Ons Zeeland 1929, nummer 36

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

DE ZEEUWSCHE WEEK

Over een niet bevredigend antwoord in zake den overweg bij Rilland-Bath; een belangrijk polder-besluit.

Het jongste ongeval te Rilland-Bath, dat ook in deze kolommen ruime aandacht genoten heeft, is voor het Tweede Kamerlid, den heer Boon, aanleiding geweest tot het stellen van eenige schriftelijke vragen aan den Minister van Waterstaat. We hebben destijds deze vragen gemeld en te kennen gegeven dat we met belangstelling naar de antwoorden van den minister zouden uitzien. Niet zoozeer omdat we deze van groote practische waarde vermoedden, doch vooral omdat het ons interesseerde hoe Zijne Excellentie een gemaakte fout zou trachten goed te praten. Het heeft eenigen tijd geduurd voordat de heer Boon aan de beurt was, doch thans is het ministerieele bescheid bekend geworden. Het luidt als volgt:

"Aan het voornemen, om wachthuis 20 A bij den onbewaakten overweg te Rilland-Bath af te breken, is zoo spoedig mogelijk gevolg gegeven. Aan het daarin wonende gezin is opgedragen onverwijld een andere woning te zoeken, terwijl aan het gemeentebestuur onmiddellijk de vereischte vergunning tot 't afbreken van het wachthuis is gevraagd. Eerst nadat deze vergunning verleend was en voorts het gezin geslaagd was in het vinden van een nieuwe woning, kon de datum van aanbesteding van de afbraak worden vastgesteld en wel op 27 Augustus. Het werk wordt daarna terstond gegund.

De meening, dat het auto-ongeval op 3 Augustus j.l. een gevolg zou zijn van gezichtsbelemmering van den betrokken chauffeur door het wachthuis, wordt niet bevestigd door de uitkomsten van het ingesteld onderzoek. Het wachthuis vormde voor den ter plaatse volkomen bekenden bestuurder van den auto in dit geval geen beletsel om tijdig waar te nemen, dat een trein naderde. Het ongeval kan alleen verklaard worden door zijn algeheele onoplettendheid, daar de trein eerder dan de auto den overweg bereikte en de auto tegen den trein is opgereden, terwijl deze den overweg voorbijreed."

Bevredigd heeft dit antwoord ons in geen enkel opzicht. De minister zegt dat "zoo spoedig mogelijk" gevolg is gegeven aan het voornemen om het wachthuis af te breken. Wij zien dit niet in, waarschijnlijk omdat wij van het begrip "spoed" een andere opvatting hebben dan Zijne Excellentie, zijn ambtenaren en de spoorwegen. Bedoelde woning toch was reeds eenigen tijd ontruimd, toen het jongste ongeval plaats vond. Men had haar den anderen dag kunnen en moeten afbreken. Inplaats van zulks te doen, werd eerst ongeveer een maand na het ongeluk de aanbesteding van de afbraak gehouden.

"Zoo spoedig mogelijk" is dus wel zeer betrekkelijk. "Dat het wachthuis voor den chauffeur van den auto geen beletsel vormde om tijdig waar te nemen, dat een tren naderde," klopt al even weinig als het motief "zoo spoedig mogelijk". Destijds toch is van officieele zijde toegegeven, dat het huis het uitzicht belemmerde, tengevolge waarvan men tot afbraak besloot!

Neen, bevredigd heeft ons dit ministerieele antwoord geenszins. We zullen de zaak nu evenwel verder maar late rusten, omdat inmiddels de aanbesteding van de afbraak heeft plaats sevonden en omdat dezer dagen de nieuwe weg, die den onbewaakten overweg mijdt, geopend zal worden.

x

De ingelanden van het waterschap "De Breede Watering bewesten Ierseke" hebben de vorige week een voorstel aan genomen van de meerderheid van het bestuur om het volgend dienstjaar een geschot van 2 pCt. der belastbare opbrengst van de gebouwde eigendommen te heffen. Voor de niet ingewijden heeft dit besluit wellicht een nadere toelichting van noode. We kunnen deze het kortst geven doe te zeggen dat het volgend jaar betaald zal moeten worden door eigenaren van huizen en andere gebouwen, die in het gebied van den polder gelegen zijn. Tot nu toe werd alleen belasting geheven van den grond en niet van de gebouwen. Doch daar deze polder de laatste jaren eenige belangrijke finantieele teleurstellingen heeft geboekt, o. a. tengevolge van den bouw eener sluis te Schore en door het jaarlijksch subsidie aan den locaalspoorweg door Zuid-Beveland (f 20.000.- per jaar! ), drongen enkele ingelanden aan op het zoeken naar een nieuwe bron van inkomsten. Gevonden werd deze in het geschot van de gebouwde eigendommen. Het polderreglement maakt deze heffing onder bepaalde omstandigheden mogelijk en de meerderheid van de ingelanden van de "Breede Watering" meent dat deze omstandigheden hier aanwezig zijn. Niet allen waren deze idee toegedaan. Alvorens de vergadering over het voorstel stemde, is breedvoerig over de kwestie van gedachten gewisseld. De voorstanders der heffing wezen op het voorbeeld van den Polder Walcheren. De tegenstanders antwoordden dat deze vergelijking niet op gaat, omdat de Polder Walcheren ieder jaar veel geld uitgeeft aan herstelling der zeeweringen, die ook de eigenaren van gebouwen ten goede komen. De "Breede Watering" legt geen groote geldsommen aan de zeewering ten koste, doch wel aan werken die uitsluitend de verbetering van het land op het oog hebben. Eigenaren van gebouwen profiteeren daarvan niet. De tegenstanders vonden het onbillijk de huiseigenaren, waaronder vele kleine luiden, te bezwaren, en de nieuwe belasting aan te wenden ten gunste van de grond eigenaren, waartoe rijke Kerk- en Armbesturen en in het buitenland wonende grondbezitters behooren.

