Ons Zeeland 1929, nummer 26

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

DE ZEEUWSCHE WEEK

-De Landbouwfeesten in Goes; een onbewaakte overweg, die niet verdwijnt; P. F. Fruytier overleden

Hoewel de landbouwtentoonstelling in Goes en de daaraan verbonden feestelijkheden ongeveer al een week tot het verleden behooren, dienen we er hier, uit het oogpunt van volledigheid, nog even op terug te komen. Het was immers de voornaamste, althans de meest de aandacht trekkende Zeeuwsche gebeurtenis der vorige week!

De bladen hebben uitvoerig gewag gemaakt van de onderdeelen der landbouwdagen en wij kunnen dus volstaan met een overzicht van het geheel, waartoe een terugblik zich dan ook bij uitstek leent.

Als alle Kringtentoonstellingen der Z. L. M., werd de opening van de expositie van den Kring Westelijk Zuid-Beveland voorgegaan door een officieele ontvangst van het hoofdbestuur onzer landbouwmaatschappij ten stadhuize, door een hoofdbestuurs- en een algemeene vergadering, door een rijtoer en door een gemeenschappelijken maaltijd. Tijdens de officieele ontvangst en de vergaderingen kreeg mr. P. Dieleman, voorzitter der Z. L. M., meermalen de gelegenheid zich in de historie van de ontvangende stad te verdiepen en zijn geschiedkundige belezenheid tot uiting te brengen. Deze historische overzichten vielen natuurlijk weer zeer in den smaak, evenals zijn buitengewoon bekwame rede over de loonen in den landbouw. Van hetgeen mr. Dieleman die dagen verder onder woorden bracht, noemen we zijn bezorgdheid over het verminderen van werkkrachten in den landbouw, Philips trekt zeer velen uit Zeeland, en in Zeeuwsch-Vlaanderen zullen dra tal van jonge arbeiders in nieuwe industrieën te werk wordengesteld. Mr. Dieleman vreesde dezen invloed van de industrie zeer en zei dat in verschillende deelen van onze provincie binnen afzienbaren tijd de vraag naar landarbeiders het aanbod zal overtreffen. O.i. heeft hij den vinger gelegd op een vraagstuk, dat voor Zeeland zeer belangrijk zal worden.

De rijtoer door het mooie Westelijk-Zuid-Beveland dat zich onder een zomersche zon op zijn mooist voordeed, werd, zooals te verwachten was, tot een volkomen succes. In 130 auto's en autobussen werden de excursionisten eenige uren door een welvarende streek gereden, waar de bewoners veel sympathie voor de deelnemers aan den tocht aan den dag legden.

Vooral in Borssele, waar gepauzeerd werd en waar de excursionisten gastvrij door de gemeente onthaald werden, kwam deze meer dan elders nog tot uiting.

De tentoonstelling van den Kring, gecombineerd met de tentoonstelling van het Ned. Trekpaarden Stamboek, ving Donderdag aan. Minister Kan opende de expositie en zei dat het hem geen overwinning gekost had naar het mooie Zeeland te komen. Over de tentoonstelling kunnen we kort zijn, omdat zij als zoovele andere tentoonstellingen ongeveer niets nieuws bracht. Jammer was het dat de handelaren in landbouwwerktuigen niets hadden ingezonden. Het geëxposeerde beperkte zich thans tot een aantal stands, die men op bijna alle landbouwtentoorstellingen terug vindt en die zelfs den meest ingewijde op den duur niet meer zóó kunnen boeien.

Gelukkig waren er de paarden. Frische, kloeke paarden uit Zeeland, Noord-Brabant en Limburg en naar dit levend materiaal van de tentoonstelling ging vooral de aandacht uit.

De keuring van deze dieren, te midden van het Zuid-Bevelandsche landschap, waarin de provinciale costuums tot vroolijke accenten werden, leverde dan ook een machtig interessant schouwspel. Onvergetelijk was de tweede dag: het voorleiden der bekroonde dieren, welke imponeerende demonstratie ook door Prins Hendrik met interesse werd gade geslagen. Dank zij de medewerking van het trekpaardenstamboek, is het geheel dan toch nog belangwekkend geworden.

In Goes heerschte gedurende Donderdag en Vrijdag een ware feeststemming. In de avonduren speelden op de Markt de plaatselijke muziekgezelschappen, in verschillende localiteiten werd aan den dans geofferd en Donderdagavond trok een door de gemeente gegeven vuurwerk duizenden belangstellenden. Vermoedelijk zullen de Goesche zakenlui later met dankbaarheid zich de landbouwfeesten van 1929 herinneren.

Dank zij een uitstekende organisatie slaagden de Goesche landbouwdagen volkomen. We hebben weer de gelegenheid gehad op te merken welk een zeer groote rol de landbouw in deze provincie speelt, levens kunnen zien hoe stemmig en rustig de Zeeuw weet feest te vieren, en ondervonden dat de Zeeuwsche gastvrijheid ook heden ten dage zich nog handhaaft.

x

Na het vreeselijk ongeluk op den onbewaakten overweg bij Rilland-Bath heeft de heer De Muralt, lid van de Eerste Kamer, een aantal vragen tot den Minister van Waterstaat gericht, met het deel dezen beruchten overweg weer bewaakt te krijgen. Deze vragen hebben we destijds hier weergegeven en het ministerieele antwoord zullen we dus ook vermelden. Het luidde ongeveer:

"Hoewel afsluiting en bewaking, blijkens de ervaring, geen afdoend middel zijn tegen aanrijdingen op overwegen en het rijden door gesloten overwegboomen zelfs in steeds meerdere mate voorkomt, kan reden bestaan voor het vermoeden, dat het droevig ongeval op 19 Mei j.l. niet zou hebben plaats gegrepen, indien de overweg bewaakt ware geweest.

De mogelijkheid dat een mailtrein bij een aanrijding van een automobiel, hetzij op een bewaakten of op een onbewaakten overweg ontspoort, kan niet ontkend worden; de kans daarop schijnt echter, ook blijkens verloop van reeds voorgekomen aanrijdingen, uiterst gering en in zooverre bij bewaakte grooter dan bij onbewaakte daar bij gene de aangereden sluitboom een nieuwe bron van gevaar vormt.

