefhebber dezer Vremdigheden: Mitsgaders allen Mede Schelpisten. Door P. v. B."

Ook dit werk is van didaktischen aard, het behandelt een stuk natuurlijke historie, en het is een werk dat verdient gelezen te worden, dat absoluut niet saai of vervelend is, integendeel, men geniet er van; het is het werk van een echten dichter. Evenals in de "Binckhorst" blijkt ook hier dat de Fransche renaissancist Du Bartas zijn leermeester is, hij gaat hier echter boven hem uit. Er zit een fiere kracht in het werk, en al dadelijk valt een treffende gelijkenis op met Vondel. We treffen er verzen die na hem alleen Vondel en misschien Oudaen zoo hebben voortgebracht; ook hier weer is van Borsele voorlooper. Lees bijv. verzen als deze, waar hij in den aanhef den zeegod Neptunus aanroept: .

"Vorst des asuren velds, loss' eens den nattan toom,

Com, spoel dijn souten baerd op desen soeten stroom,

Leg d'elger uit de hand en laet d'halfvissche scharen

Met uw Meerminnenschoon hier haeren reye paren,

Thoon mij dyn rycken schat, niet 't silver ofte goud,

Dat dyn gelasen huys voor ons verborgen houd,

Der Gierigaerden wensch, maer 't werk van dijne handen

't Gheen du werpst wijd en breed langs aen de dorre stranden" ....

Voor hij aan zijn eigenlijk plan toe is, hekelt hij de goudzucht, daarna bespreekt hij in 't kort zeevogels, zeedieren en zeegewassen in het algemeen. De vorm heeft hij hier van Du Bartas' Sepmaine. Achtereenvolgens behandelt hij nu verschillende soorten schelpen. Vooral is prachtig het verhalen van de legende van de vischjes of weekdieren die helle schepen tegenhouden door zich in kolonies aan het schip vast te hechten, we ontmoeten hier verzen die Vondel niet schooner had kunnen voortbrengen. De volgende passage kan dit aantoonen:

"Het Bootsvolc, heel verbaest door 't onversienig stutten,

Den boogh-gebulten schoot des wijden wijden seyls uitviert,

Hijst op de breede fock, 't roer gins en weder swiert."

Dan volgt de beschrijving hoe het schip heen en weer geslingerd wordt, hoe de takels fluiten en masten kraken, nochtans:

"Het schip blijft even vast betoovert end ghehecht,

Niet anders dan als of de scherp gekromde haecken

Van honderd anckers swaer met hare neusen staeken

Thien voeten in den grond ..........

Hoe is 't mogelijk, dat iemand, die zulke verzen schreef, dat zoo'n volmaakt renaissance-dichter als van Borsele steeds op den achtergrond gebleven is? Pleit het dan niet voor hem, dat de "Strande" werd uitgegeven bij Paschier van Westbusch in Haarlem, die de "Neder Duitsche Helikon" uitgaf en waaraan v. Borsele zelf medewerker was? Van het gedicht is eenmaal een herdruk verschenen in 1838 naar een in 1628 door de Antwerpsche rederijkerskamer "De Olijftak" uitgegeven handschrift. In zijn tijd was van Borsele wel bekend, tenminste Van der Venne in zijn "Tafereel van Sinne-Mal" noemt hem een beroemd dichter. Hoe het zij, de "Strande" leeft nog slechts als een heel vage herinnering voort, "den Binckhorst", wellicht door zijn locaal-historische beteekenis is nog eenigermate bekend.

Van Borsele heeft zich verder verdienstelijk gemaakt door het meewerken aan den dichtbundel "De Zeeusche Nachtegaal" (1623). Dit werk zou echter een afzonderlijke bespreking vereischen. -

J. VAN NIEUWENHUYZEN.

N.B. De stof voor dit artikel werd grootendeels ontleend aan J. A. N. Knuffel: Een vergeten dichter (Gids 1927, III), en aan een artikel: Philibert van Borselius' "Den Binckhorst", van J. Koopmans (De Nieuwe Taalgids, II).

 

 

Toen onze voorouders op de banken zaten.

door

LEO VAN BREEN.

I.