Met 91 tegen 34 stemmen ging het voorstel van het bestuur evenwel onder den hamer door.

Verwacht wordt dat Ged. Staten hun goedkeuring aan het besluit zullen onthouden, en dat de burgers en arbeiders op het grondgebied van den polder wonende, voor nieuwe lasten gespaard zullen blijven.

ZITTENDE BIJ ...

den Kunstschilder W. J. Schütz

Eenige weken geleden kon men nagenoeg geen krant opslaan of men ontmoette den naam Schütz. Zeer vreemd was dit niet, want de drager van dezen naam vierde zijn 75sten jaardag, en de heer Scbütz is zoowel in Zeeland als in de meer kunstzinnige centra van ons land een figuur van beteekenis. Van beteekenis niet zoozeer door den invloed van zijn persoonlijkheid, als wel door de kracht van zijn werken, zijn doeken, waarop hij met zijn vaardig talent van de schoonheid van Zeeland, en inzonderheid van de Zeeuwsche wateren, getuigt.

Dezer dagen hadden we het voorrecht den grijzen meester in zijn oude woning aan een stille Kade in Middelburg te ontmoeten en hem over zijn werk te hooren spreken. Iedere interviewer maakt zich, als hij een hem onbekende gaat "bewerken", onwillekeurig een voorstelling van het "slachtoffer". Ik had den heer Schütz gedacht als een wat melancholiek type .... u weet wel, iemand met droomende oogen, die in de verte turen ....

Zoo is hij evenwel niet. Flink nog, ondanks een hoogen leeftijd, een krachtige figuur, een vroolijke stem, en een paar oogen, die niet droomen, maar wat pienter de wereld inkijken.

Toen in het onmisbare pijpje de brand gestoken was (man, ik kan geen oogenblik zonder pijp, weet je) kon het spel van vraag en antwoord een aanvang nemen,

"Hoe is u tot schilderen gekomen, meneer Schütz?

"Vanzelf, mijn vader was kunstschilder, ik had een oom die leeraar was aan de academie, en als 14-jarige jongen zat ik op de academie al te teekenen met jongens die stukken ouder waren. Ik ging met vader naar buiten, en kwam dus zoo vanzelf in het vak."

"Geheel?"

"Neen, dat niet. Ik wist bij ervaring dat het pad van een kunstschilder niet altijd over rozen gaat, en daarom nam ik een betrekking op kantoor aan. Ik ben daar jaren geweest, en dat heeft me altijd een financiëelen ondergrond gegeven."

"Wanneer schilderde u dan?"

"Als ik niet op kantoor was. In m'n vrije uren ging ik naar buiten, maakte er studies en werkte deze later weer uit tot flinke doeken. Bovendien gaf ik heel veel schilderlessen. In vroegere jaren was schilderen iets dat tot de opleiding van meisjes en jongens van goeden huize behoorde, en op vrij jongen leeftijd zat ik dan ook al druk in de lessen."

"Hoe ging de verkoop?"

"Daar heb ik nooit over te klagen gehad. Mijn eerste doekje kocht een meneer toen ik pas 14 was. U weet zeker wel dat ik van dat geld m'n eerste schilderkist aanschafte? Neen? Dat hadt u toch in de kranten kunnen lezen. 't Heeft er in gestaan. Toen het eerste schaap over den dam was, volgden er meer, natuurlijk. Misschien ook al omdat ik m'n werk altijd op prijs heb gehouden. Ik kon dat doen, nietwaar, want ik behoefde niet uitsluitend van den verkoop te leven. Ik had mijn lessen, en m'n betrekking op kantoor. Zooiets doet je zooveel sterker staan. Tegenwoordig zijn er heel wat schilders, die hun werk verkoopen voor een paar tientjes. Dat kan nooit goed gaan. Als koopers bij mij kwamen, zei ik: "zooveel moet ik van dat werk hebben. Bevalt de prijs je niet, laat het dan maar hangen."

"Dus u was ook koopman?"

"Ja, natuurlijk, Waarom zou ik het niet zijn. Ik beschouw een schilder niet als een hooger wezen, maar als iemand die een vak beoefent. Een vak, dat als alle andere vakken geleerd moet worden. Dat vergeet men in dezen tijd wel eens. Vroeger wist een kunstschilder dat hij een trapje hooger stond dan een huisschilder. Daar moet je thans eens om komen."

"Exposeerde u veel?"