Zooals ook in het verslag van de commissie van onderzoek in zake de veiligheid op openbare niet afgesloten overwegen is vermeld, wordt het uitzicht van den weg op den spoorweg voldoende geacht, zoodat voor het weder doen bewaken van den overweg geen voldoende aanleiding bestaat. Het zou niet juist zijn alleen op grond van den omvang van een ongeval weder tot bewaking te doen overgaan van den overweg, waarop die aanrijding plaats vond, indien deze, wat het uitzicht en den aard van het verkeer betreft, aan de eischen voldoet.

Wel zal worden bevorderd, dat de nabij den overweg gelegen wachterswoning, welke in dit geval wellicht eenigszins misleidend heeft gewerkt, zal worden afgebroken."

Zooals men ziet, blijven de resultaten uit.

Onze bezwaren tegen dezen overweg kent de lezer. Deze bezwaren zijn nog niet door den heer De Muralt aangevoerd, en de Minister had dan ook geen aanleiding ze te weerleggen. Hopelijk zal de heer De Muralt of een ander den Minister deze zaak nog eens opnieuw onder oogen brengen en dan de door ons genoemde en door velen gevoelde fouten van den onbewaakten overweg naar voren brengen.

Zelfs als de wachterswoning afgebroken zal zijn, zal de dood nog bij Rilland op den loer liggen en weldra nieuwe slachtoffers eischen!

x

Te Hontenisse overleed de vorige week de vooral in Zeeuwsch-Vlaanderen bekende heer P. F. Fruytier.

De heer Fruytier werd 1 Februari 1852 geboren. Hij werd opgeleid voor den landbouw. Tot 1885 is hij dan ook praktisch landbouwer geweest. In September 1901 werd hij lid van de Tweede Kamer, waarin hij tot de verkiezingen in 1922 zitting bleef houden. Jarenlang maakte hij deel uit van het college van Ged. Staten van Zeeland. Bij verschillende polders en waterschappen bekleedde hij betrekkingen, terwijl hij voorts ontvanger van Hontenisse is geweest.

Met hem is iemand heen gegaan, die voor Zeeland veel belangrijk werk heeft verricht.

 

VAN EIGEN BODEM

LOCIER PIETERSEN

door

A. DE S.

Kruiningen is een der dorpen, dat er zich op beroemen mag de bakermat te zijn van verscheidene Zeeuwsche helden en meer dan één geleerde. Daar toch stond het kasteel der aloude heeren van Kruiningen. Verschillende leden van dat geslacht hebben ons land en gewest met hun gaven en krachten gediend tot op Maximiliaan toe, die 5 Januari 1612 als de laatste mannelijke afstammeling overleed. Doch ook geleerden hebben hier het levenslicht aanschouwd. We noemen slechts Govert du Bois en zijn broer Pieter Couwenburg du Bois, die beiden hoogleeraar zijn geweest.

De man, wiens naam hierboven staat, een der helden, die onzen tachtigjaren oorlog met Spanje heeft opgeleverd, was eveneens van Kruiningen geboortig. Hij is daar in het begin van 1550 of in het vorige jaar geboren.

In 1595 verschijnt hij voor het eerst ten tooneele. Hij bevond zich 10 Jan. van dat jaar als bevelhebber van een Zeeuwsch smaldeel op de Vlaamsche kust. Terwijl hij daar kruiste zag hij in de verte twee Duinkerker Kapers. Zoodra deze Pietersen met de zijnen in het vizier kregen, stevenden ze direct op Calais, gelegen aan de Noordkust van Frankrijk aan; iets wat hun gemakkelijk viel, daar het juist hoog water was. De onzen, voor geen klein geruchtje vervaard, zetten hen achterna. Zoodra de Duinkerkers in de haven aangekomen waren, lieten ze hun schepen in den steek en vluchtten aan wal. De Zeeuwen, die een oogenblikje later arriveerden, volgden dit voorbeeld en haalden de kapers spoedig in. Er ontstond een verwoed gevecht, waar-van de uitslag ten gunste der onzen zou zijn gevallen, waren er geen nieuwe tegenstanders komen opdagen. Wat toch gebeurde? De Fransche bezetting, die in Calais lag, was de Duinkerkers te hulp gekomen. Tegen deze overmacht kon Pietersen met de zijnen niet op, zoodat ze zich genoodzaakt zagen naar hun schepen terug te keeren en weer volle zee te kiezen. 1)

Eenige jaren later ontmoeten we onze Pietersen in de buurt van Sluis. Frederik Spinola, een vermogend Genuees, had op eigen kosten zes galeien uitgerust ten dienste van den Spaanschen koning. Onze oorlogsschepen hadden te vergeefsch getracht om de galeien te beletten een of andere Vlaamsche haven te bereiken: ze hadden kans gezien in de Sluissche haven te ankeren. 11 September 1599 kwamen ze er aan. Ze konden dit te gemakkelijker doen, doordat ze door roeiers voortbewogen werden en dus met tegenwind of windstilte hun reis konden voortzetten; onze schepen daarentegen waren zeilschepen en dus van den wind afhankelijk. 2)

Telkens wanneer het ondoenlijk was voor onze oorlogsschepen om hun plaats te verlaten, werden zij, maar vooral ook onze handelsschepen, door de Spaansche galeien aangevallen en, zoo mogelijk, buit gemaakt.

16 Oct. 1599 was het stil weer. De galeien dachten dientengevolge weer eens hun slag te slaan. Behalve hun gewone manschappen, die uit ruim 1600 koppen bestond, namen ze nog 1200 soldaten aan boord. Zco stevenden ze met hun zes schepen op Pietersen aan, die met zijn schip, waarop zich slechts 70 man bevond, een heel eind van de andere Staatsche schepen af was. Men kon èn door de reeds genoemde windstilte èn door het tegentij onmogelijk te hulp komen. Maar Pietersen zou den Spanjaarden wel toonen, dat hij zelfs voor een veertig maal sterkeren vijand niet terugdeinsde! Alle zes galeien vielen tegelijk op hem aan. Onverschrokken werd echter het kanon- en musketvuur beantwoord. Na een gevecht van twee uur zagen de vijandelijke schepen zich genoodzaakt den boeg te wenden en naar Sluis terug te trekken.