Wanneer wij in den tegenwoordigen tijd over opvoedkunde spreken denken wij meestal aan de grootere figuren uit latere tijden: een Montessori en Pestalozzi: een Charlotte Bühler en Ida Kooiman. En een enkele van ons weet nog wel iets van Rosseau en John Locke, maar daarbij zal het meestal blijven. En toch zijn er in alle tijden in alle landen steeds denkbeelden over opvoeding en onderwijs verkondigd, die zeker tot dit huidige ontwikkelingsstadium van de paedagogie hebben meegewerkt. Ook in onze letterkunde.

Alle namen wil ik hier niet noemen; laat ik alleen even wijzen op de beteekenis van Wolff en Deken in deze richting, die zeer gezonde en vooruitstrevende gedachten gaven over de opvoeding van het kind. Voor dit tijdperk is dit ok nog niet zoo heel verwonderlijk; méér te verwonderen valt het, dat de 16e eeuwsche dichteres Anna Bijns reeds het volgende over de opvoeding had te zeggen:

Over de kinderopvoeding.

Wel gheluckich sijn de menschen hier op aerden als man en wijf versaemt sijn door gods gratie in veel vruchten vrecrighen groot van weerden als wijngaertranesckens tot een Jubilatie en die dan opbrenghen met confortatie des heilige woorde Gods vol van ghenaden haer voorgaende als een licht telcker spatie met ghoe exempelen en qwade versmaden als Eliazaws volghende sijn daden die liever den doot hier hadde te sterven dan qwa exempels wou gheven oft raden den kinderen binnen sijnder erven.

Waarin dus ongeveer gezegd wordt, dat de ouders aan hun kinderen het goede voorbeeld moeten geven. Dit beteekent heel wat in den tijd van de plak, zooals we straks zullen zien.

In 1591 verscheen te Amsterdam een werkje geheeten:

" Den Regel der Duytsche (d. i. Nederlandsche) Schoolmeesters", van de hand van Dirck Adriaensz. Valcooch, onderwijzer te Barsigherhorn (bij Schagen). Over dit werk heeft Dr. P. A. de Planque een interessante dissertatie geschreven, die hoofdzakelijk de bron is van dit artikel. Deze "Regel" was bedoeld als een handleiding voor den onderwijzer. En dat een dergelijk boekje geen overbodige luxe was, behoeft geen commentaar, want de toestanden op het gebied van het onderwijs waren in de 16e eeuw zeer slecht, vooral op het platteland. Eenerzijds kwam dit door het feit, dat het onderwijs van overheidswege niet geregeld was; vóór de Hervorming gaf de R. K. kerk de leiding aan het onderwijs; daarna de Gereformeerde kerk. En aan den anderen kant werden de onderwijzers zoo slecht gesalarieerd (gemiddeld pl.m. fl 150.- per jaar) dat men bezwaarlijk deugdelijke krachten bij het onderwijs kon krijgen. Maar op sommige dorpen schijnen er toch wel onderwijzers te zijn geweest, wie de zaak dicht aan het hart lag; dit blijkt uit het schrijven van verschillende handleidingen als bovengenoemd, die dikwijls critiek op bepaalde toestanden gaven.

Een zeer bekend boekje is o, a. ook dat van den Middelburgschen onderwijzer Joannes de Swaef, dat straks nog aan de orde komt.

Zooals men weet, waren in de 16e eeuw parochieschoolmeesters op het platteland tegelijk koster. Maar dit was meestal niet de eenige bijbetrekking van den onderwijzer. Ze waren dikwijls ook notaris, gerechtsbode, klokluider, doodgraver, soms zelfs herbergier of barbier. Men kan wel zeggen, dat naast het onderwijzerschap elke gelegenheid werd aangegrepen om iets bij te verdienen.

Valcooch vindt dit dan ook, in verband met de slechte salarieering, zeer natuurlijk, maar laakt het feit, dat velen daardoor hun paedagogische taak verwaarloozen. Er waren dan ook dikwijls zeer ergerlijke toestanden.

De schoolmeester had het groote voorrecht, op zijn terrein heer en meester te zijn. De straf door middel van plak of roede was zeer gewoon; zelfs voor overtredingen buiten de school. Nu gebeurde het wel, dat scholieren zich aan ernstige vergrijpen of ook wel misdaden schuldig maakten.

De ouders hadden dan echter het recht, hun kinderen inplaats van aan de Justitie, aan de schoolmeester af te staan. Zoo bleven zij van openbare straf verschoond, en werden zij door den schoolmeester gegeeseld. Het spreekt vanzelf, dat een dergelijke mogelijkheid tot veel misbruiken aanleiding gaf.

