Ons Zeeland 1929, nummer 19

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

DE ZEEUWSCHE WEEK

De nieuwe leider der "Middelburgsche Courant"; varen, varen.... zelfs op Zondag; stadhuis aangeboden, ontwikkelde landbouwers.

Met belangstelling hebben de Middelburgers en ook wel niet-Middelburgers uitgezien naar de benoeming van een directeur-hoofdredacteur der "Middelburgsche Courant" in de vacature, ontstaan door het overlijden van den heer Deibel. De benoeming schijnt nogal eenige voeten in de aarde gehad te hebben, want de opengekomen plaats bleef langer onbezet dan te doen gebruikelijk is. Deze week dan is de naam van den nieuwen leider van het Zeeuwsche liberale dagblad bekend geworden. De aandeelhouders lieten hun keuze vallen op den heer S. S. Smeding, tot nu toe als redacteur verbonden aan de Zutphensche Courant. Over deze benoeming hebben we ons hartelijk verheugd en dat niet zonder reden natuurlijk. Schrijver dezes werkte n.l. een jaar met den heer Smeding aan een dagblad in Holland samen en gedurende den gezamenlijken arbeid was hij in de gelegenheid diens journalistieke en organisatorische talenten te leeren kennen en te.... waardeeren. De nieuwe directeur-hoofdredacteur der Middelburgsche Courant is een conscientieus en hard werker, iemand met een scherp verstand en met een breeden kijk op het leven, dat hij als journalist te beoordeelen heeft. Ongetwijfeld zal hij zich spoedig in de soms eigenaardige problemen van ons gewest hebben gewerkt en zijn lezers op uitnemende wijze van voorlichting dienen.

We heeten collega Smeding van harte welkom in de provincie, welke hij, gevoelig voor de goede eigenschappen van de Zeeuwsche bevolking en voor de uitzonderlijke schoonheid van het Zeeuwsche landschap, weldra zal liefhebben als een der eigen zonen.

x

De ietwat tragi-komische affaire met de motorveerboot "Koningin Wilhelmina", die op Zondag een extra reis naar Breskens maakte om daar een Franschen tourist plus auto te halen, doch op hoog bevel later zonder passagier naar Vlissingen moest terugkeeren (omdat een fatsoenlijke boot nu eenmaal op Zondag geen reizigers overzet blijkbaar!), staat den lezer natuurlijk nog duidelijk voor oogen. Er zijn nu eenmaal van die zaken op het ondermaansche die men niet licht vergeet! Bovendien is de historie in de afgeloopen week opnieuw in gedachten gebracht, Zondag j.l. heeft dezelfde veerboot weer een extra-reis gemaakt, en dit keer kwam ze zelfs met volle dekken terug. Ruim honderd Belgen en drie groote touringcars werden via de "Koningin Wilhelmina" van Breskens naar Vlissingen verplaatst.

Op Zondag!

Als je blieft.

Hebben Ged. Staten plots een ander standpunt t. o. van de Zondagsrust ingenomen? Was de vorige weigering om iemand over te zetten een vergissing? Of een dwaasheid waarvoor thans de oogen van ons hooge college zijn open gegaan?

We hebben nog altijd recht op het staartje van het onlangs gebaarde boot-muisje in den vorm van een antwoord van Ged. Staten op enkele, door een lid van Provinciale Staten, ingediende schriftelijke vragen.

Vermoedelijk zal dit staartje (dat het zich dra vertoone!) licht verspreiden, ons doen zien dat de vorige keer een vergissing in het spel was, en dat de overheid hier in Zeeland wel degelijk overtuigd is van de beteekenis van den (zelfs Zondagschen) tourist voor ons gewest.

x

Erfenissen kunnen soms leelijk bezwaren. Als een armoedzaaier van een erflater van een excentrieken rijken oom een groot landgoed (zonder moderne exploitatie-mogelijkheden) toegewezen krijgt onder beding, dat hij het niet verkoopen of een andere bestemming geven zal, dan is hij heelemaal niet bon-af, en het zullen misschien niet alleen vriendelijke gedachten zijn, die hij de nagedachtenis van den overleden zonderling wijdt. Behalve particulieren kunnen ook gemeenten op een kwaden dag tot de erkenning komen, dat het zelfs in erfenissen niet alles goud is wat er blinkt. Een voorgeslacht kan b.v. heel mooie oude en imposante bouwwerken en instellingen nalaten aan een geslacht dat achteruit gaat en op den duur niet meer bij machte is de erfenis naar behooren te verzorgen en te onderhouden. Een voorbeeld hiervan levert ons Veere, ééns een machtige, rijke stad, thans een dorp dat altijd herinneringen wekt aan een zieligen edelman op klompen, laatste telg uit een eertijds aanzienlijk en vermaard geslacht. Veere "zit" o. a. met een prachtig stadhuis, dat van een voornaam verleden der Veerenaars getuigt, dat de huidige bewoners van het plaatsje met recht met trots vervult, maar.... dat eveneens vraagt gerestaureerd te worden. Restaureeren kost geld, goed restaureeren van een historisch monument als het stadhuis in Veere zelfs veel geld, en in ieder geval meer dan met de huidige financieele draagkracht der gemeente behoorlijk te rijmen is. De gemeenteraad heeft zulks ingezien en thans wil hij trachten het gebouw aan het rijk over te doen. Onder voorwaarde natuurlijk, dat het gemeentehuis in het gebouw gevestigd kan blijven.