De aanvallers hadden niet minder dan 250 man verloren. Over de verliezen aan onze zijde zijn de berichten niet eenstemmig. De een verhaalt, dat we 12 dooden te betreuren hadden en dat er 20 man gekwetst was, terwijl er volgens anderen 25, zoo dood als gekwetst waren. Hoe dit ook zij, de overwinning was in één woord schitterend, te meer, daar de aanvoerder, die zelf ook gekwetst was, spoedig herstelde. 3)

Intusschen had men de ervaring opgedaan, dat men voortaan in Sluis een tweede Duinkerken zou gaan vinden. Het volgende jaar besloot men dan ook èn om de rooverijen der Spaansche galeien tegen te gaan en om ook bij stil weer uit te kunnen varen, zelf ook galeien te bouwen. Reeds vroeger had men in Holland zulke, doch waarschijnlijk kleinere, schepen gehad. Als roeiers werden deels gevangenen, deels veroordeelden gebruikt. Uit het reglement, voor deze "slaven of banditen" opgesteld, blijkt, dat ze per dag 2 pond roggebrood, 1/2 pond kaas en versch water kregen. Ze moesten altijd, ook 's nachts, aan elkaar geketend blijven en mochten zich bij een aanval niet verroeren, al liep men hen ook over het lijf. 4)

Te Dordrecht liep in September 1600 een groote galei, de Zwarte genaamd, van stapel. Ze werd terstond naar Zeeland gebracht. Men kon haar hier goed gebruiken, want het plan bestond om Antwerpen een toontje lager te laten zingen. Daartoe was de galei onmisbaar en werd ze teruggeroepen van voor Sluis, waar ze reeds schrik aangejaagd had. Bovendien werden nog 13 jachten of sloepen met geroutineerd bootsvolk bemand, terwijl men uit de forten Lillo en Liefkenshoek, gelegen aan weerszijden van de Schelde, nog 125 man betrok. Aan het hoofd der onderneming stond Jan Evertsen, die vergezeld werd van de kapiteins Pietersen, De Camp en Schnitz.

's Nachts van 29 op 30 November 1600, eenige maanden nadat Prins Maurits den slag bij Nieuwpoort gewonnen had, voeren de schepen de Schelde op. Zonder tegenstand passeerde men de vijandelijke forten, daar men meende met Vlaamsche schepen te doen te hebben. Ter bestemden plaatse gekomen blies men even op de trompet, waarna het kanongebulder een aanvang nam. Men wilde probeeren het daar liggende groote admiraalschip te bemachtigen. Het had een groote, ijzeren punt aan den voorsteven, waar de zwarte galei zoo krachtig tegen voer, dat er van loskomen geen sprake was, zoodat men van het eene schip een stuk moest zagen. Na een fellen strijd van een uur werd het adrniraalschip bemachtigd. De bemanning der overige schepen maakte zich verdienstelijk door de vijandelijke schepen te beletten het admiraalschip te ontzetten, ja ze wisten nog acht vaartuigen buit te maken.

De trompetters bliezen toen lustig het Wilhelmus. Men kan zich voorstellen welk een ontsteltenis dat in Antwerpen teweeg bracht! De burgerij dacht zich de stad reeds overrompeld. Maar het zou natuurlijk vechten tegen windmolens zijn geweest om met zoo weinig mannen de machtige Scheldestad aan te vallen. Met den kostbaren prijs kwam men den volgenden morgen in Zeeland aan, waar dit heldenfeit natuurlijk groote verwondering en opgetogenheid verwekte. 5)

Nog eenmaal ontmoeten we onzen onverschrokken landgenoot op het krijgstooneel en wel op den 26sten Mei van het jaar 1603. Hij bevond zich toen in gezelschap van den even onverschrokken Joost de Moor, wiens naam in het Zeeuwsche Volkslied vereeuwigd is.

Den ons reeds bekenden Frederik Spinola had te Sluis acht zwaar gewapende galeien en vier fregatten (snelreizende oorlogsschepen) uitgerust, met het doel om hiermee Walcheren aan te vallen en zoo mogelijk te veroveren. De Moor en Pietersen hielden met vijf schepen, waaronder twee galeien (de eene was een Zeeuwsche galei; de andere "de zwarte") de wacht voor de haven van Sluis. Onverhoeds viel Spinola met de zijnen op de Zeeuwen aan. Hoewel de onzen veel geringer in aantal waren, dachten ze aan geen vluchten. De eerste aanval was geweldig. Meer dan duizend Musketiers vuurden op de onzen. Het duurde dan ook geruimen tijd vóór het gevecht beslist was. De Vlissingsche vloot werd door de windstilte verhinderd om hulp te verleenen, doch de Spanjaarden vreesden, dat dit met het te wachten getij veranderen zou. Daarom spanden ze alle krachten in en herhaalden telkens den aanval; de Zeeuwen konden hen echter bijna altijd van het lijf houden. Toch heeft Pietersen het nog een poosje kwaad te verantwoorden gehad. Hij werd door niet minder dan vier schepen aan boord geklampt. Gelukkig verlieten er spoedig twee zijn schip, waarna hij ook de anderen tot afvaren dwong.

