Ons Zeeland 1929, nummer 33

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

DE ZEEUWSCHE WEEK

Vooral geen haast met de beveiliging van den overweg bij Rilland; de verbetering van den verkeersweg Zeeland-koord-Brabant.

Onze wenschen ten opzichte van den onbewaakten overweg bij Rilland-Bath hebben we in ons vorige nummer kenbaar gemaakt. Men herinnert zich dat we met klem aandrongen op afbraak van de voormalige baanwachterswoning, welke ter plaatse het uitzicht belemmert, en dus gevaar oplevert. Nog voordat ons vorige nummer ter perse was, ging de directie der Nederlandsche Spoorwegen echter reeds tot een daad over. Schrik niet.... tot een daad. Zij kondigde n.l. per advertentie aan, de aanbesteding van de afbraak van gemelde woning, en wel tegen 27 Augustus. Ongeveer een maand na het jongste ongeval zal dus de slooping der gevaarlijke woning worden. ... aanbesteed. Is de gegadigde aannemer een actief en ondernemend man, dan kan vermoedelijk in het begin van September het huis met den grond gelijk gemaakt zijn. Heeft hij evenwel van spoed-zaken eenzelfde opvatting als de directie der Ned. Spoorwegen, dan zal tusschen aanbesteding en afbraak nog wel een slordig tijdje waar te nemen zijn.

We zijn geen ambtenaar. Misschien ligt het daaraan dat we niet begrijpen waarom de Spoorwegen een zoo klein werk als het afbreken van de wachterswoning inderdaad toch per se moesten aanbesteden. Zou het zulke geweldige finantieele gevolgen voor de rekening der Spoorwegen hebben gehad, als de directie onmiddellijk na het jongste ongeval een ploeg werklieden naar Rilland had gezonden, teneinde het huis neer te halen? We gelooven van niet; en in verband daarmede zien we de daad van de Spoorwegen, de veel te late aanbesteding, als een misselijk staal van zeer slechte ambtenarij, die in niet geringe mate aan sabotage doet denken.

Bovendien is ze practisch ongeveer van geen nut meer. In September n.l. zal de nieuwe verkeersweg bij Rilland in gebruik worden genomen. Deze zal de spoorbaan bij Rilland niet meer kruisen, en de onbewaakte overweg wordt dus volgende maand al automatisch aan het groote verkeer onttrokken.

De wachterswoning zal worden afgebroken zoodra zij practisch op het interland en interprovinciaal verkeer geen invloed meer kan uitoefenen.

Is 't niet iets om over te gieren, dit practisch beleid van de directie der Ned. Spoorwegen?

Intusschen blijft gedurende de geheele drukke Augustusmaand de Dood bij Rilland achter het huis loeren.

Men zij gewaarschuwd!

Verheugend is 't dat de dwaze daad der Spoorwegen ook in de groote pers gesignaleerd werd en dat Mr. Boon, lid der Tweede Kamer, er aanleiding in vond tot eenige schriftelijke vragen aan den Minister. Deze luiden als volgt:

1. Is de minister bereid mede te deelen, welke de reden is, dat nog steeds geen gevolg is gegeven aan het geruimen tijd geleden aangekondigde voornemen om wachthuis 20A bij den onbewaakten spoorwegoverweg te Rilland-Bath te amoveeren, door welke uitzicht-belemmering 3 Augustus wederom een auto is verpletterd, niettegenstaande de bestuurder die bekend was met den gevaarlijken toestand

de uiterste voorzichtigheid had betracht? 2. Is de minister bereid thans onverwijld te bevorderen, dat dit wachthuis onmiddellijk worde gesloopt?

Een groot practisch effect kunnen deze vragen weliswaar niet meer sorteeren, daar 27 Aug. de aanbesteding van de afbraak der woning plaats vindt. Maar toch zijn we zeer nieuwsgierig naar het antwoord van Zijne Excellentie.

x

Terloops is hierboven gesproken van de ingebruikneming van den nieuwen verkeersweg bij Rilland-Bath. Deze weg is een onderdeel van de verbeteringen aan de verbinding van Zeeland met Noord-Brabant, welke verbetering meermalen onze aandacht had. Nu het werk ten deele ongeveer gereed is, moge hier op de verbeteringen de aandacht nog eens gevestigd worden. In September komt in gebruik het wegvak van den Kreekrakpolder tot aan het station Rilland. Deze weg loopt evenwijdig aan de spoorbaan en is 3 K.M. lang.

In aanleg is verder een weg lang 2500 M., van het station Rilland tot de oostpunt van Krabbendijke bij den Meiboom. Deze mooie rechte weg zal tegen het begin van den winter in gebruik genomen worden. In dit wegvak komt de spoorwegovergang, die momenteel onbewaakt is, doch de spoorwegen hebben toegezegd dezen overgang zoodra hij onderdoet van den hoofdweg is geworden, te doen bewaken.

Alle nieuwe wegvakken krijgen een mooi glad dek van asphalt-beton, worden 5 1/2 M. breed, en aan beide zijden van den weg worden asphalt-rijwielpaden van 75 c.M. breedte aangelegd.

Van het derde wegvak is het bestek reeds ingezonden. Het komt dezen winter in uitvoering en het zal in het begin van den volgenden zomer gereed zijn.

Dit vak loopt van de oostpunt van Krabbendijke, om het dorp heen, tot den Lavendeldijk (in den volksmond Luxemburg geheeten), die nu Oostdijk met den bestaanden hoofdweg verbindt. Dus ongeveer tot Kruiningen.

Al de grond die voor den aanleg noodig is, heeft de rijkswaterstaat reeds aangekocht.

De plannen voor de verbetering van den weg tusschen de Schorebrug en Goes moeten van hoogerhand nog worden goedgekeurd. Vast staat evenwel thans reeds dat deze weg door een viaduct zal leiden, teneinde een kruising van de spoorbaan te voorkomen.

Men verwacht dat binnen 2 jaar de verbetering van den hoofdverkeers-ader Goes-Brabantsche grens geheel gereed zal zijn.

De weg Goes-Middelburg dient op sommige plaatsen ook nog verbeterd, o. a. tusschen Wissekerke en 's Heer Arendskerke. Voor dit gedeelte is eveneens een viaduct ontworpen. Vermoedelijk zal de verbetering daar ter plaatse in den zomer van 1930 tot stand komen.

Uit bovenstaande mededeelingen blijkt dat niet alle staatsdiensten het begrip spoed opvatten als de Nederl. Spoorwegen doen. De haast, bij de verbetering van den hoofdverkeersweg door Zeeland betracht, kan niet anders dan ieder's goedkeuring wegdragen. Eer we twee jaar verder zijn, zullen we van Vlissingen tot bij de Brabantsche grens kunnen rijden over een weg die aan hoog gestelde eischen zal voldoen.

Hopelijk is in dien tijd ook het wegvak van de Zeeuwsch-Brabantsche grens tot aan den hoofdweg Bergen-op-Zoom-Antwerpen gereed gekomen. Dit gedeelte is momenteel zeer slecht en men deed er tot nu toe niets aan. Vermoedelijk vindt dit zijn oorzaak in het feit dat deze weg twee provincies verbindt en omdat interprovinciale onderhandelingen altijd nog meer tijd vragen dan provinciale.

Gelukkig evenwel dat we de zekerheid hebben, dat het laatste stuk van den hoofdweg Vlissingen-Bergen-op-Zoom ééns in orde zal komen.

ZITTENDE BIJ ...