Als het aanbod aanvaard zal worden -en er is geen enkele reden om daaraan te twijfelen - zal Veere van een heele zorg ontlast zijn en toch tevens in werkelijkheid niets verspelen. Gemeentelijke erflaters met een bezwaarde erfenis kunnen ten minste nog eens boffen! Het rijk is in die dingen gewoonlijk bovendien een fatsoenlijk eigenaar, die zich niet op een nieuwe aanwinst laat voorstaan.

x

De Zeeuwsche Landbouw-maatschappij, voor den landbouw van ons gewest van zoo enorme beteekenis, heeft een nieuwe stap gedaan in het belang van alle bij den landbouw betrokkenen. De maatschappij heeft n.l. haar eersten ontwikkelingsdag georganiseerd. De lezer weet natuurlijk wat daaronder verstaan wordt? Zoo niet, dan mag het hier met een enkel woord worden aangegeven. Op een ontwikkelingsdag als bedoeld behandelen enkele landbouwers - en landbouwdeskundigen van naam - onderwerpen, op den landbouw betrekking hebbend, en na iedere lezing bestaat gelegenheid tot het uitwisselen van gedachten. Een soort volksuniversiteit voor de landbouwers dus (niet heelemaal, doch wellicht komt deze benaming het dichtst bij het eigenlijke doel).

In Middelburg dan is de vorige week de eerste ontwikkelingsdag van de Z. L. M. gehouden en vele landbouwende Zeeuwen hebben door aanwezigheid van hun belangstelling in het nieuwe werk doen blijken. Velen lieten zich door de sprekers van den dag voorlichten, hetgeen o. i. weer eens wijst op de prachtige mentaliteit van den Zeeuwschen boer, die meer oog voor het nieuwe blijkt te hebben dan zijn collega in sommige andere streken van ons land.

De nieuwe poging van de Z. L. M., om haar leden meer ontwikkeling bij te brengen verdient alle instemming. Zonder ontwikkeling komt men er heden niet meer. Zelfs de landbouwer niet!

 

VAN EIGEN BODEM

"HET PLAATJE".

Wandelen we vanuit Veere over den zeedijk naar den Sloedam, dan ontwaren wij, bijna op het eind van onzen tocht, aan de linkerzijde een kleine groep lage heuveltjes boven het water, resten van een ouden zeedijk.

Daar, tusschen Walcheren en Zuid-Beveland, lag het kleinste eiland van ons Zeeland, namelijk de Oranjeplaat, of kortweg het "Plaatje" genoemd.

Nu meer dan een eeuw geleden ('t was in 1819) lag daar een groot schor, dat in 1846 een oppervlakte van honderd bunders besloeg. Particulieren uit Middelburg kochten de gronden van het rijk, en besloten het Westelijk gedeelte er van te bedijken.

Die inpoldering kostte fl 52.000.- en men schreef, om deze gelden bijeen te krijgen, een geldleening uit, verdeeld in 52 aandeelen van f 1000.-, met aflossing in termijnen van minstens f 4000.-, te beginnen op 1 Mei 1850.

Nog in 1847 was de nieuwe polder bedijkt, en hij kreeg den naam van Sebastiaan de Langepolder.

Volgens de Historie toch is op deze plaats de Veersche geuzenadmiraal, Sebastiaan de Lange, den 22en Mei 1572 door vier Spaansche schepen aangevallen. Na een hevig gevecht werd zijn schip geënterd, maar inplaats van zich over te geven liet hij zijn bodem met die van zijn vijand in de lucht vliegen.

De Sebastiaan de Langepolder was groot 67.08 HA., en bestond uit besten kleigrond, die menigen flinken oogst opleverde.

Kort na de inpoldering werd er naast eenige woningen een graanschuur gezet.

Het eilandje werd gevoegd bij de gemeente Arnemuiden, en het verkeer zou voortaan onderhouden worden door een veerboot van den Wilhelminapolder in Walcheren naar het nieuw gewonnen land.

Na tien jaar was het Zuid-Oostelijk gedeelte van de "Oranjeplaat" zoo aangewassen, dat men besloot, een tweeden polder in te dijken.

Deze kreeg den naam van Calandpolder, genoemd naar den hoofdingenieur van waterstaat, A. Caland.

Onderwijl was "De Langepolder" verkocht aan een particulier te Biervliet, voor de som van fl 72.000.-; evenveel kostte de inpoldering van den Calandpolder, die enkele H.A. kleiner was dan de eerste.

Nadat in den herfst van 1857 de storm voor fl 30.000 aan de zeeweringen vernielde, kwam het volgend jaar de mislukking van graan en koolzaadoogst.

En voor 1858 ten einde was, bracht storm weer andermaal groote schade aan de dijken (fl 25.000).

Toch begon men in hetzelfde jaar ook den Calandpolder te bevolken.

Er verrees een heerenhuis met boerenwoning en veestallen, waarvan we op onzen tocht over de slikken nog brokstukken ontdekten. Voor den bouw werd de benoodigde steen in den Sebastiaan de Langepolder gebakken.

Veel plezier heeft men van de polders toch nooit beleefd. Door het slechte onderhoud van de zeeweringen, door de verplaatsing van de dieptegeul in de Zandkreek, en door de afdamming van het Sloe in 1871 werd de Oranjeplaat dikwijls met ondergang bedreigd.

Herhaalde keeren werd een inlegdijk gelegd, die dan telkens weer buitendijk werd.

8 en 9 Februari 1889 overstroomde heel de Sebastiaan de Langepolder, en pas den elfden kon het zeewater door de sluis afgevoerd worden, waardoor het land weer droog kwam.

Van de Zuidzijde van den Calandpolder werd er nu een dam naar den Schengepolder gelegd, zoodat men thans, (aldus de heeren Walraven en Polderdijk in hun "Kuststreek van het Zuid-Oostelijk deel van Walcheren") ten allen tijde het Plaatje van de Zuid-Bevelandsche zijde zoowel te voet als per rijtuig kan bezoeken.

Hoezeer is dat veranderd sinds den tijd, dat de schrijvers hun boek uitgaven.

Den 12en 1906 heeft men het heele eilandje aan de golve moeten prijsgeven, dijken zijn weggeslagen en verbrokkeld, huizen ingestort.

De dam bij den Schengepolder staat bij vloed heelemaal onder, en bij eb kan slechts hij, die voor uitglieren op de week-gladde slikken, en modder tot over den enkels niet bevreesd is, de kruin van een gebleven brok dijk bereiken.