Na ongeveer een uur gevochten te hebben, stak de wind op en onze admiraal Haultain, die met zijn vloot in Vlissingen lag, verliet direct zijn veilige schuilplaats om zijn landgenooten een handje te helpen. Dat was echter niet meer noodig, want nauwelijks hadden de Spanjaarden hem zien aankomen of ze weken in groote wanorde en met ontzettend verlies naar Sluis terug, te meer nog, daar hun aanvoerder, Spinola, doodelijk gewond was. Onze Pietersen werd ook gewond, "dog hij verkreeg weder zyne voorige gezondheid". Eveneens was De Moor gekwetst.6) Het aantal gesneuvelden aan onze zijde bedroeg 38. Terecht merkte een schrijver hierbij op: "Weinig was wel dit verlies in vergelijking van dat des vijands, hetwelk minstens tienmaal meer bedroeg, maar het was toch veel in verhouding van de kleine magt der Zeeuwen, van welke bijna niets kon gemist worden, om den strijd vol te houden". 7)

De onzen, die zeer blij met deze overwinning waren, "dankten God te gader door het zingen van den XXXIV psalm" en gaven alzoo niet aan zich zelf de eer. De Staten vereeuwigden deze kloeke daad door een penning te laten slaan, op dit feit betrekking hebbende. Op de eene zijde stonden twee schepen en twee galeien; op den rand stond cedunt trice-mes navibus 1603. (de galeien wijken voor de schepen). Aan den anderen kant las men: victae perempto Spinola, den 26 May. (Spinola overwonnen en gedood). 8)

Verder hebben de Staten van Zeeland van dezen slag een schilderij laten vervaardigen door den schilder Ambrosius Bosschaert, die hiervoor "de somme van veertich ponden grooten Vlaems" (f 240.-) heeft ontvangen. 9)

Door de vele kwetsuren, die hij opgeloopen had en door zijn ouderdom trad Pietersen van nu af niet meer op het krijgstooneel naar voren.

Sedert verscheidene jaren woonde hij niet meer in zijn geboorteplaats, want in het Register van Poorters te Vlissingen staat hij 22 October 1597 als poorter ingeschreven.

Waarschijnlijk is hij dezelfde, die in het lidmatenboek van de kerk te Vlissingen d.d. Juni 1595 vermeld staat, als hebbende tot "huysvrouw" Cathlyne Koopers, geboortig van Zierikzee. Is dit het geval, dan heeft hij in de Korte Noordstraat gewoond.

Pietersen overleed 1 Mei 1620 te Vlissingen. Uit de kerkelijke rekeningen dier stad blijkt, dat 4 Mei d.a.v. het begraafrecht over hem betaald is. Zijn vrouw heeft hem verscheidene jaren overleefd, aangezien ze in Februari 1632 nog in leven was. Pietersen is in de St. Jacobskerk te Vlissingen begraven. Boven zijn graf heeft men een steen gelegd met het volgende opschrift:

Sepelcre van den manhaften Heer Logier Pieteren van Cruyningen, wijlen vice-admirael van Zeelant, sterf den 1 Mei 1620, out 70 jaren. l0)

Thans vindt men deze zerk niet meer, want in September 1911 werd de St. Jacobskerk door onvoorzichtigheid van een loodgieter door brand verwoest. Bij het herstellen van de kerk zijn de grafzerken gelicht.

1) P. de la Rue. Staatkundig en Heldhaftig Zeeland bl. 201, Em. van Meteren: Hist. der Nederl. Oorlogen (uitgave 1663), fol. 334a. E. B. Swaluwe: De daden der Zeeuwen gedurende den opstand tegen Spanje, A'dam 1846, bl. 130, F, Nagtglas: Levensberichten van Zeeuwen, zijnde een vervolg op P. de la Rue enz., M'burg 1890-'93 is blijkbaar een beetje met hem in de war, want D. II bl, 59-60 deelt hij i.v. Log, ongeveer hetzelfde mee als de la Rue, terwijl hij hem id. bl. 394-395 nogmaals noemt i.v. Piet, nu verwijzende naar De Jonge: Gesch.van het Ned. Zeewezen.

2) Van Meteren, fol. 408a. De la Rue, bl. 201. Dr. J. P. Arend: Algem. Geschiedenis des Vaderlands, voortgezet door Mr. 0. van Rees, A'dam 1857, D. III St. II, bl. 125-126.

3) Van Meteren, fol. 408b. De la Rue, bl. 201-202.

4) Vgl. Arend, bl. 170 noot 3.

5) Van Meteren, fol. 430c, Swaluwe, bl. 141-143, Arend, bl. 170-171.

6) Van Meteren, fol. 468a-b, De la Rue, bl. 202. B. Hunnius: Het Staatische Vlaanderen of de Zeeuwsche Buise enz., bl. 47. Swaluwe, bl. 147-152. H. Q. Janssen en J. H. van Dale: Bijdr, tot de Oudheidk. en Gesch., inzonderheid van Z. Vlaanderen, M'burg 1856, D. I bl. 99. Arend, bl. 190-191, (F. Nagtglas) Zelandia Illustrata D II, bl. 465-466.

7) Swaluwe, bl. 151.

9) Van Meteren, fol. 468b. De afbeelding van dezen penning kan men o. a. vinden in het Gedenkboek, uitgeg. ter gelegenheid v. h. anderhalve eeuwfeest v. h. Z. Gen. der Wetensch. M'burg 1919, bl. 78. Zie ook ald. bl. 93.

10) Oud-Holland. Nieuwe Bijdr. voor de Gesch. der Ned. Kunst, Letterk., Nijverheid enz. 15e Jaarg. (1897) bl. 93.

11) Archief, uitgegeven door het Z. Genootschap der Wetenschappen. 1913, bl. 43, 126.

 

UIT EEN JEUGD

Herinneringen aan Zeeland

door

JAN R. TH. CAMPERT.

XXXIII.

Er zijn bergen en bergen, heuvels en heuvels.... maar dit is op de dingen vooruit loopen. Vooreerst zijn wij nog diep onder den indruk van de aardige, gastvrije Zeeuwsche en van de warmte die laaiend neerstort over deze witte, brandende wegen.

Langs de slootkanten staat hier en daar wat laag hakhout, het gras van de bermen ziet grijs van het stof. En ge zoudt resoluut en onmiddellijk een kapitaal neertellen voor een schaduwrijk plekje, ergens wáár dan ook. Al was het in het Vondelpark op Zondagmiddag. Maar het is er niet! Berusten wij en sleepen wij ons steedsch lijf verder langs dezen zon-overgoten weg. Woorden worden er niet meer gesproken.