....Burgemeester J.C.A. Bannink.

Het is eenigszins vreemd, dat iemand, die tot burgemeester benoemd is, zijn benoeming uit de krant moet vernemen. Eerst als zijn naam in de krant verschijnt, weet hij, dat z'n sollicitatie vrucht heeft afgeworpen. Deze ietwat zonderlinge usance, niet door iedereen geprezen, is evenwel ditmaal mijn geluk geweest, Ze leverde me n.l. het interview met hem, wiens portret men hierboven vindt, op.

Dat ging als volgt in het werk. De vorige week kreeg ik op het redactie-bureau inzage van de navolgende telefonische mededeeling van het Ned. correspondentiebureau uit Den Haag: "Benoemd tot burgemeester van Zierikzee de heer J. C. A. Bannink." Dat was alles. De burgemeester van Zierikzee is voor de inwoners van Zeeland, en in het bijzonder voor de bewoners van Schouwen-Duiveland iemand van beteekenis, een journalist heeft daarmede rekening te houden, hij moet zijn lezers voorlichten, en dus. . . . voldeed de korte officieuse mededeeling niet. "Wie is de heer Bannink, waar woont hij". .. . waren de vragen die om een onmiddellijke oplossing vroegen. Het adres-boek van de aangeslotenen bij den postchèque- en girodienst, in journalistenjargon wel de gids van net Nederland geheeten, zegde ook voor dit geval zijn beproefde diensten niet op en leerde dat "er een meneer J. C. A. Bannink domicilie had in Den Haag, en wel aan de Ieplaan 21." Van den girodienst ging het toen naar de telefoon-afdeeling van het rijk, doch de telefoon-gids zweeg. De heer Bamnink had geen bel-apparaat te zijnen huize. Daar de tijd drong immers de krant wacht niet - en eenige uren van een anderen spoed-oproep niet restten, stelde ik me in verbinding met een Haagsche medewerkster aan "Ons Zeeland", verzocht haar den gegadigde op te sporen en p.o. haar bevindingen per draad over te leveren. Met bekwamen spoed werd aan het verzoek gevolg gegeven, en binnen het half uur was ik in het bezit van eenige inlichtingen, die het publiek des avonds vluchtig of in het geheel niet leest, maar die soms ten koste van heel wat werk, en soms onder hoogen druk verkregen worden. De medewerkster had in een localen gids ontdekt dat Ieplaan 22 telefonisch was aangesloten, had den bewoner van pand 21 weten te bewegen naar het apparaat te gaan, en een en ander te vertellen. Zij deelde mij later het resultaat plus haar werkwijze mede en besloot het gesprek met de verzekering, "dat de nieuwe burgemeester van Zierikzee een alleraardigste man moest zijn. . . . "

In den loop van den tijd leert men vrouwelijke opmerkingen, ook zuiver intuïtieve, waardeeren, en daarom ontstond mijnerzijds de vraag: "Hoe weet je dat in 's hemelsnaam? Je hebt hem niet eens gezien!" Waarop ik ten antwoord kreeg: "Dat hoeft ook niet. Een vrouw hoort dat aan iemand's stem."

Vrouwelijke zeer gedecideerde meeningen, louter rustend op intuïtie, hebben reeds menigen man tot onderzoekingen gedreven, hetzij in de hoop op grond van nauwkeurige waarnemingen het tegendeel te kunnen bewijzen, hetzij in het verlangen om de waarde van het vrouwelijk aanvoelende aan de realiteit te kunnen toetsen.

Welke van de twee gevallen, mij hier naast m'n journalistieken plicht dreef, doet niet ter zake. Feiten zijn, dat ik zeer spoedig na zijn benoeming den heer Bannink om een interview verzocht, en dat ik, weer eenige dagen later, de bel van pand 21 aan de Ieplaan in Den Haag overhaalde.

- - - - - - - - - - - -

Laat me beginnen met de verzekering dat de diagnose van onze Haagsche medewerkster verbluffend-raak geweest is.

Als men den heer Bannink de hand heeft gedrukt, hem nog slechts eenige woorden heeft hooren spreken, weet men dat men kennis heeft gemaakt met iemand, aan wiens natuurlijke charme men zich verkwikken kan. De heer Bannink is oud-officier en oud-Indisch gast. Zijn loopbaan in de koloniën vindt men ook nu nog in hem terug, maar op een juist zóó bescheiden wijze dat men er zich prettig door gestemd gevoelt. Militair en Indisch-gast spreken uit een middelmatig-groot, correct en sportief figuur, uit een luide, door het commandeeren eenigszins aangezette stem, uit een open, lichtelijk-bruin getint gezicht, waarin twee geestige oogen tintelen, uit een joviaal bewegen van handen, die een opmerking nog wel eens willen accentueeren, uit een enkelen uitroep of uit het stopwoord, dat iederen oud-Indischgast het geheele verdere leven vergezelt.

Oud-Indisch gast. Stelt u dat oud vooral niet in de plaats van oude. Want oud bevond ik den heer Bannink noch onmiddellijk na de eerste begroeiing, noch na het vrij lange gesprek, waaruit hier een en ander naar voren zal worden gebracht. Als de nieuwe burgemeester van Zierikzee me niet gezegd had dat hij 51 jaren telde, zou ik hem bij den lezer vermoedelijk als een goede veertiger geïntroduceerd hebben. Niet alleen op grond van een goed geconserveerd uiterlijk, doch mede, en wellicht in hoofdzaak op overweging van een enthousiast innerlijk. Een - bijna niet te gelooven - enthousiasme drijft den hier bedoelde.

Wat zou de lezer b.v. denken als hij, als onbekend journalist komend, werd ingehaald als een zeer goed en eindelijk weergevonden vriend met de woorden, dat zijn bezoek nu ongeveer de uiteindelijke inlossing van een niet geringen wensch beteekende?

De lezer zou vermoedelijk tot zich zelf zeggen: "Hoe heb ik het nu."

Zoo deed ik ook. Alleen niet slechts tot me zelf.

Dan kwam de gereede verklaring. Omdat u voor mij een afleiding is. Omdat u de gedachten komt afleiden. U moet weten mijn vrouw is ziek, ernstige operatie in een ziekenhuis. Dat pakt je aan, hé. En dan die benoeming vrij onverwachts .... dat alles zou iemand van streek maken.... en dan heb je afleiding noodig....

Zóó oprecht, en op den man af, heb ik in het begin van een persgesprek zelden een verklaring hooren geven. Zij was hier tevens de dikwijls zoo moeilijk te vinden inleiding tot een onderhoud dat verder dan de oppervlakte gaat en dat voor het verkrijgen van indrukken voor een journalistieke schets toch voorwaarde is.

"Dan heeft de benoeming in Zierikzee wel indruk op u gemaakt, burgemeester?"

Dat heeft ze zeer zeker. Temeer omdat ik er niet op voorbereid was. U begrijpt, dat ik al heel wat meer keeren gesolliciteerd heb. Maar nul op het request. Als het je ideaal is burgemeester te worden, dan hou je echter vol, en dan komt eindelijk wel eens het succes, zooals je ziet. Toen ik met pensioen uit Indië kwam in Malang noemden ze me den militairen burgemeester - had ik direct een doel voor oogen. Ik vond me te jong om tot aan mijn dood in de Witte Kaartjes te leggen of te kletsen, kwam met me zelf overeen, dat ik niets liever dan burgemeester zou zijn, ging een jaar op het secretarie in Monster werken, cursussen in de gemeentelijke administratie volgen, en.... solliciteeren.