- - - - - - - - - - -

Van een herder hoorden we, dat de laatste bewoner van het "Plaatje" in een visschersschuit onder aan den Walcherschen zeedijk leeft.

Nog dikwijls vaart de man naar het verdronken eilandje.

L. DE BREE.

(De historische mededeelingen uit: Kust streek v/h. Z. O. deel van Walcheren).

UIT ZEELAND'S VERLEDEN

door

D. A. DE STOPPELAAR,

V.

De laatste kamp om Middelburg.

'n Ander deel der Spaansche vloot keert naar Antwerpen terug; Beauvoir heeft verschillende schepen verloren en is geheel terneer geslagen, te meer daar de Spanjaarden aan hem 't mislukken der expeditie wijten. Toch durft Alva's opvolger, Requesens, hem niet door 'n ander te vervangene daar de vlootvoogd bij de regeeringsgetrouwe Nederlanders zeer gezien is. Bovendien bestaat de vrees, dat z'n vloot dan ook uiteen raakt, daar de soldaten, die er zich op bevinden, tot zijn afdeeling behooren en de matrozen zijn partij trekken.

Moge het den vlootvoogd ontbroken hebben aan vastberadenheid en beleid, aan trouw aan den Koning faalt 't hem niet. Doch de meerderheid der Zeeuwsche vloot blijkt onbetwistbaar, sinds deze de Spaansche in Bergen op Zoom houdt opgesloten.

En als Requesens hem aanspoort om nogmaals zee te kiezen, betuigt hij dan ook opnieuw gereed te zijn, z'n leven in 's Konings dienst te wagen. Het moreel zijner bemanning heeft door slechte betaling zoozeer geleden, dat 'n groot deel naar Oranje overloopt; die vloot, deels te Antwerpen en Bergen op Zoom geankerd, kost maandelijks wel 36.000 kronen aan onderhoud en daar de geldnood bij de Spanjaarden altijd chronisch is, wordt voor de bemanning zóó slecht gezorgd, dat er elken dag van koude en gebrek omkomen. Daarbij komt nog, dat 'n groot deel van 't geschut in 's Prinsen handen is geraakt. Als Requesens nog in Spanje is, heeft hij zich wel honderd maal afgevraagd, "hoe het mogelijk is, dat de omwentelingsgezinden zulke talrijke vloten onderhouden, terwijl de Koning er niet één voldoende kan uitrusten. Maar nu hij hier de toestanden in oogen schouw kan nemen, is hem dit duidelijk: "zij, die Oranje dienden, streden ter verdediging van hun leven, hun goed, hun godsdienst; Oranje's zaak is de hunne en zoodoende stellen zij zich tevreden met levensonderhoud zonder soldij.

Requesens acht het van groot belang, vóór den zomer meester van de zee te zijn; 'n zeer moeilijke taak, daar ook Alva, ondanks al zijn gezag, nimmer de meerderheid te water heeft kunnen bekomen. En daar hij er vast van overtuigd is in de Nederlanden géén liefhebbers voor zijn vloot te vinden, stuurt hij zaakgelastigden naar Zweden, Denemarken en de Hanze steden om eenige oorlogsschepen in soldij te nemen.

Tevens verzoekt hij Noircarmes eveneens eenige schepen in Holland uit te rusten, doch hij krijgt van hem ten antwoord, dat hij en z'n aanhang dat gewest verlaat. Dus ook aan Spaansche zijde een duidelijk staaltje van gebrek aan organisatie. Dat ontlokt hem de verzuchting "dat van de twee zaken welke Julius Caesar bij de bewoners dezer gewesten opmerkte: het vergeten van ontvangen weldaden en van beleedigingen, hij slechts het eerste in hen bespeurd heeft; "want niet", zoo meldt hij Philips, "vergeten zij geenszins de beleedigingen hen aangedaan, maar beschouwen ook als zoodanig, wat geen beleediging is en trachten Uwe Majesteit is een soort van onderdanigheid te houden om zich duurder te verkoopen; daarenboven, in den haat tegen ons Spanjaarden, geven zij, die U M. dienen, de oproerlingen niets toe. (1)

In Middelburg is de nood ondertusschen onbeschrijflijk groot; elke poging van Requesens tot ontzet mislukt. (2)

Gebrek aan geld is nog wel door noodmunten te verhelpen, doch niet dat aan levensmiddelen. Men eet paarden, honden, ratten- en muizenvleesch, indien men het ten minste betalen kan. Want 'n hond kost 30, 'n rat 15 en 'n muis 2 stuivers. Natuurlijk blijven besmettelijke ziekten niet uit onder een opeengehoopte en ondervoede bevolking; in twee maanden tijd sterven meer dan 1500 menschen, Mondragon verwacht dan ook, dat hij binnen enkele dagen zal moeten capituleeren, tot 'n paar korenschepen weten binnen te komen en althans in de dringendste behoeften voorzien.

Oranje en Requesens zijn 't er beide over eens, dat het bezit van Zeeland aan dat van Middelburg verbonden is en spannen dus alle krachten in, de stad aan zich te onderwerpen. De prins zelf begeeft zich naar Bergen op Zoom, dat nog altijd door de Zeeuwen wordt ingesloten en roept al de scheepsbevelhebbers bij zich aan boord, terwijl bij het gewicht van de aanstaande onderneming hen onder 't oog brengt. Allen verklaren, dan eenparig: "wij zijn bereid U tot den laatsten druppel bloed bij te staan en zoo het noodig is zullen wij liever een jaar zonder soldij dienen, dan een goede en rechtvaardige zaak te verlaten."

De prins betuigt dan "God niet genoeg te kunnen danken voor de uitstekende stemming welke op den vloot heerscht", zoodat hij hun zaak niet verloren acht.

Echter wordt zijn hoop wat betreft Middelburg's verovering binnen weinige dagen, teleurgesteld.

Requesens weet te Antwerpen een vloot uit te rusten; deze wordt in twee smaldeelen gesplitst; het eene onder bevel van d'Avila en het andere onder Romero. Beide vlootdeelen zakken nu respectievelijk de Ooster- en Westerschelde af, om zich te Borselen weer te vereenigen; de Glimes heeft het opperbevel in handen. Men hoopt de Zeeuwsche vloot te ontzeilen en zoo Walcheren te bereiken.