De conversatie zooeven moeizaam gevoerd op de boerderij, roofde op dat gebied ons laatste staaltje energie. Wat er nog rest hebben wij noodig, hard noodig om de tramhalte Boudewijnskerke te bereiken. Het heeft niets met een kerk en niets met een Boudewijn te maken. Althans nù niet meer! Hoe het vroeger was, weet ik niet! U moet zich van Boudewijnskerke niet al te veel voorstellen. Het zou 'n fata morgana kunnen zijn, een fictie.... maar toch niet heelemaal, want de tram, het goedaardig, puffend trammetje met z'n gewichtig getoeter, stopt er. Heusch! En dus is het géén fata morgana en géén fictie, maar realiteit. Een héél klein beetje realiteit.

Eén boerderij, die stáát er en die staat er al zoo lang als ik het mij kan herinneren, al zegt dat niet veel en een tramhuisje waarop met zwarte, groote, zware letters Boudewijnskerke - Buuskaêrke heet het eigenlijk en dat is er.... de vluchtheuvel. Daar blijft het dan ook verder bij.

Daarmee ben ik onvoorwaardelijk uitgepraat. Het is genoeg! Als er een tramhalte is komt er ook een tram. Waarheen kan mij niet schelen, maar ik heb tabak van deze warme marteling, die wandeling heet. Ik wil ergens zitten met een groot glas koel vocht en in de schaduw. De rest interesseert mij niet meer.

Staat het koren zoo mooi en is het uitzicht zoo onvergelijkelijk? Het laat me koud met deze temperatuur, al klinkt het onwaarschijnlijk. En wat die reusachtige, groene molshoop beduidt?

Daar moogt u anders niet met zooveel minachting over spreken. Dat is een kostbaar restant, een waardevol overblijfsel, een héél museum op z'n eentje! Jawel, ik weet er alles van! Er grazen nu vredig en minzaam eenige logge, loome koeien, die dezen vluchtheuvel eigenlijk onteeren. Maar vroeger was dat anders, wanneer tenminste wat men mij, goedgeloovige, vertelde waarheid bevat.

Dit voorwerp, dames en heeren, deze groene molshoop, gelijk gij het nonchalant wist uit te duiden, stamt nog uit den tijd der Batavieren.

Toen het Walchersche land nog open en vrijwel onbeschermd lag voor het geweld van de zee, toen nog geen Westkappelsche dijk het dreigende water tegenhield, toen de zee wild en onstuimig, vrijelijk en onbelemmerd binnen kon stroomen, vernielend wat haar op den weg kwam, akkers en woningen.

En de angst zinderde door de nederzetting als het gevaar begon te dreigen. Uit hun stuipen kwamen zij aangerend in den donkeren, konden nacht, alleen het aller-noodigste met zich voerend: een paar geiten, een paar potten met water en voedsel, en huiden die hen zouden beveiligen tegen een al te nijpende koude. Zwijgend, somber en in zich-zelf gekeerd gingen zij den aangewezen weg. Er was immers tòch niets tegen te doen?

Verzet zou niet baten!

En tegen den tijd dat de dreunende, beukende macht der wateren het hoogst was gestegen en zij zich een doortocht hadden weten te baanen dwars door en over de armzalige aangebrachte beschuttingen stond er op dién vluchtheuvel een verkleumd troepje menschen, dicht tegen elkaar gekropen, weggedoken onder de veilige warmte der beestenvellen en hun van vrees verstarde oogen zagen hoe snel en zeker het duistere water aanrolde, verwoestend en vernietigend, nèmend en heerschend tot het spoelde om den voet van hun toevluchtsoord, totdat de uitvloeiende golven vraten aan dit laatste hun gebleven domein. En dichter kropen zij bij elkaar, dieren en menschen en vroegen bescherming en hulp van hun goden, die, de onze niet meer zijn al zijn wij toch nog maar menschen gebleven en niet zoo héél veel veranderd ondanks vouwen in onze pantalons en rouge op onze wangen. En als de dag aanbrak laat en flauwtjes schemerend aan den horizon, trok langzaam het water terug en daalden zij af, om opnieuw te beginnen hun rusteloos en bedreigd bestaan.

Het is een mooi verhaal als het waarheid behelst en .... dáár hoor ik de tram en dat zotte, hijgende getoeter, Als muziek klinkt het mij in de ooren.... als muziek....

SPORT-IMPRESSIES.

Kampeeren.

De vraag, of kampeeren als een tak van sport is te beschouwen. zal door velen ontkennend beantwoord worden. En zij, die zich op de juiste wijze rekenschap geven van het begrip "sport", zullen zich scharen onder degenen, die het kampeergenoegen niet vereenzelvigen met sport. Zij kunnen gelijk hebben, maar.... zoolang men visschen, dammen, biljarten en duiven-wedvluchten sport noemt, meen ik, dat kampeeren als sportief vermaak het verre wint van deze amusementen en, meer dan deze, aanspraak mag maken op verwantschap met de sport.

Waar het wezen der sport is - althans behoort te zijn levend, gespierd, krachtig en bruisend, daar is het logisch, dat een visscher, die den geheelen dag op zijn dobber zit te kijken en met zijn hengel manoeuvreert, minder als sportman is te beschouwen dan het jongmensch, dat in God's vrije natuur slaapt, eet, drinkt en dartelt en gebruind, gestaald en physiek-gesterkt wordt door zijn verblijf in en rond zijn luchtige tent in bosch of duin.

De kampeer-periode breekt weer aan. De voorbode's hebben we reeds ontwaard in den vorm van geheele familie's, die, gewapend met tent en proviand, gedurende de weinige warme dagen die ons kortelings ten deel vielen, hunne warme, benauwde woningen ontvloden en in de frissche, vrije natuur een tentwoning creëerden, die hen in staat stelde, lichaam en geest te versterken.

Straks zullen de kampeerders weer in dichte drommen zich opmaken en hun tentenkamp opslaan. De vacantie staat voor de deur en padvindsters en padvinders, turners en allen, die begrijpen, dat geest en lichaam in sportieve bewegelijkheid kracht en weerstandsvermogen herkrijgen of bevorderen, trekken naar strand, bosch, duin of heide om met minimum-comfort maximale genoegens te smaken.