"Zonder succes, aanvankelijk?"

"Zonder het minste succes. Men vond het blijkbaar niet noodig dat ik, al een carrière achter den rug hebbend, nog eens op het paard geholpen werd."

"Tot eindelijk Zierikzee kwam,"

"Ja, er, dit was zoo'n verrassing voor me, dat ik me niet beter kan uitdrukken dan door te zeggen, dat ik er God voor danken moet. Het grootste verlangen van mijn leven heeft Hij daarmee in vervulling doen gaan. Ik ben liberaal, maar tevens een geloovig man. Daarom zeg ik dat.

"Ook politiek geschoold?"

"Misschien, maar niet zoodanig om politiek op de spits te drijven."

"Kent u Zierikzee, en Zeeland?"

Walcheren en Zeeuwsch-Vlaanderen van manoeuvres. Zierikzee nog niet. Maar ik voel dat ik nu al van Zeeland en van Zierikzee houd. Ik stam uit een familie van landbouwers, heb mijn jeugd op het land doorgebracht, een kleine stad is voor mij het ideale woonoord."

Dan eenigszins haastig toevoegend: "Ik ben niet direct na mijn benoeming naar Zierikzee gereisd, in verband met de ziekte van mijn vrouw. Samen hopen we er in September te komen. Voor zooiets, dat het mooiste in je leven wordt, moet men zijn vrouw bij zich hebben, nietwaar? Zonder die gaat het niet. Dat zou voor mij zooveel aan de waarde van mijn benoeming ontnemen.

Maar ik weet natuurlijk al wel iets van Zierikzee af. 0, er zijn al enkele kwesties, die om een oplossing vragen en die mijn groote belangstelling hebben. Daar heb je b.v. de verbinding per vliegtuig met Rotterdam. Man, ik brand om aan het werk te gaan. Niets zou zoo vervelend zijn dan in een plaats te komen, waar geen enkele moeilijkheid wachtte. Was het niet Lloyd George die zei: "Er zijn Goddank nog enkele moeilijkheden op te lossen?" Zoo denk ik er in alle bescheidenheid ook over."

"Is het uw plan uw carrière in Zierikzee te beginnen en te beëindigen?"

"Als het me gegeven is.... ja. Vertelt u de Zierikzeeenaars maar dat ik er kom om.... nooit meer weg te gaan. En dat ik zal trachten zóó te handelen dat ze in den loop der jaren zullen zeggen: "Hij was geen Zeeuw, maar hij is er een geworden." Aan alle kwesties en moeilijkheden zullen we eendrachtig trachten te werken. Ik ben soms wat heet gebakerd, voel veel voor de Amerikanen die een vraagstuk zien en tegelijk oplossen, doch ik weet ook dat een goed konvooi gevaren moet worden met de snelheid van het laatste schip. Zoo niet, dan ontstaat er wanorde. Ik weet dat de arbeid die me wacht evenals iedere arbeid vreugde en teleurstellingen zal brengen, maar ik ben bereid ook de laatste tegemoet te zien."

"Wilt u me nog iets over uw liefhebberijen vertellen, burgemeester?"

"Ik voel ontzettend veel voor sport. Rijd paard, tennis, fiets (het laatste omdat ik een auto voor mij, nog een te groote weelde vind) voel veel voor de sportieve ontwikkeling van de jeugd. In Malang b.v. richtte ik de padvinders-beweging op. Verder ook interesseer ik me voor alle vereenigingen, die de gezelligheid van een samenleving verhoogen. In Indië werd door besturen van vereenigingen nooit tevergeefs een beroep op mij gedaan, en in Zierikzee hoop ik eenzelfde lijn te blijven volgen."

De heer Bannink heeft me in zijn enthousiasme en met zijn open en eerlijk karakter meer verteld dan het hier boven staande. Doch ook een journalist kan bescheiden zijn, en bovendien daar het mij meer te doen was om een algemeenen indruk van den nieuwen burgemeester van Zierikzee dan om een gedetailleerd gesprek, dat in verband met de nieuwe woonplaats toch nog slechts van beperkte waarde kon zijn, bepaal ik me tot eenige, naar ik meen, vrij "natuurgetrouwe" brokstukken uit een wel interessant onderhoud. Getracht werd een zeer voornaam iets, n.l. het levensrhythme van den heer Bannink voor den lezer vast te leggen.

Thans de eind-conclusie.

Dat is een gelukwensen .... aan Zierikzee!

Een felicitatie met de verovering van dezen nog jeugdigen, maar in ondervinding rijpen enthousiasten man, die zijn warm menschelijk hart niet angstvallig verbergt, die naar een taak snakte en die bereid is zich met zijn geheele persoonlijkheid aan de hem opgelegde taak te geven.

"Een alleraardigste man," luidde de diagnose van onze medewerkster na een telefonisch gesprek.

Ik ben het daarmede eens. Alleen is de waardebepaling van burgemeester Bannink er iets te zacht mede uitgedrukt.

Hij zal voor Zierikzee blijken van zeer groote beteekenis te zijn. Hij en mevr. Bannink, die beide in Malang na hun vertrek zulk een groote leegte achterlieten ....

INTERVIEWER.

In het interview in ons vorige nummer waren eenige storende fouten blijven staan. We zullen ze niet alle verbeteren, doch slechts wijzen op de woorden: "pikeur van de stad Goes". Dit moest natuurlijk zijn van Middelburg.

VAN EIGEN BODEM

DE MOFFESCHANS

door

JAN VERMEER.

(Vervolg).

In het eerste der tien "gangen", waarin Petrus Hondius zijn boek verdeelde, vergelijkt hij het stadsleven met het buitenleven. Evenals een vink, gevangen in zijn kooi, vurig, verlangt om in de vrije lucht te zijn, zoo verlangt ook Hondius, wanneer hij, half gebroken van zinnen, binnen de huren van Terneuzen zit opgesloten, om in zijn Moffeschans te zijn. Een vrij en open hart kan immers geen gesloten steden verdragen. Eer ons aller vader door den erfvijand werd verleid, woonde hij in het aardsche Paradijs; zijn zondige nakomelingen vluchtten uit den hof des Heeren en zochten de zondige steden op, waar de menschen, grimmiger dan de wilde dieren, tegen elkaar woeden en razen. Uit vrees en nood zijn de steden ontstaan; de trouw is er uit verbannen, slechts twist en krakeel kunnen er wonen, laster en ondankbaarheid. De mannen zijn er alleen maar op uit, elkaar dwars te zitten; de vrouwen denken nergens aan, dan aan weelde en opschik, en vragen niet, of de kas het wel dragen kan. De jonge meisjes zijn brutaal tegen hun ouders. De adellijke dames doen, alsof ze princessen waren, de burgeressen gaan als hofdames gekleed en vinden het alleen jammer, dat ze niet blootshoofds mogen loopen, om haar prachtigen haardracht, haar sierlijke vlechten en gouden haarspelden te kunnen laten bewonderen. Haar hals dragen ze zoo ver mogelijk bloot, omhangen met gouden ketenen, met parels doorregen - enkel goud zou te min zijn! Twee- en driedubbel uitgemeten zijn haar kragen. Gaan ze wandelen, dan dragen ze sluiers: wind en zon mochten haar eens deren! En niet alleen overdag tooien de vrouwen zich zoo op, maar ze gaan ook zoo naar bed. Om haar voorhoofd voor rimpels te bewaren wordt het 's avonds toegebonden, en wat er van pavillotten en anderszins bij het opdoen van het haar te pas komt, is te lang om te vertellen. En zooals de de moeders zijn, zijn de dochters. Haar lichaam staat al even stijf van de biezen en de baleinen; om haar lendenen staan de hoepen als een berg hout om het schip. Braceletten om de armen zijn uit de mode, men draagt nu pignetten (?) aan de mouwen. Met fluweelen boorden, die vroeger alleen de alleraanzienlijkste dames droegen, zijn nu de allergeringste vrouwen niet eens meer tevreden. Lepel, vork en mes hangt men aan den gordel. De kousen zijn niet meer van sajet, maar van zijde, en bovendien nog gekleurd, en de schoenen zijn zoo laag, dat ze eigenlijk alleen maar uit een paar zolen bestaan. Wat zijn de vrouwen zoodoende anders dan slavinnen van de mode en van eens anders oogen? Het is er haar alleen maar om te doen, boven haars gelijken uit te steken. De mode gaat zelfs zoover, dat de vrouwen de mannen van hun kleeren berooven: het begon met een 'broekmuts", maar tegenwoordig dragen ze formeel mannenhoeden.