"Heel veel. Ik ben lid geweest van Pulchri, Arti, St. Lucas, de schildersgenootschappen in Holland, en als zoodanig waren m'n werken op tentoonstellingen in onze groote steden en in het buitenland. Als je op goede exposities uitkomt, verkoop je ook."

"Kreeg u in het buitenland niet eens een onderscheiding?"

"In Barcelona een zilveren medaille."

"Had u onder uw leerlingen schilders, die iets bereikten?"

"O zeker. Mej. v. d. Harst b.v.. en Saalberg en Graauw."

"Welk is uw typeerend genre?"

"Schelde-gezichten. Kijkt u hier maar eens rond. Merkt u hoe ik in den loop der jaren geheel anders ben gaan schilderen? Dit is uit den ouden tijd. Donker niet? Dit wordt al lichter en hier ziet u mij in de tegenwoordige periode. Dat is licht.... heel licht."

De bezoeker maakt een opmerking over het Zeeuwsche waterlandschap. Een enkel woord drijft der meester tot enthousiasme.

"Luchten als hier in Zeeland ziet men nergens elders ter wereld. Die mooie zachte neveligheid. Ik geloof dat men in Zeeland geboren en getogen moet zijn om dat geheel te kunnen waardeeren."

Uit deze woorden wordt het den bezoeker duidelijk dat de heer Schütz op ende op een Zeeuw is, die zijn land lief heeft als schilder en als mensch. Trouwens deze liefde spreekt ook uit de forsche doeken, aan tal van Zeeuwsche onderwerpen dienstbaar gemaakt.

Toen het vragen-gesprek ten einde was geloopen, geleidde de schilder me door zijn huis. Eerst door de gezellige warm getinte kamers wier wanden bedekt zijn met menig kostelijk staal van schilderkunst. Vervolgens naar, hetgeen men met een oneerbiedige aanduiding zou kunnen heeten: "De voorraadschuur", en tenslotte naar het atelier, onder de dakpannen. In deze kleine hoog gelegen werkkamer van den heer Schütz hebben we nog veel over zijn werk en over zijn adspiraties gesproken. Daar bleek me hoe jong deze reeds grijze schilder innerlijk nog is, en welk een werkijver hem steeds weer naar palet en penseel drijft.

De ijdelheid die vele jonge artisten voor den leek ongenietbaar doet zijn, was hier totaal afwezig.

Eenvoudig, oprecht er, zonder omwegen vertelde de heer Schütz ons van den vroegeren tijd, die niet altijd zonrijk voor hem was, van zijn ondervindingen tijdens het werken buiten, van de kunstgragen, die voor een appel en een ei iets willen koopen dat den schilder dagen van arbeid kostte.

"Ziet u dat studie-tjes? Daar is me eens een glas bier voor geboden."

De heer Schütz heeft met zelfbewustheid zijn carrière gemaakt, en iets van de verre luchten boven het water, dat hij zou treffend weet te beelden, vindt men in dezen schilder weer.

Toen de deur achter me dicht viel, wist ik kennis te hebben gemaakt met een talentvol, een eenvoudigen Zeeuwschen schilder, die ook in zijn levensavond de menschheid nog sterke vreugde en waardevolle schoonheid kan brengen.

UIT ZEELAND'S VERLEDEN

door

D. A. DE STOPPELAAR.

De kamp om Zierikzee.

X.

Het gedrag van Vosberghen is door vroegere en latere schrijvers veelal verkeerd voorgesteld, als zij de daad in ons vorig artikel vermeld doen voorkomen, als zou hij toch in 't geheim met de Spanjaarden gemeene zaak maken. Hoof heeft in zijn Historiën 1) daaraan die bekende voorstelling gegeven en deze willen bevestigen uit 'n brief van den prins, als zou Vosberghen wegens Spaanschgezindheid naar Walcheren zijn ingescheept.2) Doch zijn ontrouw aan de zaak is ten eenen male uitgesloten. Uit een omstandig verhaal, dat Merdoza van dezen tijd levert, blijkt zonneklaar 's mans eerlijke bedoelingen ten opzichte van Oranje en diens aanhangers. 3) Bovendien is hij uitgesloten van de amnestie, welke Requesens kort daarna laat afkondigen, terwijl later door, hem nog tal van belangrijke ambten, o.a. dat van baljuw van Veere, in Nederlandschen dienst zijn bekleed . 4)

Zoodra nu de Landvoogd, overgekomen om van nabij den toestand op Schouwen in ooqenschouw te nemen, bemerkt, dat hij door Vosberghen om den tuin geleid is, breekt bij de onderhandelingen af. Van hun kant schepen nu de Zierikzeeërs een aantal hun onbetrouwbare magistraten naar Vlissingen in.

Tegen het gevoelen van Mondragon vindt de eerste actie plaats tegen Bommenede; hij zelf had liever gezien, dat men eerst met Zierikzee zou afrekenen, door den heuvel in te nemen, welke door het jaren opeenhoopen van asch uit de zoutkeeten ontstaan was en van waaraf indertijd ook de Rijk de stad had overmeesterd.

Maar D'Avila en D'Ulloa willen zich eerst van Bommenede meester maken, op grond dat Oranje hier zijn strijdkrachten kan verzamelen en zoo door uitvallen en dijk

doorsteken het Spaansche leger groote schade zal berokkenen.