Speciaal onze provincie Zeeland leent zich bij uitstek voor het kampleven. De vele fraaie plekjes tusschen duin en in boschrijke streken zijn de aangewezen oorden voor kampeerders en nooden niet alleen den Zeeuw. maar ook de kampeer-liefhebbers van verre buiten Zeeland's grenzen tot een verblijf in het heerlijke gemeenschapsbezit, dat Moeder Natuur voor onze samenleving schiep. Grondbelasting, bouwpolitie, aanleg van licht- en waterleiding, zij vallen buiten het kader van den tentenbouw, die economisch geschiedt en geen eischen stelt aan trant of constructie.

In onzen tijd van gejaagdheid en onrust wordt steeds meer de drang merkbaar, om zich nu en dan eens geheel van het drukke leven los te maken, zijne vacanties door te brengen in de natuur, ver weg van alles wat aan het stadsgewoel en aan de dagelijksche beslommeringen van den werkkring herinnert, ver weg ook van "de menschen". Vrij te zijn in de natuur is de leus, die zich meer en meer doet hooren; het is vooral de leus der "moderne nomaden" geweest, die weerklank heeft gevonden in de verlangens van elken rang en stand.

Reeds in 1908 brak de heer Wouter Cool, een bekend promotor voor het tourisme, een lans voor het kampleven, d.w.z. voor het kampeeren door toeristen, die hij "vagebondeerende wielrijders" noemde, omdat zij hun huis, bed en keuken op de fiets medevoerden. In navolging van Engeland, waar zoodanige vereeniging reeds lang bestaat, ontstond in 1912 zelfs de Nederlandsche Toeristen Kampeer Club.

Zoo is dan in ons land de mogelijkheid gerijpt en uitgegroeid, zijne vacanties op goedkoope, aangename wijze door te brengen, genietende van de natuur, van eene gezonde lichaamsbeweging en van de vrijheid, waarnaar toch ieders verlangen uitgaat. Deze N. T. K. C. heeft op kampeergebied reeds heel wat nuttig werk gedaan. Zij stelde tenten en verdere kampeerbenoodigdheden verkrijgbaar, verhuurde tenten enz. aan hare leden, gaf inlichtingen op het gebied van kampeeren en trachtte geschikte kampeerterreinen machtig te worden. Op deze wijze heeft het kampeerleven zichzelf gepropageerd en is het thans een volksbezit geworden, vrijwel bereikbaar voor iedereen, omdat zijn eischen zoo matig en zijne kosten zoo miniem zijn. Door lichtheid, geringen omvang en practische inrichting van al haar materieel, wordt de geheele uitrusting zeer gemakkelijk op één rijwiel, in een rugzak of met de hand vervoerd, terwijl beoefenaars van auto- en watersport geheel vrij zijn, hunne uitrusting naar verkiezen uit te breiden.

Niet ieder echter is geschikt voor het kampleven, omdat velen zich niet aangetrokken zullen gevoelen tot deze soort van toerisme, waarbij de kunst om zich te kunnen of willen behelpen als eerste vereischte geldt. Men moet de handen uit de mouwen weten te steken, 'n zekere mate van eenvoud en aanpassingsvermogen bezitten en er niet tegen opzien, z'n handen eens vuil te maken. Personen, die tegen dit alles opzien, zijn niet geschikt om te kampeeren en voor dezulken zal het kampeerleven eerder verdriet dan genoegen baren.

Weet men zich echter te behelpen met geringe hulpmiddelen, ziet men tegen bovengenoemde, geringe bezwaren niet op, bemint men de natuur en is men, zelfs op gevorderden leeftijd, maar jong van hart, dan is het kampeeren een zoodanig genot, dat men in de wintermaanden een waar "tent-wee" krijgt en snakt naar het voorjaar om weer met frisschen moed te beginnen.

Om prettig te kunnen kampeeren, is het voorts zaak, de tent op te slaan in de nabijheid eener boerderij. Men is dan zeker, melk, water en wellicht boter, eieren en petroleum te kunnen krijgen. Het opslaan van de tent direct aan den grooten weg, verdient geen aanbeveling, zoolang er nog rustige plekjes gevonden worden aan zijwegen, op de hei, aan beekjes of landwegen, dan wel tusschen de duinen.

Men zorge er vooral voor, om, indien de tent tevens tot slaapverblijf dient, den grond met een waterdicht zeil te bedekken.

Het is een genot, 's morgens wakker te worden doordat de zon door de open tentdeuren naar binnen schijnt en het vogelenheir in de boomtoppen zijn hoogste lied uitgalmt En wanneer des avonds of des nachts, bij het naar bed gaan, de zilveren maan door het geboomte schijnt of zich in het water spiegelt en het terrein spookachtig verlicht, terwijl de nachtuilen hun weeklagend gejammer doen hooren, is het alsof men een sprookje doorleeft.

Het kampeerleven verjongt den mensch; men vergeet voor eenigen tijd alle zorgen en als men slechts enkele dagen in hei, bosch of duin vertoeft, is het als ware men reeds vele weken van huis. Het kampeeren werkt heilzaam op lichaam en geest, mits men zich hoede voor overdrijving of roekeloosheid. Zoo is het hoogst afkeuringswaardig en nadeelig voor de gezondheid, om geruimen tijd in natte kleeding te blijven rondloopen of zich onvoorzichtelijk aan temperatuurswisselingen prijs te geven. In het gewone leven is zulks reeds uit den booze en in een tijdelijke wijziging van zijn leefwijze kan van een dergelijke roekeloosheid dus evenmin eene heilzame werking uitgaan.

Vóór het opslaan der tent is het zaak, om - indien men zijn proviand niet heeft medegevoerd - inkoopen te doen, want nooit is de eetlust grooter dan wanneer men geruimen tijd achtereen in de open lucht vertoeft. Vrij algemeen zal men in de dorpen, die het dichtst bij de kampeerplaats zijn gelegen, groote voorkomendheid en hulp ondervinden bij den aankoop van de ingrediënten, die het kampleven behoeft.