Ook hierdoor werd de schoolmeester een persoon van gewicht. Toch schijnt de invloed op de ouders niet zoo bijster groot te zijn geweest. Daar er van leerplicht nog geen sprake was, hadden de ouders een middel om den schoolmeester naar hun hand te zetten. Dat dit ook gebeurde, deelt Dafforne (Grammatica ofte Leez-leerling-steunsel) ons mee in de volgende woorden: "Meester en slaet mijn kint niet, of ick zal 't elders besteden".

Waar nu bovendien in dezen tijd zeer geklaagd wordt over de verdorvenheid van de jeugd, spreekt het vanzelf, dat de schoolmeester geen gemakkelijke taak had.

De reeds genoemde Joannes de Swaef klaagt in zijn "De Geestelijcke Queeckerye ofte Christelijcke opvoedinghe der kinderen" (1621) ook al over de jeugd. Hij zegt onder anderen, dat de oorzaak van de verdorvenheid der jeugd voor een deel hierin te zoeken is, dat veel ouders hun kinderen op school doen bij "humpelaers ofte hoetelaers" van schoolmeesters, "die selve niet geschickt sijn van leven en ervaren in konsten". Verder klaagt hij erover, dat de schoolmeesters veelal te zacht optreden, om de kinderen aan zich te hechten en daardoor hun weinige vakkennis te verbergen.

Dat de jeugd verdorven was, lag echter niet aan het schoolprogram. Want de schoolmeester was ook aangewezen om de kinderen een behoorlijke opvoeding te geven. Zoo heerscht er binnen de school een zekere etiquette, waaraan door den schoolmeester de hand wordt gehouden. Er was in dien tijd nog geen sprake van een verdeeling in klassen. Er werd les gegeven in één lokaal, waar jongens en meisjes te samen waren. Maar dit was op het platteland een noodzakelijkheid, die als zeer ongewenscht werd beschouwd. Zoo lezen wij in de "Ordonnantie van de Schoolordeninge" van de Staten van Zeeland (1583) dat er afzonderlijke scholen voor jongens en meisjes moeten zijn "ende daer 't selve niet doenlick en is, dat de selve Knechtkens ende Dochterkens niet alleenlick in Bancken, maer oock in de plaetsen inder scholen, ende daer buyten, soo vele mogelijck is, van malkanderen gescheiden worden".

Zooals men ziet, het schoolmeesterschap was in dezen tijd geen zeer benijdenswaardig baantje. En het was dan ook geen wonder, dat er meestal op het platteland gebrek aan onderwijskrachten was.

In het volgend artikel een en ander over de onderwijsmethoden. (1)

(1) Materiaal ontleend aan P. A. de Planque: "Valcooch's Regel der Duytsche Schoolmeesters", Het sonnet van Anna Bijns is o. a. te vinden in Dr. J. Sterck: "Van Rederijkerskamer tot Kinderkring.".

(Wordt vervolgd)

UIT EEN JEUGD

herinneringen aan Zeeland

door

JAN R. Th. CAMPERT.

XXV.

Vlissingen.

Het is een kwestie van persoonlijken smaak, maar ik ben niet erg gecharmeerd op Vlissingen. Misschien zou ik er anders over denken, wanneer deze plaats niet toevallig op Walcheren lag. Temidden van deze rust en arcadische stilte past een moderner-georiënteerde stad slecht. Zij springt uit het kader, men weet er geen weg mee....

Want zie: wij komen van Veere, van het grijze en vergeten stadje Veere met z'n breeden, stompen toren, met zijn juweeltje van een stadhuis en wij gaan over Middelburg, welks lof ik nu al voldoende heb gezongen over den ouden en bekenden Vlissingschen weg, die intusschen véél veranderd moet zijn. Ook deze weg paste zich aan het moderne verkeer aan: er rijdt zelfs een electrische tram. Maar hoe geheel anders moet dat in vorige eeuwen zijn geweest.

Toen stonden hier de prachtige, statige buitens der patriciërs, wegschuilend onder de hooge boomen, toen reden langs dezen schaduw-rijken weg de elegante karossen met hun gracieuzen inhoud of men zag langs het zandpad een edele cavalcade van jonge patriciërs op nobele paarden. En somtijds kon men tersluiks op de landwaarts-buigende zijwegen tusschen de hooge en groene hagen een speelsch en èven liefelijk tafreel aanschouwen.