Nu is Bommenede in die jaren 'n aardig stadje, dat goed versterkt, tevens in 't bezit van een goede haven is. Haar ligging heeft strategische waarde; 't ligt n.l. op een punt, waar drie dijken zich vereenigen, terwijl naar ieder van deze een sterke schans is aangelegd, welke het verdedigt en van waaruit men haven en omliggend land kan beheerschen. En om dat alles loopt nog een diepe gracht, die bij vloed vol water staat.

Niet ver van de haven ligt de Geuzen vloot, welke ongehinderd af er aan kan varen. De bezetting bestaat uit zes vendels, opontboden tot hulp der Zeeuwen van uit Holland. Nivelle, "de man met den ijzeren hand" (in den strijd had hij 'n hand verloren en deze door een ijzeren vervangen) een oud dapper franschman, voert er het bevel.

Mondragon zendt 300 man vooruit, die na een hevig gevecht met 't garnizoen post vatten achter den dijk, totdat de heele legermacht zal zijn aangekomen. Twaalf kanonnen openen drie dagen lang een levendig vuur, zoodat de ruim 6000 afgeschoten kogels een aanmerkelijke bres in den stadsmuur maken. Dát is het sein tot onderhandeling. Maar nauwelijks zijn deze aangevangen, of een Spaansche vaandrig waagt op eigen houtje met honderd van de zijnen een punt aan te vallen, dat hem het zwakst voorkomt. Doch hij sneuvelt met een groot aantal zijner volgelingen. Dit doet de onderhandelingen afspringen; thans beproeven de Spaanschen bij eb een aanval. Twee uur lang wordt nu gevochten, als de belegeraars door den opkomenden vloed met een verlies van 3 à 400 man en veel wapens, moeten terugkeeren.

De prins zendt van uit Rotterdam versterking, doch deze kan de plaats niet bereiken, aangezien de vijand alle toegangen heeft afgesloten.

Door het geleden verlies zijn de Spanjaarden zéér geprikkeld en eenige dagen later tasten zij de vesting aan alle kanten tegelijk aan; vijf uur achtereen houdt de bezetting het uit, niettegenstaande zij door onophoudelijk waken bij dag en nacht en het herstellen der beschadigde vestingwerken, dood op is. Het geschut wordt door het aanhoudend vuren gloeiend en dan moet het schieten gestaakt worden.

De bezetting is nu vrijwel weerloos; de Spanjaarden bereiken de stadsmuur en d'Avila werpt zich met de zijnen op de zevenhonderd belegerden, die allen over den kling gejaagd worden.

Ook aan de zijde der belegeraars is het verlies aanzienlijk; men spreekt van vijfhonderd, ja wel van vijftienhonderd dooden.

Hoe 't ook zij, 't verlies moet groot geweest zijn, want de lijken liggen zoo hoog opgestapeld, dat zij den weg belemmeren. 5)

Ten eerste heeft hy ghenomen

Brouwershaven de schansse groot;

Daernae heeft hy zonder schromen

Beleghert Bommene minjoot.

De tegenstand en de groote verliezen, doen de Spanjaarden hier bijster wreed optreden:

De Spangiaerts laghen daer langhe veur,

Omdat sv niet eenden winnen voort,

Sy stormden een gbeheel dach deur,

Daer gheschiede soo grooten moort.

Die Spangiaerts raeqden soo seere,

Om haerder soldaten verlies.

Dacrom spaerden sy niemant weere,

Maer jaechden de Geus door de spies.6)

Toch zijn de Zeeuwen minder dan ooit geneigd zich te onderwerpen. Het critieke van den toestand noopt Oranje steun te zoeken bij Engeland en Frankrijk, aan welke landen hij de door hem bezette plaatsen aanbiedt. De Staten van Zeeland kondigen na den val van Bommenede - 30 October 1575 hun plakkaten niet meer af in den naam van Koning Filips: daarmede gaven zij te kennen, niets meer met hem te willen uitstaan.

En in de gewesten, die den Koning nog trouw blijven, verbergen de inwoners hun teleurstelling over eventueele zegepralen van zijn leger niet "daar zij overtuigd zijn, dat, indien de koning met geweld overwint, zij onderdanen en slaven zullen blijven". 7)

Doch de vrees verdwijnt; want Requesens succes wordt uit geldgebrek te niet gedaan. De Spaansche vloot, die in Zeeland aankomt, verkeert in zulk een verschrikkelijken toestand, dat herstelling er van meer kost als de uitrusting van inlandsche schepen.

Des Landvoogds toestand is hopeloos. "Ik ware gelukkig te sterven, opdat anderen als ik, den Koning het verlies der Nederlanden kunnen melden, welke overigens niet door vijanden veroverd zullen zijn, doch die men zal weggeworpen hebben, door niet in tijds de noodige maatregelen te treffen." 8). Zijn ontmoediging wordt nog door zijn slechten gezondheidstoestand verergert. Ten einde raad stelt hij voor de bevolking alles te geven wat zij wil, mits zij maar den katholieken godsdienst en den Koning willen erkennen. Voor zichzelf wenscht hij niets liever als zijn ambt neerleggen en naar zijn kinderen in Spanje terug te gaan.