Requesens, om dicht bij het gevechtsterrein te zijn, verplaatst zich naar Bergen op Zoom; Oranje zendt een deel der Hollandsche vloot onder Boisot naar Zeeland, waar bij Romerswaal wordt post gevat.

D'Avila gaat, ofschoon z'n schip reeds bij 't vertrek uit Antwerpen ernstige averij heeft opgeloopen, onder zeil. Op dit bericht ontbiedt de prins vier van Boisot's grootste schepen, gelast den vijand tegen te houden en zondert zich dan in zijn bidvertrek af. Maar 't gevreesde gevaar wordt afgewend; d'Avila wijkt naar Breskens, wacht aldaar 't andere smaldeel af om daarna te zamen den strijd aan te binden. Daar Boisot echter vreest, dat de Spaansche vloot achter Romerswaal is, om door 't Gat van Lodijke naar Walcheren te komen, vat bij tusschen Wemeldinge en St. Maartensdijk post, terwijl drie der snelste schepen onder de Moor bij Vosmeer achterblijven, om de vijandelijke vloot, welke bij B. op Zoom ligt, gade te slaan. Op verzoek van Romero gaat dan de Glimes, hoewel met tegenzin, onder zeil.

Boisot komt dit te weten tegelijk met 's prinsen bericht hierover uit Vlissingen en besluit hem aan te tasten. (3)

Den 29en Januari 1574 raakt z'n voorhoede uit acht schepen, bestaande bij stil water met de Spanjaarden slaags; dat gebeurt bij Iersekedam. Requesens zelf is overgekomen om den strijd van nabij gade te slaan en staat met zijn gevolg op den dijk bij Schakerloo; de zijnen moedigt bij aan door teekens met zijn hoed te geven. (4)

Boisot zeilt nu op den vijand in, terwijl hij op 't dek zijn volk gereed houdt om dadelijk 't Spaansche admiraalschip te kunnen aanklampen. Maar 't vuur van dat schip richt op zijn bodem 'n verschrikkelijke verwoesting aan. Hem zelf wordt 'n oog, 'n kapitein beide beenen weggeschoten; een groot aantal der zijnen worden gekwetst of gedood. Reeds entert de Glimes z'n schip, als kapitein Adriaan Cornelisz. van Vlissingen zijn admiraal te hulp snelt. Thans keert de kans: 't sterk bemande admiraalschip mitsgaders 9 andere schepen, worden aangeklampt. Het gelukt Jaspar Leijnse van Zoutelande de admiraalvlag te bemachtigen en zwemt er mede naar z'n schip terug. De Glimes sneuvelt; diens schip raakt in brand. Met wederzijdsche dapperheid vecht men op de andere schepen, maar de Spanjaarden moeten voor de meerdere Zeeuwsche bedrevenheid wijken. Volgens Requesens zelf is deze vreeselijke strijd nog woedender dan bij Lepanto, waar don Juan de Turken wist te verslaan. (5') De geuzendichter weet er van te zingen:

"Het grof geschut van alle zijden

Gingk los gelijk een donderslag."'

Romero tracht met z'n bodem te ontkomen, doch zijn fokkezeil wordt weggeschoten; veel volk sneuvelt daarbij. Nochtans biedt hij dapper tegenstand en als zijn schip, lek gestooten, begint te zinken, springt hij over boord en zwemt met eenige zijner manschappen naar den wal.

Oscorio de Angulo, die de achterhoede commandeert weerhoudt zich uit vrees voor ondiepten en zandbanken eenig belangrijk aandeel in den scheepsstrijd te nemen; hij wijkt op Bergen op Zoom terug.

Verscheidene Spaansche schepen zijn gezonken, anderen vallen in handen der Nederlanders. Krijgsgevangenen worden naar gewoonte niet gemaakt; de Zeeuwen geven zich niet eens den tijd hun tegenstanders, die hun in handen vallen, van wapenrusting of sieraden te berooven, maar werpen deze met de bezitters ervan overboord. Men hoorde, zegt de geuzendichter:

"Men hoorde roepen ende kermen:

Mistricordi, wilt U ontfermen!"

Maar de leuze was: slaat dood. (7)

En 'n ander dichtte:

"Wel riepen de Spanjaerts misericoort,

Maar de geuzen smeten ze overboord. (8')

Van dit alles is Requesens zoo van nabij getuige, dat de kogels hem rond de ooren vliegen. Daar ziet hij Romero, door 't water wadend, op hem toekomen. Die kloeke landrot voegt hem doodbedaard de woorden toe: "Uwe Excellentie diene te weten, dat ik geen zeeman ben. Al wilde Zij mij nog over tien vloten stellen, ik zoude ze allen verliezen." (9 )

Middelburg's lot is thans beslist; de hulpelooze stad zal zich binnen enkele dagen aan Oranje overgeven, na twee jaar van heldhaftigen tegenstand.

Inmiddels keert de ontzet-vloot van Sancho d'Avila, die, bij zijn vertrek uit Antwerpen zich tegen wind en getij de Schelde moest afworstelen, op 't vernemen der nederlaag terug.

Mondragon zendt, als bevelhebber van Middelburg, een bode naar Requesens met een schrijven, vermeldende den treurigen toestand waarin hij verkeert. Nog slechts tien dagen acht hij standhouden voor mogelijk en nu wil hij van den landvoogd vernemen, of hij, indien hij de stad overgeeft, de koopwaren en goederen der inwoners moet verbranden, opdat de vijand er geen nut van zal hebben; hetgeen hem echter niet redelijk voorkomt.

Doch bode en brief vallen den prins in handen, die den koerier, kapitein Tranchent, naar Arnemuiden doet voeren met het bericht van de nederlaag der Spaansche vloot en dat men Middelburg vier dagen tijd geeft, om op overgaaf te denken.