In de steden regeert alleen de mode; de schande is daar geen schande meer, als ze mode is. Stoort iemand zich niet aan haar, die wordt voor eigenzinnig uitgemaakt en met de vingers nagewezen.

Buiten: op de Moffenschans, hebben de stadswetten geen gezag. Daar is men vrij, daar prijst men de reinheid, bovenal die van het hart, en niemand spreekt er kwaad van zijn buren. In de stad kan iemand, die op een stroowisch is komen aandrijven, het ver sturen, maar op het land is ieders leven van a tot z bekend. De eindelooze twisten in staat en kerk zijn nergens anders het gevolg van, dan van de innerlijke verdeeldheid der stedelijke families; zelfs het kleine Terneuzen barst van nijd en jalouzie. De brutaalsten hebben in de steden de macht in handen; groote ezels dragen er tabbaards en bonetten. Al de steden zijn vergald; lucht en wolken zijn er vergiftigd. Hoe anders is het dan op de Moffeschans: daar behoeft de kleeding niet zoo in de puntjes te zijn, daar maakt men niet zoo'n omslag met het eten, wanneer men vrienden tot den maaltijd genood heeft, maar men deelt er vreugde en rouw met vrienden en geburen, en gasten zijn er altijd welkom. Ieder gaat er zijn eigen gang, zonder zich aan een ander te staren, en ieder is tevreden met Gods zegen. Als wind en water woeden, legt Hondius zich gerust te slapen: hij heeft zijn schepen op het drooge, en haakt niet naar meer. Aan koopmanschap doet hij niet, hij weet van geen "verassureren", en kassiers, makelaars noch facteurs vullen hun leegen zak met zijn geld. Niet aan de winden of de zeeën" maar aan de ploeg vertrouwt bij zijn geld.

"Den Tweeden Ganck" brengt ons in den "Buyten-Hof" van de Moffenschans, waaronder hij den neder- en opperhof en den boomgaard rekent. In den nederhof huizen de beesten: de koeien en de kalveren, de varkens en de schapen.

In den opperhof loopt het pluimgedierte: de hoenders, de kalkoenen, de waggelende ganzen; daar trekkebekken de verliefde duiven en spreidt de pauw zijn schoonen honderdoogigen staart uit voor de bewonderende blikken van zijn wijfje. Maar nergens vindt Hondius meer vermaak dan in den boomgaard, die het heele jaar door reuk, gezicht en smaak streelt. De hooge Meulerdijck schijnt wel een wijngaardberg; alle druiven, die in de wereld gedronken of gegeten worden, groeien daar en brengen een keur van wijnen voort. De boomgaard levert alle mogelijke vruchten: kweeën, abrikozen appelen, peren, kersen, krieken, merellen, noten mispels - zoo groot als een Zeeuwschen daalder - vijgen - nog niet lang geleden droeg één enkele vijgeboom "vijfentwintich sevenmael van sijn vruchten" moerbeien - de dochter des huizes houdt zijdenwormen, inplaats dat ze heele dagen langs de straat flaneert - pruimen, kornoeljes, hazelnoten, berberissen, jenievers, beiers, frambozen en vele andere vruchten. Hagen sluiten den hof rondom af; aan alle zijden bloeien rozen, roede, witte en gele, van het eerste zomerbegin tot na den Bames. Maar dit alles is nog niets in vergelijking met zijn kruidtuin. Niemand betrede zijn hof, die geen acht geeft op de krachten van bloemen en kruiden, om daaruit God te leeren kennen. De aarde, die door de zonde der menschen niets dan onkruid en distelen moest voortbrengen, brengt door Gods goedheid zelfs menig wortel, kruid en zaad voert, dat de eigenschap heeft om ziekten te genezen. Wie alleen maar bloemen houdt voor sieraad, of kruiden plant voor zijn vermaakt, is een dief van Gods gaven. Wat valt er niet te leeren uit de kruidkunde, en toch wordt deze maar door zoo weinigen beoefend. De dieren beschamen den mensch in dit opzicht, want zij weten steeds het rechte kruid te vinden voor hun kwalen, waaraan verscheidene gewassen hun naam danken (honder,- en varkensgras, zwaluwkruid, paddenbladeren, havikskruid). Alleen de mensch weet de kruiden, door God ten zijnen behoeve geplant, niet te onderscheiden.

"Den Derden Ganck" beschrijft den bloementuin van de Moffenschans, die het heele jaar door een keur van bloemen levert: leliën, tulpen, hyacinthen, violetten en anemonen, tijloozen en windebloemen, kortom alle, die op aarde voorkomen. Toch was deze tuin niet zoo luisterrijk meer, als tien, twaalf jaar te voren, toen hij hem pas aangelegd had. En zoo komt Hondius, die vóór alles predikant was, op het thema der vergankelijkheid van al het aardsche. Waar zijn de tuinen der Oudheid, eenmaal wereldvermaard, de hangende tuinen van Babel, de tuinen van Rome? De plek waar God zelf eenmaal het aardsche Paradijs plantte, is zelfs onbekend. Zoo zal ook de Moffeschans eenmaal vergaan, maar wie zal verwonderd zijn of treuren, omdat ook deze hof den weg van al het aardsche, van al het vergankelijke gaat?

"Den Vierden Ganck" voert ons naar den moeskruidentuin, waar al de kruiden groeien, die dienstig zijn voor de keuken, en waar een al even groote verscheidenheid is als in den bloementuin. Terecht geniet de Moffeschans dan ook een wijde vermaardheid, en niemand minder dan prins Maurits bezocht haar twee jaar achtereen, bij welke gelegenheid een hellebardier als schildwacht aan den ingang van den hof werd gesteld. De kers, dien Maurits zich bij een van deze bezoeken wel liet smaken, en die nog geen naam had, werd ter zijner eer door Hondius de Mauritskers genoemd,

Bezoeken als deze waren overigens zeldzame onderbrekingen in het stille, rustige en geruste leven, dat op de Moffenschans werd geleefd. Slechts twee vijanden had Hondius er: een onderaardsche en een bovenaardsche, de mol en de kat. Alle moeite die hij aangewend had om deze twee te verdrijven, was vergeefsch gebleken, en hij troost zich dus maar met de wijze gedachte

dat het hert

al te seer verwildert wert,

Soo den lust van tgheen het nuttet

Somtijts niet en wert gestuttet.