Terwijl nu de Spanjaarden voor Bommenede lagen, heeft Arend van Dorp, de bevelhebber van Zierikzee, de stad in geduchten staat van tegenweer gebracht. Twaalf vendels infanterie onder Nicolaas Ruyckhaver en Joost van den Ende maken de bezetting uit. Keersemaker weet uit de burgerij een soort burgerwacht te vormen, die tot geregelden krijgsdienst opgeleid, onder de wapens wordt gehouden. Dag en nacht wordt aan 't herstel der bolwerken gearbeid. Buiten de stad, aan de zuidzijde van de haven, heeft men den heuvel versterkt en aan de noordzijde een groot veld wan wel honderd meter in omtrek, sterk verschanst. Al het land rond de stad is onder water gezet, zoodat het niet mogelijk is aan een geregeld beleg te denken, daar het aanleggen van approeken niet mogelijk blijkt. Vandaar dan ook dat de vijand tot de slotsom komt, dat door uithongering alleen Zierikzee is te bemachtigen. Om dit laatste te bereiken maakt Mondragon zich meester van de sterke batterijen, die de Zeeuwen dáár hebben opgeworpen, waar een kleine vaart, die uit de stad komt, zich met de groote welke Schouwen van Duiveland scheidt, vereenigt en onder welker bescherming schepen uit Holland en Walcheren in de stad kunnen komen. Tevens tracht hij den toevoer over de verdronken landen te beletten: een groot aantal vaartuigen met krijgsvolk bemand, houdt de wacht tusschen Vianen en Zierikzee.

Ondertusschen, oorlog voeren kost geld en de enorme uitgaven, die de onderneming en 't afslaan van zonveel aanslagen vorderen, hebben de geldmiddelen aan beide kanten geheel uitgeput. 9)

De oorlog in onze landen, welks oorsprong Hopperus in een brief aan Filips onbewimpeld toeschrijft aan Alva's wanbestuur en aan de schraapzucht der Spaansche grooten, is den Koning op meer dan 42 millioen ducaten te staan gekomen, waartoe Spanje het meest heeft bijgedragen.

Daar komt nog bij, dat de Spaansche soldaten in Zeeland sedert lang achterstallige soldij hebben te vorderen en de Koning is aan Venetiaansche kooplieden 15 millioen ducaten schuldig. Nu wordt Filips van de betaling hiervan door den Paus ontslagen, op grond, dat hij strijdend tegen ketters en ongeloovigen, niet het slachtoffer van vreemde woekerzucht mag worden. In September '75 vaardigt hij een geschrift uit, waarbij alle met zijn schuldeischers aangegane overeenkomsten vernietigd worden en de rente niet alleen voor 't vervolg aanzienlijk wordt verlaagd, maar zelfs het bedrag van hetgeen sedert jaren boven dien maatstaf aan rente is geheven van de verschuldigde hoofdsom wordt afgetrokken....

Met één slag vernietigt Filips het weinige crediet dat hij nog heeft en nergens gelukt het hem nog geld te leenen. Geen betoog behoeft het voorts, dat tallooze geldschieters geruïneerd zijn.

Requesens, om het beleg met kracht te kunnen doorzetten, zal dus moeten zien zelf aan geld te komen. Maar de Staten, waartoe hij zich wendt, overstelpen hem met klachten; de meeste gewesten eischen eerst herstel hunner grieven en wegzending der uitheemsche troepen.

Vlaanderen belooft eindelijk f l00.000,-, doch op zeer bezwarende voorwaarden, zoodat hier niets van komt. De Staten-Generaal, te Brussel bijeengeroepen, antwoorden in gelijken zin: eerst de vreemde soldaten het land uit; de ambten alleen aan geboren Nederlanders vergeven; in belangrijke aangelegenheden medezeggenschap in 's Konings besluiten....

Geen wonder dan ook, dat Requesens, die nog te Duiveland vertoeft en als Spanjaard opgevoed is in een absolute monarchie, woedend uitroept: "God verlosse ons van deze Staten!" 10)

(Wordt vervolgd).

1) Hooft: Brieven Dl IV, bl. 53.

2) Archives: TV, p. 311.

3) Comm. p. 288.

4) Aanhangsel Corr. Ph. II: T III.

5) Archives: TV, p. 311. Hooft: BX, bl. 440-442, Le

Petit: Chron. de Holl, T II, p. 304.

6) Dr. E. T. Kuiper: Geuzenvliedboek, Dl II bl. 253.

7) Pirenne: Gesch. v. België, Dl IV, bl. 58-59.

8) Corr. Ph. II: T III, bl. 427.

9) v. Meeteren: Hist. Ned. Oorl. BV, bl. 113.

10) Blok: Gesch. Ned, Volk, Dl. III, bl. 156.

 

ARNEMUIDEN

door

JAN VERMEER.

"'k Was bloedende voorheen door koopmanschap en vaart

"De grootste schepen zag ik liggen op mijn stroomen;

"Doch door 't verzanden van mijn rêe ben ik veraard,

"En tot dien laagen val, als men nu ziet, gekomen."