Tegenwoordig rijdt er, zooals gezegd, een electrische tram en dat zegt álles en er is een va-et-vient van auto's en fietsen, gelijk overal elders in Nederland.

Het is wonderlijk hoe snel een mensch zich daarbij aanpast. Onder Middelburg wandelend ergert men zich er aan en men duldt ternauwernood het goedige, puffende stoomtrammetje, dat als aemechtig den Vlissingschen weg snijdt.

Men kijkt een tikje verbaasd naar de keurige, áf-fe huisjes - jawèl! mèt voor- en achtertuintje! - die langs de kanten staan geschaard zoo dóór-en-dóór degelijk en Hollandsch-fatsoenlijk, dat men onverwacht maar zéér overtuigend een onbedwingbaar heimwee voelt opkomen naar de plechtige ernst der vroegere buitenhuizen.

Maar eenmaal bij Oost- en West-Souburg gekomen zijt ge bekeerd. Dan is uw oog gewend aan de "geneuchten" van het hedendaagsche leven en dan bemerkt gij plotseling dat dat wandelen toch maar héél langzaam gaat.

En in uw eenmaal zoo rustige en onbewogen ziel wordt een onrust wakker en gij vindt nauwelijks den tijd om even te vertoeven voor het gedenkteeken van Marnix van St. Aldegonde, aan wien wij ons prachtig volkslied te danken hebben en aan hèm alleen, verstaat gij-? Met verdere historische speculaties houd ik mij niet op! Ik groet u, o Marnix, die ons een lied schonk schooner en brandender dan ik er één ken....

Maar daar blijft het dan ook bij, want voordat gij het weet, zit gij in het veel-gesmade electrische trammetje en rijdt naar Vlissingen.

Ziet ge: zóó zwak is de mensch en zóó machtig is de invloed der stad. Ik laat me niet wijs maken, dat Middelburg een stad is, dat heb ik nooit willen gelooven en ik zal sterven in dat ééndere, gelukkige besef. Middelburg is een plaats, een oord, ál wat gij maar wilt, maar een stad is het niet!

Vlissingen wel! Dat merk je dadelijk als je er binnenkomt. Er hangt een geheel andere sfeer en een sfeer die ik direct herken.

Een ongewone bedrijvigheid treft het oog en ook het uiterlijk van deze plaats verraadt veel. Zie de tramrails, de arbeiderswijken, de havens en zie vóór alles de Scheldefabriek, die met zijn kranen en gebouwen hoog boven alles uitsteekt, die domineert, waaraan Vlissingen onderworpen is. Deze grauwe kolossus van ijzer en glas beheerscht Vlissingen en schrijft haar zijn wet voor. lederen dag dreunt daar van 's morgens vroeg tot 's avonds laat het jagende lied van den arbeid, indringend en ononderbroken. En gij ontkomt er bezwaarlijk aan, het grijpt u in zijn machtigen, knellenden greep en gij zijt vergeten: Hoe dit alles vroeger was!

Maar Vlissingen heeft meer. Het heeft de zee en het heeft boulevards, waar het des zomers goed flaneeren is, daar zou ik u vele staaltjes van kunnen vertellen....

Vergis ik mij? Of maakt zelfs de zee hier een zakelijker indruk? Groote stoomers varen af en aan, een visschersboot zeilt uit. Hier weet men wat het water waard is en waartoe het den mensch dienen kan. Het heeft alle poëtische glans verloren. Het is onderdeel van het geheel, het past binnen het noodzakelijk verband. Vlissingen heeft dit water noodig als een mensch water en brood.

 

DE SCHELDEZENDER

Hallo, hallo......

Hier is het draadloos uitzendstation de Schelde-zender!

Vindt u het interessant, te hooren:

- dat te Goes de vorige week inschrijving werd gehouden voor verpachting van het Schuttershof (stedelijke schouwburg). Er waren nul inschrijvers. Of het tooneelleven etc. in de hoofdstad van Zuid-Beveland ook bloeit!

- dat men in Arnemuiden dezer dagen, tengevolge van de langdurige droogte, gebrek aan drinkwater had.

- dat te Middelburg een werkman, die in, de Abdij bezig was met het afbreken van een stelling, uit een hooge goot op straat viel. De man bekwam een schedelbreuk en was onmiddellijk dood.

- dat voor den kantonrechter te Goes 11 winkeliers moesten verschijnen omdat ze, ondanks het uitstalverbod, hun waren op hun stoepen hadden geëtaleerd. Het vonnis zal schriftelijk gewezen worden.