"Den Vüfden Ganck" van Petrus Hondius' dichtwerk behandelt zijn geneeskruidentuin, en deze was zeker niet het minst belangrijke deel van de Moffeschans. Geen apotheek kon zoo welvoorzien zijn als deze tuin, en er was geen kwaal, of er groeide een kruid voor; alleen voor het droeve flerecijn weet Hondius geen afdoend middel, al zijn er wel kruiden, die de pijnen wat verzachten. Zelfs voor ongeneeslijke ziekten, zooals menschen die te lijden hebben onder den kwaden mond van hun vrouw, groeit in zijn hof een kruid: het kruid patientie.

"Den Sesten Ganck" bezingt de "Spijse", die de Moffeschans voortbrengt. Wanneer Hondius eetlust krijgt, of een vriend hem komt bezoeken, wordt terstond in den tuin, onder een linde, de tafel gedekt. Daar onthaalt hij zichzelf en zijn gasten op zijn "ongekochte spijzen". Na het gebed wordt eerst een schotel salade opgediend; zijn hof levert er zooveel soorten van, dat hij zijn gasten nooit tweemaal dezelfde behoeft voor te zetten. Dan wordt een koud of warm vleeschgerecht op tafel gebracht, soms uit wildbraad of gevogelte bestaande. In den Bamestijd zet hij zijn gasten meeren voor, een oud, alleen in Zeeland bekend gerecht (waarschijnlijk een soort van worst of beuling). Soms verdwaalt zelfs een hert of een wild varken uit de Vlaamsche bosschen in de omstreken van Terneuzen, waar het al spoedig door Hondius' knechten wordt gedood. Verder mag men het vliegend wild niet vergeten, zoomin als alle mogelijke vischsoorten, die in het waterrijke land rond Terneuzen in groote menigte en allerlei soorten gevonden worden. Eens ving hij in één sleep niet minder dan 888 karpers, maar ook baarzen, brasems, grondelingen, blieken, vorens en andere soorten witvisch gedijen welig in zijn vischwater. Snoeken weert hij daar uit; wenscht hij deze eens te eten, dan kunnen de nieuwbedijkte polders boven Axel, met name de Beoosten Blij-polder, en het water rond Zuiddorpe hem die volop leveren. Paling heeft hij in overvloed. En ook aan zeevisch ontbreekt het hem niet; de Schelde bezorgt ze hem van garnalen of tot oesters toe. Uit Terneuzen wordt hem versche haring, schelvisch en levende kabeljouw gebracht, en soms komt men zelfs aan zijn deur met een vetten otter.

Voor de sausen en specerijen, die deze visch- en vleeschgerechten moeten kruiden, behoeft Hondius niet uit zijn hof te gaan. Alleen het zout moet uit de stad komen; alle andere specerijen groeien in zijn tuin, of hij heeft er althans een plaatsvervanger voor. Van Spaansche kruiden wil hij niet weten; immers

Met de vruchten comt den aert

Van den Spagnaert herrewaert,

en van de Spanjaarden wil Hondius, als trouw patriot, niets weten.

Als de honger meerendeels gestild is, komen botergerechten op tafel, als chardons, artisjokken of malsche asperges, ja, zelfs tulpeboller,. "Knoesten, die den Indiaen ons verleent", in de asch gebraden of gestoofd, zijn op de Moffeschans een gewoon gerecht. Hondius beroemt er zich op, dat hij dit (ons onbekende) gerecht heeft ingevoerd.

En soo lange salmen weten

Van mijn Hof in Nederlant,

Als men sal de knoesten eten,

Aldereerst van my geplant.

Voor dessert verschijnen allerlei vruchten op tafel, moes van druiven, zoete en zure room, pannekoeken, wafels, sprits, kruidkoeken, boekweitkoeken, broedertjes, en taarten. Slechts van twee gerechten wil Hondius niet hooren: paddestoelen en kaas. God heeft ons zooveel spijzen geschonken, dat we het "slijmich duyvels broot, dat de padde selfs verstoot", en dat ons lever, in gevaar brengt, niet noodig hebben. En ook gelebde melk - het woord kaas wil hij niet eens noemen - moet men op zijn disch niet verwachten, hetzij ze van Edam of Gouda, dan wel van Auvergne of Parma komt. Deze tafelwet geeft Hondius zijn gasten, dat ze geen spijzen mogen noemen, waarvan de gastheer een afschuw heeft, en wie dit gebod overtreedt, moet terstond zijn tafelwet in een andere taal overzetten; eerder krijgt hij geen wijn.

Wanneer elkeen verzadigd, en de maaltijd dus geëindigd is, dankt Hondius den milden Gever van alle goed:

Heere God, die ons lichamen

Hebt genadelick gevoet;

Onse sielen al te samen

Van den onderganck behoet:

Voetse met het Hemels broot;

Geeft ons allen cleen en groot,

Dat van hier ons d'aertsche spijse

Trapwijs naer den Hemel wijse.

Nu volgt, in "den Sevenste Ganck", de "Ouffeninghe naer den eten." Na den maaltijd gaat Hondius met zijn gasten er over mediteeren, hoe door Gods goedheid de aarde alle voortbrengt, wat de mensch behoeft, hoewel zelfs de beste onzer niet anders verdiend hebben, dan van honger om te komen. Minder dan onnutte beesten zijn we dan ook, indien we Gods gaven verkwisten, of er niet het rechte gebruik van maken. Hoe weinige Christenen zijn er echter, die van het hunne meedeelen aan de armen! En toch, wat we den arme geven, stellen we op rente bij den Heer, die het ons met woeker zal teruggeven. Hoe zal de mensch, die de arme van zijn deur wijst en nochtans zelf elk oogenblik durf bidden om zijn dagelijksch brood, eenmaal voor den Hemelschen Rechter kunnen staan?

(Slot volgt).

HET OPROER TE GOES VAN 1657 EN DE GRAFTOMBE TE WAARDE.

Na het overlijden van Prins Willem II (6 Nov. 1650) zegevierde de zoogenaamde staatspartij of Loevenstijnsche Factie en werd het eerste stadhouderlooze tijdperk ingeluid. Niet overal legden de aanhangers van het Huis van Oranje zich rustig bij de genomen besluiten neer. Jaren lang was er wrijving tusschen de beide partijen, waarin nu het Nederlandsche volk verdeeld was. In den beginne verloren de Prinsgezinden in Zeeland veel van hunnen invloed. Hun hoofdman Johan de Knuyt werd van zijn post als Eerste Edel van Zeeland ontzet; in Middelburg werden de burgemeesters Thibaut en Landsbergen verdreven en het huis van den laatstgenoemde geplunderd, doch langzamerhand werd het verloren terrein herwonnen.

In de vergadering der Staten van Zeeland stonden de steden Middelburg, Zierikzee en Tholen als aanhangers der Staatsregeering scherp tegenover Goes, Veere en Vlissingen, die zich aan de zijden der Prinsgezinden hadden geschaard. In 1653 waren nu door een klein oproertje te Goes eenige Prinsgezinden in de regeering gekomen; in het volgende jaar werden echter de vroegere regeeringsleden weer in hunne bedieningen hersteld. In hetzelfde jaar had, nadat de prinsgezinde regeerende Burgemeester Bartholomaeus Dankaerts tot baljuw was verkozen, wederom een oproertje plaats, dat door de gemachtigden der Staten van Zeeland, waarin toen de Prinsgezinden de meerderheid hadden, werd bedwongen; doch in 1656 laaide de strijd weer op, toen 26 December verschil rees over de verkiezing van twee rentmeesters. De stemmen toch staakten tusschen Prins- en Staatsgezinden.