P. de la Ruë, "Zeeuwsche Stedestemmen"

Alle aardsche dingen zijn vergankelijk, maar zij vergaan niet even snel. De piramiden trotseeren nog steeds, als voor duizenden jaren, de brandende stralen der Egyptische zon, en wie zal de eeuw noemen, waarin deze gedenkteekenen, door menschenhanden gebouwd, met den grond gelijk worden gemaakt? Als hun tegenhanger kunnen, kende althans, de Zeeuwsche landen gerekend worden. Niets, zeg de Zierikzeesche geneesheer Levinus Lenmius (1505-1568), niets toont de wisselvalligheid der wereldsche zaken of de veranderlijke en onbestendige lotsverwisselingen beter aan dan de eilanden van Zeeland.

Het oude stadje Veere aan Walcherens noordkust is het schoone bewijs van de waarheid dezer woorden. Veere verging met al wat haar groot gemaakt had, maar het behield de monumenten van haar vroegeren luister, en zoo is zij een schoone doode geworden, wier graf nog immer de minnaars van vergane eeuwen tot zich weet te trekken.

Er ligt een tweede stad op het kleine eiland Walcheren, die in niet minder mate dan Veere de wisselvalligheid van al het aardsche ondervonden heeft: Arnemuiden. Ook zij is een vermaarde koopstad geweest, bloeiend door velerlei

handel, een punt van samenkomst voor kooplieden uit vele landen. Als Veere is zij vervallen, weggezonken in den duisteren nacht der vergetelheid, maar dieper, oneindig dieper dan Veere. Zij heeft geen kerk, dan een zooals elk Walchersch dorp er een heeft, geen stadhuis, dan een een voudig dorpsgemeentehuis in den leelijken, stijlloozen stijl van het midden der vorige eeuw. Geen enkel gedenkteeken dat herinnert aan roemrijker dagen is haar gebleven en de enkele, al te schaarsche vreemdeling, die Arnemuiden bezoekt, komt uit zichzelf wel nimmer tot de gedachte, dat deze plaats eenmaal een bloeiende handelsstad was.

Reeds in het begin der dertiende eeuw (1223) wordt Arnemuiden in een oorkonde genoemd. De oude geschiedschrijvers noemen deze plaats een der belangrijkste koopsteden van Europa, maar naar alle waarschijnlijkheid berust hun zeggen op geen of losse gronden. Het eerste Arnemuiden was echter geen lang bestaan beschoren. De menigvuldige grondbraken ondermijnden de plaats dermate, dat heer Gillis van Arnemuyden omstreeks 1462 zijn onderzaten beval hun woonsteden te verleggen naar den z.g.n. Oosthoek van Walcheren, die onder jurisdictie van Middelburg stond. Het nieuwe Arnemuiden geraakte weldra tot grooten bloei door handel en scheepvaart, zelfs zoozeer dat Middelburg beducht werd voor deze naburige mededingster. Omstreeks 1500 vertoefden er zoovele vreemdelingen, dat men er meer herbergen aantrof dan in Middelburg en niet minder dan twee derden der huizen daarvoor in gebruik waren genomen. In 1496 kwamen er honderd vijf en dertig schepen tegelijk voor de reede, die de Spaansche prinses Johanna, de bruid van Philips den Schoone, met zich voerden, en in 1522 verlieten meer dan honderd en vijftig schepen tegelijk de reede om Karel V uit Engeland te halen.

In 1572 koos Arnemiuden, naar het voorbeeld van Vlissingen en Veere, de zijde der opstandelingen, tengevolge waarvan de plaats den 8sten Mei 1572 door de Spaansche troepen onder Sancho d'Avila werd hernomen, uitgemoord en geplunderd. Na de overgave aan Willem van Oranje, in Februari 1574, had nog alleen maar het huis van den bevelhebber deuren en vensters; alle andere waren door de bezetting als brandhout gebezigd. De prins kwam Arnemuiden echter in haar ellendigen toestand te hulp, hij verhief haar tot een stad, versterkte haar en ontsloeg haar van haar onderhoorigheid aan Middelburg. De stad werd herbouwd en de vroegere welvaart keerde weer. Ten tweeden male brak voor Arnemuiden een tijdperk van bloei aan. De gevluchte inwoners zochten hun verlaten haardsteden weer op; de scheepstimmerwerven weergalmden wederom van luide geruchten. "De Leeuw" en "De Leeuwin", de eerste schepen die naar Oost-Indië voeren, werden hier gebouwd. "De Stad kon de grootheid harer neering, de menigte harer ingezetenen, de toeloop der vreemde koop- en zeelieden nauwelijks meer bevatten," verhaalt Smallegange.

Maar het tweede bloeitijdperk bleek slechts van korten duur te zijn. Dezelfde zee, die Arnemuiden tot twee keer toe groot en rijk had gemaakt, werd haar verderf. De haven verzandde zoozeer, dat de stad reeds tegen het eind der 16de eeuw met geen groote schepen meer te bereiken was. Alle pogingen van het stadsbestuur om hierin verbetering te brengen faalden en met onafwendbare zekerheid ging Arnemuiden haar ondergang tegemoet. Een groot deel der bevolking trok weg; handel en scheepvaart verliepen. Vele huizen stonden zoo lang leeg, tot ze afgebroken moesten worden. Van de vroegere levendigheid, die hier geheerscht had, bleef geen schijn of schaduw.