- dat volgens de bladen met ingang van 1 Mei aan alle werklieden boven 65 jaar, werkzaam zijnde aan de glasfabriek te Sas van Gent, ontslag is aangezegd.

- dat de tuinbouwvereeniging te Wolphaartsdijk bij gebrek aan belangstelling ter ziele ging.

- dat een fijnproever op een nachtelijk uur uit een Ierseksche oesterput voor f 100.- aan oesters wegnam. Er worden wel minder elegante diefstallen gepleegd.

- dat de "Schelde" te Vlissingen over 1928 geen dividend uitkeert. Het staartje van het stakings-muisje?

- dat de A. N. W. B. en de K. N. A. C. (bonden voor trapfietsers en autorijders) den Minister van Waterstaat verzocht hebben te Middelburg zoo spoedig mogelijk een nieuwe brug over het Kanaal door Walcheren te doen leggen.

- dat het Tweede Kamerlid de heer J. M. Krijger gedoodverfd wordt als burgemeester van Ierseke. Het burgemeesterschap zou dan gecombineerd worden met het voorzitterschap van het visscherijbedrijf op de Zeeuwsche stroomen.

- dat de P. Z. E. M. besloot zoo spoedig mogelijk een aanvang te doen maken niet den aanleg van de electrische geleiding naar de gemeenten Stavenisse, St. Annaland, Oud-Vossemeer en Poortvliet. Getracht zal worden vóór den a.s. winter met een en ander gereed te zijn.

- dat de verkoop van de Emmabloem in Vlissingen niet minder dan fl 1014.- opbracht.

- dat in dezelfde stad op tweeden Pinksterdag een uitvoering van den kring Zeeland-West Noord-Brabant van het Kon. Ned. Gymnastiekverbond gehouden zal worden.

- dat thans de gemeenteraad van Graauw met 6 tegen 1 stem besloot te trachten de Zeeuwsch-Vlaamsche waterleidingmaatschappij om zeep te helpen. Wie volgt?

- dat in Oudelande een huiseigenaar zijn achterstalligen huurder tijdens de koude dagen strafte door de woning door gedeeltelijke afbraak onbewoonbaar te maken. De kantonrechter taxeerde deze hardvochtigheid op fl 100 subs. 100 dagen brommen.

- dat de gemeenteraad van Stoppeldijk overhoop ligt met Ged. Staten over de jaarwedden van de ambtenaren van den burgerlijken stand.

- dat Terneuzen door de Zuid-Bevelandsche waterleiding van drinkwater wordt voorzien.

- dat de Vlissingsche politie 's nachts een 10-jarige knaap aanhield. De jongen was zwervende omdat hij boodschappengeld verloren en (of) versnoept had en niet onder de oogen zijner ouders durfde komen.

- dat wederom een gedeelte van de Lange Delft in Middelburg van betere straatsteenen wordt voorzien. Wanneer volgt de Kade?

- dat de gemeenteraad van Kruiningen besloot om met de gasfabriek "Oosteinde", omvattende de gemeenten Krabbendijke, Rilland-Bath en Waarde, een combinatie aan te gaan voor een gemeenschappelijk gasbedrijf.

- dat de pastoor van Koewacht eenigen tijd geleden door een koopman in Brusselsche kant bedrogen werd t. o. van de hoeveelheid en kwaliteit der kant. De oneerlijke kantverkooper, een Hollander, die voorgaf Belg te zijn, is thans door de politie aangehouden en aan den kant gezet.

- dat de gemeente Overslag eerlang vanuit Zuiddorpe van electrischen stroom zal worden voorzien,

- dat de bond van Chr. zangvereenigingen in Walcheren op Hemelvaartsdag een zangersfeest op "Westhove" zal geven. De animo voor het luidruchtig festijn is grooter dan het vorige jaar.

- dat Ged. Staten de besturen van gemeenten en van polders of waterschappen herinnerden aan de brand in het Leidsche stadhuis. Voorts wezen ze er op dat bedoelde besturen hun archieven in een veilige omgeving moeten bewaren.

- dat een inwoner van Vlissingen op den verjaardag van prinses Juliana 3 nieuwe banken aan den Singel zal doen plaatsen. De Vlissingsche wandelaars zullen den schenker dankbaar zijn.