Na overleg met de magistraat toont Mondragon zich hiertoe genegen. In het volgend hoofdstuk hopen wij daaromtrent een en ander te kunnen mededeelen.

(Wordt vervolgd).

(1) Corr. Ph. II T. II, p. 432. Archives: T. IV, p. 204.

(2) Corr. Ph. II T. II, p. 440.

(3) Pirenne, Gesch. v. België: Dl IV, bl. 51.

(4) Blok, Gesch. Ned, Volk: Dl III, bl 138.

(5) Roger Williams, Memorien: bl. 164.

(6) Ned. Geschiedzangen: Dl II, bl. 106.

(7) Ibid Dl II, bl. 109-111.

(8) Ibid Dl II, bl. 115.

(9) Van Vloten, Nederland's opstand tegen Spanje: Dl II, bl. 147.

ZEEUWSCHE SCHRIEFSELS *)

door

LEO VAN BREEN.

Jongens, we worden verwend. Daar tuimelen zoo maar ineens twee Zeeuwsche werken van de pers of het maar niets is.

Er is dan in de eerste plaats een bundel Kwatrijnen van Jan H. Eekhout, uitgegeven bij Bronswijk te Oostburg. Van deze verzen zal ik nog niet veel zeggen. Maar allereerst de vraag stellen: Waarom leest men in Zeeland toch zoo weinig gedichten? In een andere provincie zou deze vraag misschien vreemd klinken: maar voor ons gewest is ze heel gewoon. "wá mieter, bin ons nie 't volk van Vaeder Cats?" En schrijven we niet allemaal op onzen tijd gedichten? Ja, lieve menschen, we zijn nu eenmaal een rijmlustig volk; de antwoorden op de prijsvragen in dit blad is een der bewijzen. En toch: geen verzen lezen. Het is en blijft een onoplosbaar raadsel. Daarom zal ik maar liever verder gaan met mijn krachten aan Eekhout te wijden. Kunt u zich een dichter voorstellen? Ik vrees er voor. Waarschijnlijk vermoed men, dat dit soort wezens, getooid met torenhooge hoeden en wuivende flapdassen, langs de Zeeuwsche dreven draaft. Dat men dergelijke menschen ook vooral niet aan huis moet ontvangen, omdat ze b.v. ineens aan de gordijnen gaan knagen of meegebrachte jenever drinken uit een bloemvaas. Enzoovoorts.

Neen, maar de dichters van tegenwoordig doen dat niet meer. Ze trachten zich net te gedragen als andere menschen. En zoo zou je aan Jan Eekhout heelemaal niet zeggen, dat hij een dichter is. Hij knaagt niet aan gordijnen, drinkt alleen bier en is een buitengewoon biljarter. Ja, dat had u niet gedacht. Nochtans is het de waarheid. Maar wat óók waar is en wat hier niet verzwegen mag worden, is, dat diezelfde Eekhout een bundel gedichten heeft gepubliceerd, die men niet zonder huivering zal kunnen lezen. Want in deze verzen stort een mensch al zijn leed uit, dat de vervreemding van God hem heeft gebracht; zij zijn één kreet om genade, om een rust, die verloren is in een bitteren strijd.

Hoe schreedt g' onstuimig aan, o koninklijke mensch,

blinkend en naakt, groot en vermetel, los van vrees!

Hoe diep verworpen laagt ge bij de laatste grens:

een schamel-donker, naamloos brok gefolterd vleesch.

Zóó vangt deze bundel aan. En wel diep verworpen voelde zich deze mensch, toen hij deze verzen schreef. Ze zijn één brok nameloos leed; en iedereen, in wien het geloof aan een God wel eens heeft gewankeld, zal met ontroering lezen van den bitteren strijd, waarvan deze verzen getuigen.

Wanneer men ze tenminste leest. Want daarvoor moet men eigenlijk bij de Zeeuwen niet komen. Het is opmerkelijk, dat een zoo begaafd dichter en schrijver als Eekhout, een van de weinige scheppende kunstenaars, die Zeeland rijk is, alléén maar buiten Zeeland gewaardeerd schijnt te worden. En dit zal wel zoo blijven, tot op zekeren dag Eekhout beroemd is, en men zich in ons gewest zal gaan herinneren, dat deze dichter een Zeeuw is. Zooiets heeft de geschiedenis al meer vertoond.

Dan zal men hem huldigen door een benoeming als lid van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen; dat hem tot op dezen dag nog niet schijnt te hebben opgemerkt, evenmin als onzen jongen componist Eduard Flipse, die zich buiten onze provincie lauweren verwerft; jongelieden, wier bekwaamheden waarschijnlijk te groote afmetingen hebben aangenomen in verband met hun leeftijd....

Het is niet mijn bedoeling, den dichter Eekhout hier te pousseeren; maar wel is het mijn bedoeling er op te wijzen, dat het Zeeuwsch Genootschap zich zeer onachtzaam betoont waar het de waardeering van Zeeuwsche kunstenaars betreft. Een waardeering die wel niet bepaald noodzakelijk is, en in verband met den huidigen toestand niet eens gewenscht; immers, het Genootschap streeft er niet naar om te zijn, wat het zou kunnen en moeten zijn: bevorderaar van de cultureele ontwikkeling der Zeeuwen. Het vergenoegt zich met de bescheiden rol van antiquiteiten-verzamelaar, en publicist van wetenswaardigheden door en voor zijn leden. En dit is tevens de verklaring dat het Zeeuwsche volk niet de minste interesse voor dit toch zoo bij uitstek Zeeuwsch Genootschap toont.

Een andere uitgave, meer op cultureel-historisch gebied, is het eerste Jaarboek van den Oudheidkundigen Kring "De Vier Ambachten", die te Hulst is gevestigd. In het officieele gedeelte lezen wij, dat deze vereeniging zich toelegt op de studie van historie, folklore en taalkunde. Het ledenaantal bedraagt niet minder dan 115; er zijn 11 correspondeerende leden. De jonge vereeniging heeft dit jaar hard gewerkt; er zijn ook belangrijke lezingen gehouden; er zijn in het stadhuis een oudheidkamer en bibliotheek ingericht en er is en wordt gewerkt voor het behoud en onderhoud van het stedelijk schoon.