De kroniekschrijver Boxhorn (1612-1653) verhaalt hoe er in zijn tijd nog "eenige grijze mannen" waren, die heugenis hadden van Arnemuidens vergane roem. Zij wisten o. a. te verhalen, hoe het in Arnemuiden levendiger was dan in Middelburg en dat de huizen er duurder in huur en koop waren, dat aan de Oostzijde een menigte van herbergen stond, enz. Waar tevoren de diepte zoodanig was, dat schepen van 300 lasten zoo diep konden zinken dat men zelfs het vlaggetje in den top van den mast niet meer kon zien, reden thans wagens en paarden. Boxhorn achtte het verval der stad een straf voor de slappe of onmachtige justitie, die niet verhinderde dat voortdurend gevechten ontstonden onder het bootsvolk: Spanjaarden, Franschen, Nederlanders en voornamelijk Oosterlingen, waardoor de geheele stad in rep en roer kwam. "Gods rechtvaardige toorn maakte het alzoo, dat nauwelijks eenige overblijfselen van het oude welvaren waren te vinden."

Al wat het bestuur der ongelukkige stad ook al deed, om verbetering in dezen toestand te brengen, had geen gevolg. De uitdieping van de verzande haven bracht groote kosten met zich mede, maar niettemin was zij vruchteloos. De stad stak zich dientengevolge in diepe schulden, die zij niet geen mogelijkheid kon betalen, zoodat een bankroet het onvermijdelijk gevolg was. Op alle mogelijke manieren trachtte men de menschen te bewegen, zich in Arnemuiden te vestigen, maar alles was tevergeefs. Alleen een zoutziederij en de visscherij hielden de armoedige bevolking in het leven. De eerste verliep in het begin der vorige eeuw; sindsdien is Arnemuiden zoo goed als uitsluitend op de visscherij aangewezen.

De ingenieur Thomas Speeleveldt, die in het,begin der vorige eeuw zijn "Brieven over het eiland Walcheren" schreef (1808), beschrijft de stad - "indien eene ellendige verzameling van eenige hutten, vervallen aarden wallen, en ter neder gestorte muren dien naam verdienen" - als "eene plaats door aardbeving verwoest, indien de met mos en gras begroeide steenen niet de verwoestingen van de armoede hadden aangetoond". Met een sloepje voer hij, bij hoog water, het Arnemuidensche Gat in, waar de garnalenschuitjes - "treurig contrast met de magtige vloten, die weleer alle schatten der wereld aan de welige inwoners toebragten" - hem bijna den doorgang versperden. Als hij, bij het aan wal gaan, de stad beklaagt, - "eene plaats, welke weleer met Middelburg naar de zetel dorst dingen, en die thans niets dan het zinnebeeld der ellende met zich draagt" - wordt hij echter getroffen door de aanschouwing der bewoners. Sommigen hielden zich bezig met netten naar den wal te voeren, anderen kookten de gevangen garnalen of maakten hun bemorste schuiten schoon. Groepjes visschers wandelden rustig heen en weer of zaten op den met boomen beplanten dijk bij hun spelende kinderen. De vrouwen, sterk en gespierd, droegen de korven met visch naar Middelburg en Vlissingen of kwamen met ledige manden terug. "Alle waren wel en warm, doch op eene bijzondere wijze gekleed, in alle aangezigten straalde het vergenoegen, de onderlinge gezelligheid en eene soort van openhartigheid uit; de armoede, welke niet aan de uiterste behoefte grenst, bewaarde hen voor de gebreken die den overvloed vergezellen, en verwijderde het aanzien der zorgelijke ellende van hun af; zij schenen niets te begeeren dan hun stil en eenvoudig leven, zij schenen bevrijd van al die driften, aan welke de weelde, de rijkdom, de eerzucht, de afgunst, de grootheid, onderworpen zijn. De inwoners van het vervallen Arnemuiden genoten het leven, die der bloeiende stad hadden den voorspoed niet kunnen genieten."

En met deze min of meer arcadische bespiegelingen besluit hij zijn beschouwingen over het vervallen stadje:

"Vaart wel, visschers van Arnemuiden, wanneer ik in onze bedorven steden dat onrustig heen en weder loopen zie, wanneer ik die achterhoudende, die verteerde, die trotsche, die lage aangezigten, die groote verscheidenheid van standen, bronnen der bedervende weelde en der drukkende ellende beschouw, denk ik dikwijls aan uw groep langs uwe aangeslijkte haven en lommerrijken dijk; gij zijt het waar geluk onbewust, zoo gij u over het verlies van de schoonste reede des aardbodems beklaagt, want dus heeft een Spanjaard het water genoemd, waarvan thans een drupje uwe neêrgestorte muren bespoelt."

SPORTIMPRESSIES

Boulevard-loop.

De fraaie Vlissingsche boulevard - een inventaris-stuk, zooals geen enkele Nederlandsche badplaats rijk is - gaat aan haar naam nieuwen luister bijzetten, want zij gaat zich dienstbaar maken aan de athletiek, de spieren-stalende en het lichaamweerbaar-makende sport. Het is de jeugdige Vlissingsche Athletiek-vereeniging "Marathon", die hiertoe het initiatief nam en die, dank zij de medewerking der Vlissingsche autoriteiten, op Zaterdag 7 September, des namiddags om 4 uur, een z.g. boulevard-loop organiseert, waaraan tal van bekende athleten, uit alle oorden des lands, zullen deelnemen.