- dat de afdeeling Middelburg van den Algemeenen Bond van Handels- en Kantoorbedienden actie gaat voeren voor het toekennen van een vrijen middag in de week aan het winkelpersoneel. De firma Vroom en Dreesman verklaarde zich reeds tot medewerking bereid.

- dat de conservenfabriek "Zuid-Beveland" te Kapelle weer uitgebreid zal worden. Er wordt een ketelhuis met schoorsteen gebouwd. De fabriek verschaft vele Kapellenaars werk.

- dat in Koewacht en omgeving den laatsten tijd herhaaldelijk diefstallen van kunstmest plaats hadden.

- dat het programma voor de vergaderingen en ten toonstelling der Zeeuwsche Landbouw Maatschappij te Goes thans bekend is. Het luidt als volgt

"Dinsdag 18 Juni 1929:

Des nam. 7 uur officieele ontvangst van het Hoofdbestuur der Z.L.M. door het gemeentebestuur van Goes op het stadhuis.

Des avonds 8 uur: Vergadering van het Hoofdbestuur der Z. L. M.

Woensdag 19 Juni 1929

Des v.m. 10 uur: Algemeene vergadering der Z. L. M.

Des n.m. 2 uur precies: Rijtoer door Westelijk Zuid-Beveland.

Des avonds 8 uur: Gemeenschappelijke maaltijd.

Donderdag 20 Juni en Vrijdag 21 Juni 1929:

Landbouwtentoonstelling van den kring Westelijk Zuid-Beveland der Z. L. M., gecombineerd met de Nationale Paardententoonstelling van het N. T. S.

Opening des m. 10 uur; sluiting des n.m. 6 uur."

Zeeuwen buiten Zeeland, reserveert tijdig uw vacantie!

- dat in Vlissingen de eerste zwaluw waargenomen is. De lente zal nu wel niet meer den moed hebben achterwege te blijven.

 

HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND

Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag.......

Adieu ........

10 April. - De Maartsche buien zijn een paar weken over tijd, maar de kwaliteit is er niets minder om. Wat kan een mensch toch veel doorstaan, gelukkig blijven er altijd eenige lichtstralen. De langpootenmuggen komen nog niet te voorschijn, de schoonmaak is tijdelijk opgeschort en de vacantie is weer voorbij. Jossie had kwestie met den onderwijzer gehad omdat hij niet wist tot welk geslacht het woord "schoonmaak" behoorde. Heb hem ingeprent dat dit natuurlijk door De Vries en Te Winkel (die beide gehuwd waren) vrouwelijk is verklaard. Liesbeth werd hierdoor eenigszins meer ontstemd dan gewoonlijk, zoodat ik slechts via een samenzwering met Sientje, vanmiddag mijn kopje thee kon krijgen.

11 April. - Het is nog immer aller-onbehaaglijkst weer. Breeduitstra dacht dat het kwam door dat gepeuter van dien Bird aan de Zuidpool. Anderen meenen weer, dat de warmte uit Europa is opgetrokken naar Amerika om mee te doen aan een hitte-golfje. Alle elementen voelen tegenwoordig nu eenmaal veel voor internationale samenwerking. Den middag thuis moeten doorbrengen omdat mevrouw van Snavelen een visite kwam afleggen. Liesbeth heeft zeer geschamperd op miss Holland, die nu weer naar een miss-aardbol-concours is. Zij zou zich daartoe niet leenen. Toen mevrouw van Snavelen weg was, vroeg Liesbeth waarom ik bij die passage had gelachen en ze voegde er aan toe: "dacht je soms dat ik geen kans had?" Ik heb mijn hoofd geschud; geloof inderdaad niet, dat er één jury op het wereldrond te vinden is, die mijn vrouw iets anders dan den besten prijs zou durven geven.

12 April. - Naar ik bij mijn kapper hoorde, zal er ter herdenking van de kostelijke Aprilgrap die de provinciale stoombootdienst op 31 Maart j.l. te Breskens met dien rijken Franschman uithaalde, jaarlijks op dien zelfden dag een fop-veerdienst worden ingesteld. De boot zal dan omgedoopt worden in "Had-je-me-maar" en telkens snel wegvaren, wanneer iemand op 't punt staat er op te komen. Voor iederen voetganger, die te water duikelt, krijgt de kapitein dan een kwartje, voor ieder Fordje een gulden en voor iedere auto een rijksdaalder. Waar, alle vereenigingen tot bevordering van vreemdelingenverkeer ten spijt, zooveel oude gebruiken verdwijnen, zal iedere rechtgeaarde Zeeuw het toejuichen, dat het provinciaal bestuur voor het invoeren van moderne folklore zooveel zorg draagt.