Van weerskanten werd nu bij de Staten van Zeeland en de Gecommitteerde Raden gerequestreerd en geremonstreerd. Wij kennen een "Remonstrantie" van baljuw Dankaerts op 27 December 1656 aan de Gecommitteerde Raden overgegeven, eene "Copie van de bijzondere privilegiën" betreffende de verkiezing der Goessche Rentmeesters met een advies van negen bekende advokaten, een "Remonstrantie" d.d. 19 Maart 1657 door baljuw Dankaerts "ende het meerdere deel der schepenen der stede Goes" ingediend ter vergadering der Staten van Zeeland, een "Manifest en Verhael" 2 April 1657 door denzelfden Baljuw geschreven, een "Copie of Verhael" in den vorm van een brief eveneens van de hand van den Baljuw, een "Doliantie" van den Prinsgezinden Schepen Benjamin van de Steene, ingediend ter vergadering der Staten van Zeeland, een conciliatie-poging: "beweegelijke middelen ende considerabele redenen tot wechneminghe van alle die misverstanden" door Mr. Johan de Jonge enz. enz.

De Prinsgezinden wilden nu het geschil door de Staten van Zeeland laten beslechten; de tegenstanders gaven de voorkeur aan eene beslissing door de voor het meerendeel Staatsgezinde vroedschappen der steden. De burgers van Goes mengden zich in den strijd en elke partij organiseerde hare eigene wachtcompagnie om tegen overrompeling door de tegenpartij gedekt te zijn. Zoo gebeurde het dan, dat de Goessche Schutterij onder aanvoering van haren kapitein Heer Gilles van der Nisse, heer van Waarde, Heinkenszand, Ovezande, Driewegen en Coudorp, raad en schepen van Goes, mitsgaders wegens deze stad gedeputeerd in de Generaliteitrekenkamer, in den nacht van 24 Maart 1657 slaags raakte met een wacht door Prinsgezinde burgers geformeerd. In het handgemeen werd Kapitein van der Nisse doorschoten en twee schutters ernstig verwond, waarvan er één, Jacob Gorssen, spoedig daarna overleed. De Prinsgezinde wacht trok zich daarop terug in het huis van den Schepen Benjamin van de Steene, dat toen door de tegenpartij werd uitgeplunderd. Het Haagsche Hof van Holland en Zeeland bemoeide zich daarop met de zaak, zond gemachtigden naar Goes en liet eenige raddraaiers geeselen. Baljuw Dankaerts, gedwongen zijn ambt neer te leggen, verliet Goes; maar, daar hij een ondernemend en doortastend man was, sloeg hij in Mei 1658 op een vroegen morgen zijn slag; kwam met eenige zijner aanhangers door de Oostpoort der stad binnen, maakte zich van het stadhuis meester, zette zich op zijn oude plaats en verklaarde er te willen blijven of sterven. De burgerij viel hem echter niet bij en de schutterij kwam onder de wapens. Zoo moest Dankaerts in allerijl de stad weder verlaten. Hij werd nu veroordeeld tot een boete van 500 ponden Vlaams en voor goed uit Goes en Zuid-Beveland gebannen. Zoo keerde de rust te Goes terug.

De zoo jammerlijk gesneuvelde Kapitein Gilles van der Nisse werd op 1 April d.a.v. in het koor der Kerk te Goes begraven. Eenige jaren later stichtte zijne familie de tegenwoordig nog bestaande grafkapel; richtte daar te zijner en liet het lijk van den gesneuvelde daarheen overbrengen. Ook zijne weduwe, Jonkvrouw Geertruyd van Alteren Jaersveld, werd daarin bijgezet. Nog verschillende ambachtsheeren van Waarde vinden in deze kapel hunne laatste rustplaats. Toen in 1860 aan de Kerk herstellingen werden verricht, werd deze grafkelder geopend. Helaas werden toen op 17 September de koperen platen, die van de vermolmde kisten waren losgeraakt, gestolen.

Een onderzoek door de politie ingesteld, had geen resultaat; men meent, dat de gestolen voorwerpen aan een Gentschen antiquair werden verkocht.

Gilles van der Nisse is de overgrootvader van den overgrootvader van den tegenwoordigen Ambachtsheer Mr. W. C. Baert de Waarde, te La Tour de Peilz.

 

HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND

Van den heer Phileman Zijdewind, onzen gewaardeerden medewerker, ontvingen we in het begin der week een met strafporto belaste prentbriefkaart uit een der aardigste streken van ons land. We leiden hieruit af, dat de heer Zijdewind aan zijn, of liever aan het voornemen zijner vrouw gevolg heeft gegeven, en dat hij "met vacantie" is. Hopenlijk vergezelt zijn dag-boek hem op zijn reizen en keert hij binnen niet al te langen tijd in ons gewest weer, vervuld met frissche indrukken en bezield met hernieuwden werklust.

Hoofdred. "Ons Zeeland".

SPORTIMPRESSIES

Roeien en Zeilen.

Zoolang de menschen en het water bestaan, zullen de menschen zich, zij het ook met primitieve vaartuigen en riemen, op het water hebben voortbewogen, zoodat de veronderstelling dat zij reeds in oertijden onderling hunne krachten per vaartuig hebben gemeten, zeker niet gewaagd mag heeten.

In elk geval is het even logisch als vernuftig, dat men de watermassa die werelddeelen scheidt, landen omspoelt en landstreken doorklieft, dienstbaar maakte aan het verkeer dan wel aan vermaken, die gezamenlijk als watersport zijn saâm te vatten.

We zitten thans weer midden in dien heerlijken zomertijd, waarin een verblijf in en op het water tot de meest aangename verpoozingen in het dagelijksche programma behoort en waarin roei- en zeilsport voor enkele maanden slechts hoogtij viert.

Zeeland, onze waterprovincie, leent zich bij uitstek voor beoefening der watersport; de beide Schelde-monden nooden tot zeilen en de binnenwateren tot roeien, terwijl onder de kusten onzer eilanden beide takken van sport een ruim en geschikt demonstratie-terrein vinden,

Helaas speelt Zeeland geen prominente rol in beoefening der roei- en zeilsport, zelfs ondanks het feit, dat onze geschiedenis en onze waterrijke provincie meer dan voldoende aanleiding geven tot de gedachte, dat de Zeeuw een der eerste beoefenaars er roeisport zou zijn. Maar niet alleen Zeeland, doch eigenlijk ons geheele land heeft, op gebied van roeien vooral, vele jaren gelaboreerd aan gebrek aan initiatief.

Op roeigebied - althans het wedstrijdroeien - is Engeland ns vele jaren voor geweest. Ruim 200 jaar geleden, n.l. in 1715, had in Engeland de eerste roeiwedstrijd plaats, n.l. een scullerace, d. i. een wedstrijd, waarin de roeier met twee riemen beweegkracht verwekt. De oudste gegevens over roeisport in Nederland dateeren van het jaar 1846, toen te Rotterdam de eerste vereeniging, onder den naam van "Koninklijke Nederlandsche Yacht-club" werd opgericht. Nadien ontstonden tal van roei- en zeilvereenigingen, die nog elk jaar deelnemen aan onderlinge wedstrijden zoowel als aan internationale ontmoetingen. Als ik u namen noem als van Gunther, den kranigen Amstel-sciffeur, die onlangs de Diamond Scull race, uitgeschreven door "The Henley Royal Regassa" won, en van vereenigingen als "Amstel", Nereus", "Njord", "Nautilus", "De Hoop", "Laga" e.d., dan wordt de herinnering aan goede Nederlandsche roeisport weer levendig en mag men constateeren, dat de roeisport in ons land een groote vlucht heeft genomen.