Zij, die niet over voldoenden tijd beschikken om, door tochtjes en verplaatsing van het tent-domicilie, de noodige variatie in het kampleven te brengen, kunnen gedurende de beide Paaschen Pinksterdagen, alsmede op Zaterdagmiddag en den geheelen daarop-volgenden Zondag evenzeer genieten van de vele voordeelen op hygiënisch gebied, die het kampeer-genot biedt.

Ik vertrouw, dat onze stoere Zeeuwen in bovenstaande regelen aanleiding mogen vinden, van het natuurschoon en de wonderlijk-mooie plekjes, die onze provincie bezit, te genieten door in het thans-ingetreden zomertijdperk hun maatschappelijk terrein even af te wisselen met een kampeerterrein, opdat ook Zeeland, waarin velen een jong hart in zich voelen kloppen, overtuigd wordt van de zekerheid, dat kampeeren doet genieten en herleven.

LUCTOR ET EMERGO.

 

DE SCHELDEZENDER

Hallo, hallo..........

Hier is het draadloos uitzend-station de Schelde-Zender!

Vindt u het interessant, te hooren:

- dat tot burgemeester van Ierseke benoemd is de heer H. C. J. Gunning. Deze is 40 jaar en aangesloten bij de Chr. Hist. partij. Voorheen was de heer Gunning ambtenaar bij het binnenlandsch bestuur in Ned. Indië. Ierseke maakt zich op om den nieuwen burgemeester feestelijk te ontvangen.

- dat de politie in Middelburg een jongeman arresteerde, omdat deze uit de brandkast van zijn patroon fl 1300,- had ontvreemd.

- dat Zondag in onze hoofdstad de vierde provinciale landdag van vrijz. godsdienstigen in Zeeland gehouden is.

- dat aan den duiktoren op het terrein van de baden in Vlissingen veerende duikplanken aangebracht zijn. Hetgeen een belangrijke verbetering.

- dat men in Goes als maar lezingen organiseert in verband met de op handen zijnde electrificatie. Alsof aan het gebruik van electriciteit wie weet wat al moeilijkheden verbonden zijn.

- dat burgemeester G. A. Hajenius, de flinke, sympathieke en geestige leider van diezelfde stad, ter gelegenheid van zijn 25-jarigen staat van dienst in de ganzestad, Zaterdag j.l. zeer spontaan en zeer hartelijk door de geheele burgerij gehuldigd is geworden. Gemeenteraad en ambtenaren boden den jubilaris een radio-toestel met luidspreker en een schemerlamp aan.

- dat het nieuwe gebouw van de coöperatieve veilingsvereeniging "Walcheren" te Middelburg de vorige week in gebruik genomen is.

- dat de vergadering van het Roode Kruis in onze hoofdstad, alsmede de demonstratie, aan de vergadering verbonden, veel belangstelling had. Ook Prins Hendrik was van de partij.

- dat het Tweede Kamerlid Kortenhorst den Minister van Waterstaat gevraagd heeft of Z. Exc. in staat en bereid is mede te deelen, in welk stadium de voorbereiding van de plannen tot het graven van het kanaal Axel-Hulst zich bevindt en welke beslissing de minister daaromtrent heeft genomen. Als Ministers een nachtmerrie hebben droomen ze vermoedelijk van vragenstellende Kamerleden.

- dat er in onze provincie van de komende verkiezingen nog niet veel te bemerken valt. De wandaden van kwast en kalk bleven ons gelukkig gespaard.

- dat men, indien men eenigszins een indruk van kraakzinnig-zijn wil krijgen, eens van alle politieke partijen, zooveel mogelijk achter elkaar, een vergadering moet bijwonen.

- dat de plannen tot verbouwing en verbetering der ambachtsschool te Goes eindelijk door den Minister zijn goedgekeurd. Te vroeg kwam deze goedkeuring zeer zeker niet af.

- dat een aantal inwoners van Axel zich erg naar voelden na het gebruik van hoofdkaas. Gelukkig had de smulpartij geen erge gevolgen.

- dat op den weg Veere-Middelburg iemand dezer dagen een schot loste op enkele personen, met wie hij in enkele opzichten van meening verschilde. De politie leverde den nachtelijken schutter aan de justitie over.

- dat de "Goesche Courant" een actie op touw heeft gezet om de tegenwoordige muziektent op de markt aldaar te vervangen door een betere of door een bloemperk.

- dat op verzoek van de familieleden de auto van de slachtoffers, die met Pinksteren op den onbewaakten overweg te Rilland den dood vonden, verkocht is. De opbrengst is ter beschikking gesteld van het burgerlijk armbestuur te Rilland Bath.

- dat de steenen voor verbetering van den weg Belgische grens-Terneuzen al gearriveerd zijn. Spoedig zal men dus in Z. Vlaanderen over een behoorlijke verbinding heschikken.

- dat te Schore wederom een belangrijke grondverschuiving plaats had bij de werken voor den sluisbouw ten behoeve van het waterschap "De Breede Watering bewesten Ierseke". De eerste verschuiving kostte een onvoorziene uitgave van f 25.000,- deze zal wellicht 1 ton kosten.

- dat de reddingsboot van Burghsluis hulp verleende aan een marine-vliegtuig dat wegens een defect tegen het strand te Westerschouwen was geslagen.

- dat het in ons vorig nummer genoemde verliescijfer van de Stoomvaart Mij. "Zeeland" geen juist beeld geeft van de exploitatie over het vorig jaar. De Mij. had finantiëel een goed jaar met een exploitatiewinst van f 831.878,16. Met de groote afschrijving op de schepen van fl 600.590.68, staan deze nu te boek voor een vrijwel normale boekwaarde. In de eerstkomende jaren zal de afschrijving op de schepen noodwendig een einde moeten nemen, of tot zeer matige proportie moeten worden teruggebracht. Zelfs voor den bouw van eventueel een nieuw schip zijn voldoende kasmiddelen aanwezig. Het nog resteerende nadeelig saldo in de balans is dan ook ruim gedekt, en verdwijnt zoodra in 1930 of '31 de buitengewone afschrijvingen op de schepen hebben opgehouden. Onze Zeeland staat er dus uitnemend voor en weldra zullen de aandeelhouders gaan profiteeren van de gunstige resultaten, die vooreerst te verwachten zijn. De Zeeland is ook finantiëel voor Zeeland behouden, alle pessimisme ten spijt.