13 April. - Heb vanmiddag de pianoles van Jossie moeten bijwonen, omdat de leeraar over zijn ongezeggelijkheid en weinig ijver geklaagd had. 't Laatste kwam vanmiddag niet uit, want het ventje scheen in de verbeelding te leven, dat hij boksmatch had en de piano den knock-out moest geven. Hij bofte er bij dat zoo'n instrument niet terug slaat. Mijn heelen middag zoek gebracht met het bestudeeren van de laatste onthullingen over de Belgische documentkwestie. Ik heb er een kronkel in mijn hersenen door bij gekregen en ingezien, dat Ritterlijk en ridderlijk lang niet hetzelfde beteekenen.

14 April. - Aan een diner in Den Haag dat Nederlandsche kooplieden den Noord-Amerikaanschen gezant aanboden, zijn de beroemde gemeenschappelijke bonden weer ter sprake gekomen. Met blijdschap memoreerde onze landgenoot Bonebakker de belangengemeenschap die er tusschen Holland en Californië bestaat. De wetenschap heeft juist de vorige week ontdekt, dat het in Californië slechts zestien dagen in een jaar regent en het ligt voor de hand, dat het juist op die dagen is, dat het bij ons droog is. Ineengeklonken vriendenhanden en 'n menigte van toasten.

15 April. - Sientje was vanmorgen zeer verdrietig. Zaterdag had haar vader, die chronisch aan werkloosheid lijdt, bijna de aanstelling tot politie-agent verkregen, doch toen hij gekeurd werd op zijn snuggerheid, liep het leelijk mis. De commissaris van politie trad op in de rol van een Pool, die betrapt was op de uitgifte van valsch bankpapier en Sientjes vader moest daarvan een proces-verbaal opmaken. 't Begin ging niet onaardig en hierdoor overmoedig geworden, vroeg de examinandus plotseling of de commissaris een Noord- of een Zuidpool was. Gestraald!

16 April. - Ik gevoel me als een man zonder domicilie. Mijn schrijfkamertje wordt uitgespoeld. Was gelukkig de eenigste daklooze niet. "Het varken met de sirene" zat eivol. Daar ik vanmorgen in de leeszaal was geweest kon ik het gezelschap vermaken met vele wetenswaardigheden omtrent ijsbergen. Het meest kenmerkende van deze dingen is wel dat ze om hun evenwicht te bewaren, voor zeszevende onder water moeten blijven. Krimp van Dulmen plaatste hierbij de onzinnige opmerking dat hij zooveel studentikositeit niet bij die ijskoude gevaarten verwacht had.

 

VEREENIGINGSNIEUWS

Zeeuwsche Vereeniging, Sliedrecht, - Het is der Zeeuwen eigen, zich overal waar zij zich ook mogen vestigen, Zeeuw te gevoelen. Ook een 40-tal in Sliedrecht wonende Zeeuwen hebben in 1928 aan dat gevoelen uiting gegeven en een Zeeuwsche vereeniging opgericht. Op Maandag 8 April j.l. hield zij haar eersten feestavond. Voor dat doel was het voormalige gemeentehuis met kwistige hand en smaak versierd. De feestavond werd gevuld met het houden van voordrachten en liederen van Zeeuwsche schrijvers, opgeluisterd door een gezellig strijkje zoodat een prettige stemming heerschte. Ook verschillende firma's, zoowel in als buiten deze plaats, waren blijkbaar ingenomen met dezen feestavond en hadden de te houden tombola rijkelijk bedacht door het beschikbaar stellen van een groot aantal prijzen. Na een gezellig samenzijn gingen allen wel voldaan huiswaarts en kunnen met aangename herinnering terug denken aan dien feestavond en zal ongetwijfeld leiden tot versterking van den band van de in deze plaats wonende Zeeuwen en zal het de overige alhier wonende Zeeuwen, die nog geen lid der vereeniging zijn, aansporen zich in de gelederen aan te sluiten om zich langs dezen weg het verblijf in Sliedrecht aangenaam te maken.

De verhaaltjes, die een man aan zijn vrouw vertelt, betreffende zijn heldendaden, zijn niets in vergelijking, bij die een vrouw aan haar buren vertelt van hem.