In het algemeen toch moet de roeisport wel gelden als een der meest gezonde takken van sport. Zelfs het wedstrijd-roeien, waarbij het uiterste van het lichaam wordt vereischt, is, mits onder goede leiding en bij behoorlijke training en contrôle, eene goede lichamelijke ontspanning. Het jaargetijde, dat voor roeisport is aangewezen, leent zich uitstekend voor dit vermaak, omdat het nagenoeg geen temperatuurswisseling verwekt vóór tijdens en na de roeipartij. Bij doelmatige kleeding kan elke roeier zich hiertegen wapenen en zorg dragen, dat de physieke gesteldheid niets inboet bij de inspanning, die de roeisport vordert. Dit geldt niet uitsluitend voor het wedstrijd-roeien, doch zeer zeker ook voor het simpele bootje-varen, dat louter tot ontspanning, vermaak en verfrissching dient.

De roeisport heeft dan ook hare populariteit voor een goed deel te danken aan de vele afwisseling, die zij biedt. Het genot van een watertochtje is voldoende bekend, dan dat ik ten deze nog in finesses zou behoeven af te dalen. Wie is niet aangenaam verrast bij het ontmoeten van een ranke roeiboot, met vlaggen

getooid, te midden onzer typische Hollandsche landschappen? Dan mag het ook iets als vanzelfsprekend geacht worden, dat velen er de voorkeur aan geven, ons land te bezien langs onze prachtige waterwegen boven een tocht in duffe spoorwagens of langs stoffige wegen. De roei- en zeilvereenigingen, die zich uitsluitend bepalen tot tourisme, dus zich buiten eenig wedstrijdverband houden, nemen dan ook jaarlijks toe. En waar deze ontbreken daar is allicht een bootjes-verhuurder in staat, de roei-aspiraties van het menschdom te bevredigen door à raison van een uurtarief van 30 á 40 cents, een ieder in de gelegenheid te stellen zich te vermaken op plas en meer, in rivier en kanaal, frissche lucht ademend en zijn spieren stalend in het regelmatig hanteeren der roeiriemen.

De roeisport verdient zeer zeker in wijde kringen beoefend te worden, waar tal van goede hoedanigheden er aan ten grondslag liggen of er uit voortvloeien. Wilskracht, zelfvertrouwen en lichaamskracht worden door de roeisport gekweekt en bevorderd, terwijl de heilzame uitwerking op bloedsomloop, spierenstelsel en lichamelijke verzorging onaanvechtbaar mogen heeten zoolang men zich niet overgeeft aan overdrijving of zwaarder eischen stelt aan zijn body dan oirbaar is.

Zeilen en roeien .... zij zijn feitelijk broertje en zusje. Beide takken van sport behoeven allereerst water en een vaartuig, terwijl overigens behendigheid en physieke gesteldheid een voorname rol spelen.

Terwijl men van de meeste takken van sport - zooals ook van de roeisport - moet bekennen, dat zij uit den vreemde tot ons zijn gekomen en door ons zijn overgenomen, is dit met het zeilen - althans het zeilen uit liefhebberij - juist anders gesteld. Het zeilen toch is eene oud-Hollandsche liefhebberij en door het buitenland van ons overgenomen. Hiervoor zijn bewijzen te over, maar het sterkste bewijs is wel, dat onze voorouders de vaartuigen, waarmede zij zich aan deze liefhebberij overgaven ter onderscheiding van die, welke slechts als werkvaartuigen dienden, in het algemeen jagt noemden. Dit woord is ontleend aan het werkwoord "jagten", hetwelk een begrip van haasten, vliegen, snel bewegen enz. uitdrukt. Deze benaming is door alle landen, die de zeilsport aanvaardden als vermaak, overgenomen voor de tot dit doel gebruikte vaartuigen en wijkt alleen in spelling af, al naar gelang de landaard dit gebiedt.

Reeds in de 17e eeuw, toen Holland's handel een ongekende vlucht nam en Holland's vloten de zeeën beheerschten, gingen ondernemende kooplieden en reeders er toe over, fraaie jachten te doen bouwen teneinde hunne handelsvloten als in een drijvende woning te kunnen vergezellen. Deze jachten wedijverden met elkaar in grootte en luxe, zoodat zij ten slotte ondoelmatig bleken voor het gestelde genot en langzamerhand weer van de hand werden gedaan aan het buitenland. Voor de kleinere jachten bleef echter de liefhebberij levendig zoodat het aantal dezer vaartuigen steeds toenam, terwijl de nieuwste vindingen op dit gebied steeds veelvuldiger werden toegepast, het oud-Hollandsche, alsook het oorspronkelijke Friesche type, nagenoeg geheel verdwenen is.

Er bestaat geen sport, die zoozeer als maatstaf kan dienen voor de plaats, die een land onder de meevarende natiën inneemt, als de zeilsport. Waar handel en scheepvaart bloeien, verkeert deze sport in hetzelfde geval en omgekeerd. De eerste factor toch doet de belangstelling voor alles wat met het waterverkeer verband houdt, in uitgebreiden kring toenemen en deze belangstelling komt tot uiting in de watersport in het algemeen en in 't zeilen in het bijzonder. Het beste bewijs dat deze sport niet alleen van mode afhangt, maar dat zij een natuurlijken, krachtigen kern bezit, is wel, dat zij kan bloeien in weerwil van stoom, electriciteit en verdere vindingen van den nieuweren tijd. Zij blijft voor hare beoefenaars steeds aantrekkelijkheid houden omdat natuurlijke elementen als wind, lucht en water, haar volkomen beheerschen en deze schier dagelijks variatie brengen in de manipulaties van den zeiler. Uit licht te begrijpen gronden is eene algemeene beoefening der zeilsport onmogelijk; populairteit zal zij wel nimmer verwerken, maar het voortbestaan dezer sport door eeuwen heen en haar steeds verjongd optreden zijn een waarborg, dat ook in de verre toekomst, dit waterverkeer zich niet zal laten verdringen door welke andere sport op dit gebied.

Komen bij andere takken van sport - vooral in wedstrijden - hoofdzakelijk de kracht van spieren en longen, alsmede vlugheid, in aanmerking, bij het zeilen bekleeden deze eigenschappen slechts een ondergeschikte, hoewel niet onbelangrijke plaats. In hoofdzaak tellen hier de algeheele meesterschap over het vaartuig, de juiste blik en de snelle beoordeeling om uit geringe afwijkingen van wind en stroom het maximale voordeel te trekken. De moed wordt op de proef gesteld door eene zekere mate van durf en van wagen, zonder echter tot roekeloosheid te vervallen. Dit uiterste kan tot noodlottige gevolgen aanleiding geven.

Als ik dan ook dit artikel, dat als opwekking moge dienen voor beoefening van roei- en zeilsport, mag besluiten met eene welgemeende raadgeving, dan luidt deze:

Roeiers en zeilers Leert eerst zwemmen!

LUCTOR ET EMERGO.