- dat de gemeenteraad van Zierikzee de Koningin en den Minister van Justitie zal verzoeken de ter stede open gekomen plaats van commissaris van politie, uit bezuinigingsoverwegingen niet meer te doen vervullen.

- dat een gemeenteraadslid van Zoutelande voor ieder café in het dorp een veldwachter wilde plaatsen teneinde op Zondag cafébezoek kegen te gaan. Andere gemeenteraadsleden plus de voorzitter, vonden dit middel te duur.

- dat een Koudekerksche hond in een nacht 7 tamme konijnen verscheurde. De politie zoekt den wreedaard.

Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag..........

Adieu ..............

DE O.Z.PRIJSVRAAG

De prijs won ditmaal:

L.A. SCHENK, Kinderdijk 103, Middelburg.

HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND

19 Juni. - De sproeiwagens rijden bij paren door de stad. Voor wegen en straten is er meer stof dan voor mijn journaal. Overigens een leuk gezicht zoo'n sproeiwagen en het eenigste is het nog wanneer je achter zoo'n rollende lekkage-en-groshandel, de echte Hollandsche jongens van Hildebrand ziet hollen, om hun kortgeknipte koppen te drenken. Als ik dat zie, spijt het me altijd en eeuwig, dat ze in mijn jeugd zulke vochtmachines nog niet hadden uitgevonden. In Japan zijn zes professoren, die aan het krater-bestudeeren waren, levend door een vuurspuwenden berg opgeslokt. Ze zijn bepaald zoo verstrooid geweest, dat ze er niets van bemerkt hebben; althans ze zonden geen berichten de wereld in over hun ongeval. Gelukkig dat hun kennissen hen vermisten, anders was het nooit bekend geworden. Het Japansche aardrijkskundig genootschap heeft aan 's Rijks cartografische inrichting opgedragen om den bewusten berg voortaan "Weetgierigheid" te noemen.

20 Juni. - Vandaag is het gebeurd! Ik liep alleen te kuieren in een stil straatje toen de sproeiwagen mij passeerde. Mijn hart popelde in mijn lichaam; 't water kwam om mijn tanden. Schichtig keek ik in 't ronde, Gelukkig! geen mensch was er te bespeuren. Alsof ik een misdaad beging, zoo heimelijk sloop ik het vehikel achterna en liet het verfrisschende water om mijn schedel klateren, "Om 's hemels wil, schei uit man," riep opeens de wagenvoerder" we sproeien vandaag met teerwater!" Ben een huis ingeslopen, waar ik mijn aanschijn en 't verdere gedeelte van mijn hoofd met groene zeep heb kunnen reinigen, maar hoe ik de vlekken uit mijn parelgrijs costuum moet krijgen, weet ik zelf niet.

21 Juni. - Naar de landbouwtentoonstehling te Goes geweest, Liesbeth wilde er met alle geweld naar toe. Bij een vorige gelegenheid hebben eenige der bekroonde paarden haar aangekeken; sindsdien is ze gek op die beesten. Ik voor mij sta er nuchter tegenover. Er komt zoo'n hoop humbug bij! De groentenboer verzekerde mij vanmorgen trouwens ook nog dat het een kwestie van optuigen is. Hij maakte zich sterk een eersten prijs met zijn hitje te halen, wanneer hij diens staart in den knoop lei, zijn manen met oranjelintjes en raffia vlocht en 'n paar gulden Erdal op zijn vel uitpoetste; om die stamboek-inschrijving liet hij 't; maar anders! Overigens is 't wel een aardig reisje geweest, Liesbeth, die haar voet verstuikt had, kon ik in de eerste hulp bij ongelukken-tent achterlaten, waarop ik met het oog op mijn lapje grond de verschillende kunstmest-standen bezocht heb. Notitie-boekje vol met offertes; 5 kilo reclame-literatuur!

22 Juni. - Gelezen van de berooving in den trein. Brutaal! Vestje van het slachtoffer open gesneden en voor een waarde van fl 7500.- (winkelprijs fl 20.000.-) aan edelgesteenten buit gemaakt. Ik floot zachtjes tusschen mijn landen en ben gaan wandelen; schoenen met rubberzolen en hakken aangetrokken. Goed rondgekeken. Je kunt nooit weten. Op den Singel zag ik een verdacht individu loopen, die wat papiersnippers wegwierp. Raapte ze op en de eerste zin die ik las was: "eb diamanten en paarl." Ik sidderde van ontroering. Borg de snippers in mijn portefeuille en achtervolgde den schurk. Hij bleek domicilie te kiezen in "De Houten Lepel". IJlings naar huis gegaan om de stukjes papier in elkaar te passen. Na 'n half uur las ik o.m.: "Huwelijksbarometer. Wijze: "ik heb diamanten en paarlen." Geen werk verder van 't geval gemaakt.

23 Juni. - Een gedeelte van den dag benut, om de propaganda-lectuur over kunstbemesting door te werken. Wonderbaarlijk wat er al niet met dien mest bereikt wordt. Je snapt nu pas dat de kunst hier in Holland wel bloeien moet. Dat kan niet anders!

24 Juni. - Breeduitstra heeft een auto gekocht. Ik weet niet hoeveel paardekrachten! En bijna evenveel cilinders. Met Krimp van Dulmen, mr. Mierick van Peuteren en den postdirecteur mochten we hedenmiddag een proefrit meemaken. In vijf minuten een vaart van 120 K.M. We zaten te zweeten. "Niet bang zijn!" riep Breeduitstra, "remmen op vier wielen, stopt binnen de twee seconden. Zie je dat papier ginder?" We knikten. Het vloog als 't ware naar ons toe.,.. tien meter.... één meter.... stop! 't Lag vlak tegen 't linkervoorwiel. We suisden weer voort. 'n Onbewaakte overweg; 'n sneltrein! Breeduitstra reed door; we gilden; den dood tegemoet; stop! Op 1 decimeter afstand suisde het gevaarte ons voorbij. We trilden. Krimp van Duimen vroeg bevend of we ver van het papier verwijderd waren!