Buiten het officieele gedeelte bevat het jaarboek artikelen van C. A. Dekkers, Leo van Breen, J. Adriaanse, A. de Mul, Jos. J. Gielen en P. A. Eggermont over historische, folkloristische en taalkundige onderwerpen,

Deze uitgave is zoowel populair als wetenschappelijk en zal zeker ook buiten Zeeland worden gewaardeerd. Het boek is buitengewoon keurig verzorgd en heeft een kostbaar uitgevoerd omslag naar een fraai ontwerp van A Smals.

Wij hopen, dat de andere Zeeuwsche Oudheidkundig vereenigingen het voorbeeld van "De Vier Ambachten" zullen volgen; het zal den naam van ons gewest ten goed komen.

(*) Dit artikel werd geschreven voor het vorige Ons Zeeland-nummer verscheen. Het doet mij genoegen, dat d redactie daarin blijk geeft van eenzelfde meening over de Genootschapsbenoemingen, die meerdere Zeeuwen onaangenaam hebben getroffen. v. B.

Door heftigheid wil de dwalende vergoeden, wat hem

aan waarheid en kracht ontbreekt.

Men vindt wel eens oude, knorrige grimmige grootjes van

achttien en charmante, lieve vroolijke meisjes van zes en

zestig.

 

UIT EEN JEUGD

herinneringen aan Zeeland

door

JAN R. Th. CAMPERT.

XXVIII.

Zoutelande.

Wij rijden weer.... naar Zoutelande. Ik weet niet of deze naam, ook in u, zulk een wonderlijke ontroering oproept. Ik behoef alleen maar het woord stil voor mij uit te zeggen en de gansche liefelijkheid van dit dorp rijst op voor mijn oogen: een oude droom, een lang en nooit-gekende vreugd. Er zijn in het leven van een mensch enkele van die woorden, nàmen. Waaraan men in geen jaren dacht en die plotseling om welke onnaspeurlijke reden ook levend worden in uwe gedachten en de bij hen passende sfeer welhaast tastbaar maken. Ik ruik de geuren der korendragende akkers, ik zie een blauwe lucht trillen over dit kleine aardsche paradijs, met zijn weinige huizen en aandoenlijk kerktorentje....

Zoutelande.... We zijn er bijna. Het heesche tram-toetertje blaast een schel signaal en de vierkante, zwart-gerookte locomotief mindert vaart. Stap uit, ja zéker, dit klimopbegroeide huisje is het station en dat knappe, donkere boerinnetje is zooveel als assistent-stationschef. De kanten muts kleedt haar beter en charmanter dan de stijve, roodgebiesde pet.

Bereidt u voor op een wandeling van een half uur. Het zou waarlijk niet bij Zoutelande passen, wanneer het onmiddellijk aan de tram lag. Zie, ginds, daar tegen de duinen ligt het verscholen, rustiger en veiliger. Daar hoort het. Maar de officieele weg volgen wij niet, die duurt nóg langer; nee, we gaan dwars de landen door en, gelijk het ronde Zeeuwen betaamt, rècht op ons doel af, waarheen dit smalle paadje ons leidt over vlonders en hekken, door weilanden en rakelings langs het als een zee-bewogen koren. Voelt ge die aren in uw hand? Zwaar, vól en krachtig.... dit is leven, hier bloeit de aarde in een onuitputtelijken rijkdom en zoo zult gij u ook niet meer verwonderen om het aandachtig verzonken-zijn van dien boer ginds, die daar maar staat, korte rookwolkjes de lucht in paft, af en toe een paar lange, trage schreden doet en weer stil staat, starend naar de heldere lucht en de aren betastend. Zooals wij uren lang gebogen zitten over een bemind en vertrouwd boek, zóó buigt hij zich over de aarde en het gewas dat zij voortbrengt. Zij is hem even lief en even vertrouwd, zijn moeder en zijn liefste.... en o, hij kènt haar met al haar nukken en grillen, haar kleine humeurigheden en caprices, hij weet wat hij aan haar heeft en dat kunnen wij niet van elk boek zeggen....

Als hij 's morgens op zijn erf treedt, in den vroegen, dampigen ochtend, als de zon pas zijn reis is begonnen, maar al flonkert en weerkaatst in den kristallen dauw die over de planten is gestrooid als een diamanten regen, en hij ademt diep de frissche lucht in, dan weet hij dat de dag goed zal zijn. Hij zet de stal-deuren open en alom begint een wakkere bedrijvigheid om en in de boerderij te heerschen. Het leven begint....

Of we er nooit zijn? Stil, stoor mij niet in dezen lofzang, die voorzeker deze zonen der aarde dichterlijker zie en voorstelt dan zij wel zijn, maar ik vraag u: wat zou er nog overblijven aan vreugde en ontroering in dit leven, wanneer af en toe onze fantasie, die toch wel iets waarschijnlijks heeft, niet eens aan het werk zou mogen gaan?

Straks moogt gij uw hart weer ophalen aan alle vermaken die de stad u biedt, maar thans hebt gij u te voegen naar mijn wensch....

We naderen Zoutelande en - waarachtig - als we er zoo vlak tegenaan kijken, lijkt het héél wat, maar, ach arme, het valt deerlijk tegen. Een straat en nog een straat, een kerk, een paar verspreide huizen tegen de duinen....

Is dat nu uw klein, aardsch paradijs? vraagt ge mij ontsteld.

En ik herhaal: Ja, dit is nu mijn klein aardsch paradijs!

Waarom?