 

DE O.Z. PRIJSVRAAG

Door loting viel de prijs ten deel aan:

J. STAAL Jzn, KATTENDIJKE (BIJ GOES).

 

Korten tijd geleden werd de secretaresse der Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek verrast door een brief uit Niles, Michigan U. S. A., waarin een Zeeuw-Amerikaan zich opgaf als werkend lid der Vereeniging. Hij voegde de daad bij het woord en zond tegelijkertijd onderstaand gedichtje in, ten bewijze dat hij zijn Zeeuwsch nog weet te hanteeren. Z'n ouderwetschen Zeeuwschen "Piet" kent hij ook nog!

Het verheugt de Z. V. v. D. 0. bijzonder, dat zij zelfs tot in Amerika haar vrienden en medewerkers telt. Zij houdt zich voor meer dergelijke verrassingen aanbevolen!

ZIEKTE.

'n Mens dat ziek is mot je wete

ls zeker nie gezond,

En eit-en nog is trek in eten,

Dan laet de dokter eêl gauw weten,

Laet jie die veint nog één keer eten,

Dan gaet-en in de grond.

Mee zieken is gin uus te ouwen

Ze g'lieken 't vrouwvolk wel,

Die binnen ok nie te vertrouwen

En ê ze dikkels in d'r mouwen

En daerom zal ik nooit gae trouwen

(je oor me ommers wel?)

"De zieken doen de dokters leven!"

Da's aordig, vin je nie?

Ze kommen je wat poeiers geven

Of pillen die an 't doôsje kleven,

En schrieven dan, 't is om te beven,

Je bint er gloeiend bie.

Kiek, oor is, as ik ziek mocht oore,

Gin dokter kwam bie Piet,

Dir goeng gin dubbeltje verloren,

En as ik m'in de pit goeng boren

Dan ao 'k m'n eigen lot beschoren,

Mer 'k was m'n geld nie kwiet.

En bijjie zóó mer, och ze leeren't

Op d'oôgeschoole goewed

Om j'eelemaele in te smeeren.

Eerst laeten ze je braof purgeeren

Wat j'ouwen mocht om 't uur kwiteeren

En 't eêt: "jie eit vuul bloewed."

Vuul bloewed? Ei, ei! Nee, nee meneeren,

Da's aoles larie oor!

Nee, k'ê 'n dubbeltje te verteren

Dat mot in julder zak marcheeren,

Wou je me nog m'n wereld leeren?

Je eit gin ezel voor!

"Je motte 't schip is schoon gae maeken!"

.... M'n spaerpot; nie m'n liejef?....

Neeje maotjes, 'k weet te goewed m'n zaeken

A'k eenmael goewed op d'oagte raeke

Dan loap je mee beschaamde kaeken

M'n uus uut as 'n diejef.

Mer ziekt' is nee genoeg besproken

En 'k maekte 't wel wat grof

Dirrom gae 'k noe m'n puupje rooken

En ik vergeet al onder 't smoken

Wat mien et meeste eit ontbroken:

Voor 't riempj'n betere stof.

DE SCHELDEZENDER

Hallo, hallo........

Hier is het draadloos uitzendstation de Scheldezender!

Vindt u het interessant te hooren:

- dat de gemeenteraad van Koudekerke met een zeer kleine meerderheid tot verwerping besloot van een voorstel, ten doel hebbende de café's op Zondagen te sluiten. Men zal dan ook in de toekomst op vrije dagen in het dorp nog een koelen dronk kunnen krijgen.

- dat het bureau van V. V. V. in Middelburg vermoedelijk nog eens in de vleeschhal in het stadhuis ondergebracht zal worden. Een goed idee, mits de vreemdelingen die er om raad kernen, niet zullen worden afgemaakt.

- dat in Goes een anti-kermis-comité in het leven is geroepen. De propagandisten van dit comité hebben het voornemen gedurende, en op de kermis, tractaatjes en bijbels te verspreiden. Als deze zending maar geen aanleiding tot narigheid wordt!

- dat ter hoogte van Terneuzen een Russisch stoomschip in brand geraakte. Met behulp van assistentie van den wal konden de sovjets de roode vlammen meester worden.

- dat de vorige week Donderdag 3600 touristen en 51 auto's zich van Breskens via Vlissingen naar de Middelburgsche markt spoedden.

- dat in Vlissingen de nieuwe zweminrichting aan het Kanaal door Walcheren geopend is.

- dat een landbouwer in Schore bij zijn thuiskomst een aantal kuikens vermiste. Een fietsende vreemdeling had zich over de dieren ontfermd.

- dat de prijs der roode bessen zeer laag is. Verschillende telers vonden het niet de moeite waard de vruchten te plukken en ze naar de markt te vervoeren. Waarom hebben zij niet eens een of andere lagere school op bezoek genoodigd?

- dat een varend leeraarsgezin met een jacht nabij Breskens vast liep. De schipbreukelingen werden met behulp van een motorsloep naar het vaste land overgebracht.

- dat de melk in Sas van Gent al 14 cent per liter kost.

- dat, in dit stadje de veemarkt weer in eere hersteld zal worden. Dit bericht houdt geen verband met het voorgaande.

- dat in Mei en in Juni op Walcheren een aantal gevallen van kinderverlamming voorkwamen. Blijkens een dezer dagen gepubliceerde mededeeling in de "Vl. Ct." gaf de verlamming evenwel geen reden tot veel ongerustheid.

- dat 15 vrouwelijke en 20 mannelijke Deensche landbouwers een bezoek hebben gebracht aan Walcheren en aan den Wilhelminapolder bij Goes.

- dat een onvoorzichtig jongetje in Wemeldinge een brandende cigaret in een schijnbaar ledige benzinebus liet vallen. De daad teekende zich op het jongensgezicht af in den vorm van enkele brandwonden.

- dat in Middelburg thans spoedig zal worden overgegaan tot de oprichting van een monument van wijlen Jan Morks, in leven directeur van het Middelburgsch Muziekkorps.

- dat zich reeds 98 deelnemers meldden voor de ringrijderij die op 29 Augustus in onze hoofdstad gehouden zal worden.

- dat de leden van de afdeeling Zeeland van de Ver. van Jachtopzieners de vorige week in Kloetinge tal van wedstrijden met elkaar aangingen. Het wild in de omgeving maakte een excursie naar elders.

- dat een landbouwer in Veere van den bok van een wagen viel. De ongelukkige kwam zeer leelijk neer. Hij is aan de gevolgen overleden.

- dat de polder Walcheren tusschen Serooskerke en Oostkapelle een rijwielpad heeft laten leggen.

- dat de Zeeuwsch-Vlaamsche landbouwers al wel inzien dat zij het in de toekomst niet meer van suikerbieten zullen moeten hebben. Zij hebben zich naarstig toegelegd op het vlas. De uitvoer van vlas naar België heeft de laatste weken een enormen omvang aangenomen.

- dat de locaalspoor in Zuid-Beveland in April ruim fl 6000,- opbracht. Rendeeren doet dit lijntje dus nog niet.

- dat de Zuid-Afrikaansche studenten, die onlangs een bezoek aan onze provincie brachten, enthousiaste brieven over Zeeland aan den secretaris der Z.-Afr. vereeniging hebben geschreven.

- dat Breskens-badplaats al heel wat gasten trekt. De hadhokjes blijken een waar succes. Naar verluidt overweegt het bestuur van V. V. V. tegen het volgend seizoen belangrijke uitbreidingen.

Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag........

Adieu ........