Ik weet het niet, of.... wacht, misschien, misschien weet ik het toch! Misschien is het omdat het zoo kleintjes ligt weggedoken achter de hooge duinen, schuchter en lief als een bedeesd kind in moeder's armen, misschien is het wel omdat de stilte er alleen maar onderbroken wordt door een paar dwaze, kakelende kippen over den hobbeligen, zon-begloeiden straatweg, misschien is het ook wel om de lucht die zoo blauw is en de eeuwige stem van de zee, die murmelt achter den vasten muur van het zand, en ach, eigenlijk weet ik niet waarom ik zoo gesteld ben op dit dorp en wat doet het er ook toe. Waarom moet ik toch mijn genegenheid analyseeren? Ik ben geen psycholoog, en het lust mij niet thans deze wetenschap te gaan bedrijven....

Het is goèd zoo!

 

DE SCHELDEZENDER

Hallo, hallo........

Hier is het draadloos uitzendstation de Schelde-Zender!

Vindt u het interessant, te hooren:

- dat reeds een aanvang is gemaakt met het leggen van den kabel, benoodigd voor de electrificatie der middengroep.

- dat in Augustus Goes van electriciteit voorzien zal zijn,

- dat Ged. Staten van Zeeland aan de stoomtramwegmaatschappij Antwerpen-Goes vergunning verleenden tot aanleg en in instandhouding van spoorwegen op wegen en straten in de gemeente Tholen.

- dat aan den oever van den Nieuw Neuzenpolder het lijk van een 35-jarigen zeeman aanspoelde. Waarschijnlijk behoorde het slachtoffer tot de bemanning van de sleepboot die onlangs bij Antwerpen kapseisde.

- dat wederom 24 Belgische loodsen van Vlissingen naar Ostende overgeplaatst zullen worden.

- dat de bekende gevaarlijke trap in de duinen bij Valkenisse eindelijk hersteld is. Men zal dezen zomer dus zonder kans op het breken van beenen en armen en erger van het schoone uitzicht kunnen genieten.

- dat de motorclub "Zeeland" Zaterdag j.l. een zeer goed geslaagde rit door de provincie hield. De geschokte deelnemers herstelden zich in de avonduren met een bal (danspartij).

- dat Zondag in Vlissingen een tank, waarin vloeibare koolteer, ontplofte. Er ontstond een begin van brand, doch men wist uitbreiding te voorkomen. De catastrophe van 1925 herhaalde zich niet.

- dat de spoorwegmaatschappij Mechelen-Terneuzen voornemens is binnenkort een halte te openen tusschen de stations Sluiskil en Axel in. Dit zou verband houden met de nieuwe in aanbouw zijnde ammoniakfabriek.

- dat 31 winkeliers te Sas van Gent momenteel deelnemen aan een winkelweek.

- dat een Duitsch stoomschip te Ierseke circa 3 millioen zaai-oesters innam. Deze Zeeuwtjes zullen in Denemarken "gepoot" worden.

- dat we volgens de landbouwers maar eens wat meer regen moesten hebben, volgens anderen wat beter weer.

- dat verschillende Zeeuwen Zondag j.l. te Antwerpen den voetbalwedstrijd België-Holland volgden.

- dat de restauratie-werkzaamheden aan de Gentsche poort te Hulst ten einde loopen. De poort is weer voor het verkeer opengesteld.

- dat in de Abdijgebouwen te Middelburg centrale verwarming wordt aangelegd. Dit beteekent in den komenden winter beter verdeelde warmte en minder brandgevaar.

- dat op den hoek van de Heerenstraat en de Lange Delft te Middelburg een wielrijder uit Souburg een vrouw aanreed. Deze werd bewusteloos in een winkel gedragen. Het verkeer in de hoofdstraat van onze hoofdstad laat, wat de voetgangers betreft, nog veel te wenschen over.

- dat de raad van Terneuzen eenstemmig van oordeel is, dat het bestuur van de Zeeuwsch-Vlaamsche waterleiding er goed aan zal doen af te treden.

- dat 700 ingezetenen van Aardenburg (in totaal wonen daar 1000 kiezers) zich door inteekening op een lijst tegen leidingwater verklaarden. Weer een bewijs dat men in Aardenburg niet tegenover alle vraagstukken heel erg verdeeld staat.

- dat, dank zij de bemiddeling van de vereeniging "Nehalennia" te Middelburg, de gevel van het "Norenhuis" aan de Kade in den ouden toestand is gebracht.

- dat het Schuttershof in Goes nog steeds niet verpacht is.

- dat de aanleg van den nieuwen verkeersweg Zeeland-Noord-Brabant bij Rilland al is waar te nemen.

- dat zich al 800 turners van beiderlei kunne opgaven voor het turnfeest, op tweeden Pinksterdag in Vlissingen te houden.

- dat in de Scheldestad een vrouw colporteerde ten einde gelden bijeen te brengen voor een stichting. De politie vond uit dat de colportrice zelve de stichting was. Deze onstichtelijkheid boet de wandelende stichting vermoedelijk in een stichtelijk gesticht.

- dat de Ned. Ver. van Huisvrouwen aan mej. H. Jansen te Middelburg de zilveren medaille met oorkonde uitreikte wegens 12 1/2-jarigen trouwen dienst bij een Middelburgsche familie. Op 31 Augustus plegen wel voor mindere dappere daden hoogere onderscheidingen geplaatst te worden.

- dat de raad van beheer der Nationale Maatschappij voor Belgische Spoorwegen zijn instemming betuigde met het voornemen der regeering betreffende het terugkoopen van het op Belgisch grondgebied gelegen gedeelte van den spoorweg Gent-Terneuzen. Deze zal vervolgens in het net der Nationale Maatschappij worden opgenomen.

- dat de nieuwe ophaalbrug over de middensluis te Terneuzen voor het landverkeer in gebruik genomen is. De nieuwe brug beteekent een belangrijke verbetering.

- dat de vorige week Donderdag al veel vreemdelingen een bezoek aan Middelburg brachten. O.a. is een Belgische meisjesschool gesignaleerd.

- dat dr. Jenny Weyerman dezer dagen uit Suriname terugkeert. Het volgend jaar gaat de dokter in Nickerie, Coronie en Albanië (drink) water (onder) zoeken.

- dat in het afgeloopen seizoen uit Ierseke ruim 3 millioen oesters meer verzonden werden dan verleden jaar.

- dat in Arnemuiden met lucifers spelende kindere kans zagen de gordijnen van het ouderlijk huis in brand te steken. Alvorens de gevolgen van het gevaarlijke spelletje zich konden uitbreiden, verschenen buren met emmers water.

Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag........

Adieu ........

 

HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND

1 Mei. - Heb vanmorgen op Jossie 's aanschijn, minstens één liter benzine verknoeid en nog is de verf er niet goed af. De arme knaap had gistermorgen verstaan, dat hij des middags met oranjewimpers op het feestterrein moest verschijnen, terwijl de onderwijzer stokstijf volhoudt, dat hij wimpels gezegd heeft. Overigens schijnt de zon weer en hebben wij vandaag minder kou geleden, dan gewoon. De avonden bracht ik den laatsten tijd door bij mr. Mierick van Peuteren, want daar stond de kachel nog. Heden zal dit echter niet gaan; de geheele huishouding ligt in de war, omdat mevrouw over een bananenschil is uitgegleden en in het ziekenhuis vertoeft met een gebroken rib; mr. Mierick is terstond naar Amsterdam gegaan; die wil de verplegingskosten verhalen op de vereeniging: "Eet meer fruit"!

2 Mei. - De couranten staan vol met verhalen over doeden en gewonden. Ze zeggen, dat het gister 1 Mei-feest is geweest. Sommige menschen zouden daar over vallen, maar ik ben filosofisch aangelegd en zeg: laten we tevreden zijn, want wanneer het inplaats van feest, ruzie was geweest, zou het nog heel wat erger zijn. Sientje had vandaag een reuzeinval. Ze had met Liesbeth een ernstig gesprek over de groote branden der laatste dagen, welke veroorzaakt zijn door kortsluiting en Sientje kon het maar niet begrijpen, dat ze van de radio geen gebruik maakten om dien kerel op te sporen. Met veel succes deze bak verteld in taveerne "Stortebeeker". Breeduitstra vond daar aanleiding in om te spreken over het wonderbare evenwicht in de economie. De winkelsluiting was een voordeeltje voor de bedienden en de kortsluiting voor de patroons; ieder wat!

3 Mei. - Liesbeth heeft bij den baard van den profeet gezworen, dat ze de kachel nooit weer vóór 1 Juni zal wegzetten om de laatste maand er niets anders in te stoken dan gedichtjes over de wonderschoone "monat Mai". Ondertusschen trachten we zoo goed en kwaad het gaat in onze kamer, door Wybo "Nova Zembla" genaamd, te overwinteren. Ik krijg veel respect voor Barentzen en Houtman.

De vrienden en ik hebben heden een klinkend protest opgesteld tegen de regeering, wegens haar roekeloosheid om het burgerrecht te verleenen aan vrouwelijke blauwbaarden, want de staatscourant van heden bevatte het verpletterend bericht, dat naturalisatie was verleend aan mej. Dunbier, weduwe van Fritz Schwammayer en negentien anderen.

Te Ohio is een gevangenismuur omgewaaid door een cycloon. Er worden 16 gevangenen vermist, naar wie men thans ijverig zoekt; echter niet onder de puinhoopen.

4 Mei. - Vandaag de stad in rep en roer door tientallen automobilisten en motorrijders. Twintig aanrijdingen, vier machines te water en vijftien winkelruiten in scherven. Er was zeker ergens een betrouwbaarheidsrit uitgeschreven. De agenten liepen bij paren processen-verbaal op te maken. Net een vliegende cursus in dubbel boekhouden! Kregen vandaag tijding uit Brussel, dat onze suikertante Louise ernstig ziek is geworden. We winden ons daar niet eens over op, want de vorige keeren werd ze ook geregeld beter. Dat zal wel weer niets worden. In Berlijn zijn de 1 Mei-feesten nog immer niet geëindigd. De staat van beleg is afgekondigd. Barricade-gevechten, snelvuur en pantser-auto's. Ik heb 'n anderen smaak voor gezellig onder elkaar.

5 Mei. - Saaie Zondag. Kan niet eens voldoende journaliseeren, want vanmiddag ontdekte ik, dat mijn vulpenhouder leeg was en zooals u weet is op Zondag het postkantoor niet geopend.

6 Mei. - Middenstandsvergadering. Ik voel daar wel niet zoo veel voor, maar tegen de verkiezingen kan een weinig populariteit geen kwaad. Men kan nooit weten. Er was een vurige spreker, die 't had over het nut der reclame. Een scrupuleus toehoorder vreesde het adverteeren niet met zijn geweten te kunnen overeenbrengen. De spreker stelde hem gerust. De Israëlieten beoefenden deze bezigheid reeds met succes, want Samson nam slechts twee kolommen en geraakte daardoor voor altijd bekend.

7 Mei. - Liesbeth is kwaad van de feestvergadering der Huisvrouwenvereeniging thuis gekomen. Er werd een film van Canada vertoond en de explicateur vertelde er bij, dat in Canada een groot tekort was aan vrouwen; trouwlustige dames die er de moeite van emigreeren voor over hadden, konden op succes rekenen. Liesbeth, die met freule van Snavelen dit een onwaardige grap vond, heeft met de jonkvrouwe ostentatief de zaal verlaten. Heb later gehoord, dat de explicateur haar nariep: "Er is zóó'n haast niet bij! De eerste boot gaat pas over 14 dagen." Begrijp nu dat Liesbeth kookte.

 

'T SCHAVOTJE DER LEZERS

Mr. A. B., Middelburg. - We zullen trachten de ruïnes voortaan beter uit elkaar te houden. U en alle andere gehinderde Schouwenaars onze excuses. Uwe opmerking inzake de foto's hebben we gewaardeerd. Alvorens een nieuwe serie aan te koopen, zullen we met een en ander rekening houden. Uwe rede over Westen-Schouwen zullen we bij gelegenheid gaarne inzien. - Hoofdred. "O.Z.".