Niemand minder dan de Burgemeester van Vlissingen, de Heer C. A. v. Woelderen, die het beschermheerschap over de jonge vereeniging aanvaardde, zal het startschot lossen, dat het sein beteekent voor zeker een dertigtal loopers, om hun tippeltje van 3600 meter aan te vangen. Als juryleden-tijdopnemers zullen fungeeren de heeren A. J. G. Strengholt (Amsterdam), K. de Vries (Middelburg) en J. P. van Bel (Vlissingen), terwijl het Bestuur van "Marathon", politie, padvinders e. a. zullen samenwerken om dit unicum op athletiek-gebied zoo goed mogelijk te doen slagen. Start en finish komen te liggen vóór het Grand Hotel "Britannia", terwijl het parcours de geheele Vlissingsche boulevard, die circa 1800 meter lang is, omvat.

Tal van prijzen zijn beschikbaar gesteld. Als hoofdprijs geldt de zilveren Miss-Blanche-beker, een wisselprijs, waaraan eene blijvende herinnering, in den vorm van eene door den Vlissingschen burgemeester uitgeloofde medaille, is toegevoegd. Voorts kwamen medailles en kunstvoorwerpen in van de heeren Dr. Staverman, Gregory, Sinke, Oosterhuis, Ots en Agterberg, van de Voetbalvereeniging "Vlissingen" en van de Vereeniging "Vlissingen Vooruit" en van de Redactie van "Ons Zeeland".

We hebben al te vaak op het nut der athletiek gewezen, dan dat we hier nogmaals zouden moeten herhalen, hoezeer we het organiseeren van dezen boulevard-loop, die als het ware een nieuw gezichtspunt opent in de geschiedenis der athletiek, toejuichen. Maar we mogen toch niet nalaten, aan het Bestuur der Vereeniging "Marathon", die weldra 50 leden zal tellen, hulde te brengen voor haar loffelijk initiatief en daarbij den wensen uit te spreken, dat de dag van 7 September ten volle zal beantwoorden aan de propagandistische verwachtingen.

Middelburg, Utrecht en meerdere plaatsen kennen hun Singelloop, maar thans staan we aan den vooravond van een nieuw origineel experiment, waarvan Zeeland de primeur geniet en dat getuigenis aflegt van een gezond Zeeuwsch sportleven.

Clubliefde

De Bondsvergadering van den Nederlandschen Vuetbalbond, gehouden te Amsterdam op Zondag 25 Augustus l.l., heeft eene zeer belangrijke wijziging van het reglement aangenomen, en wel ten aanzien der bepaling, volgens welke een voetbalspeler van de eene naar de andere vereeniging kan overgaan. Gold voordien de regel, dat elk speler bij den aanvang van een nieuw voetbalseizoen, vrij is in de keuze der vereeniging, welker kleuren hij wenscht te verdedigen, vanaf heden wordt, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, geen overschrijving naar eene andere vereeniging meer onmiddellijk verleend. Een speler, die van club wenscht te veranderen, kan voortaan deze toestemming eerst verkrijgen 12 maanden nadat de aanvrage om overschrijving bij het Secretariaat van den Nederlandschen Voetbalbond is ingekomen. Practisch beteekent dit dus, dat óf zoo'n speler gedurende een jaar tijds zich van voetbal zal onthouden, óf in het bewuste tijdvak van 12 maanden contra-coeur zijn oude club zal dienen. Waar noch het een noch het ander aannemelijk is te achten, mogen we concludeeren, dat het aantal verzoeken om overschrijving aanmerkelijk zal verminderen, omdat de aanvrager zich eerst wel eens driemaal zal bedenken alvorens van kleur te veranderen en voorts omdat de omstandigheden, op grond waarvan vandaag overschrijving wordt gevraagd, zich na verloop van een jaar hebben kunnen gewijzigd of .... in het geheel niet meer bestaan.

We kunnen de nieuwe regeling van harte toejuichen en wel voornamelijk op grond van het denkbeeld, dat de clubtrouw er in groote mate door wordt bevorderd. We kennen spelers, die regelmatig elk seizoen van vereeniging veranderen; ontevredenheid over den gang van zaken in de eigen club, aspiraties naar hooger, verlokkende aanbiedingen van elders, deze en dergelijke oorzaken leiden er gewoonlijk toe, dat een clublid minder honkvast is dan men van iemand, die zijn hart eens verpandde aan de ciub zijner keuze, mag verwachten. Maar intusschen wordt de vereeniging, die zich moeite en kosten oplegde om zoo'n lid te vormen tot een bruikbaar element in eenig voetbalelftal, toch maar de dupe van de wispelturigheid van dergelijke leden. Aan dit onrustig gedoe is thans voor een groot deel een einde gemaakt. Een voetballer heeft vóór alles te bedenken, dat hij sportman is en dat de sportiviteit eischt, dat hij de club zijner keuze aanhankelijkheid toont door - n'en deplaise teleurstellingen bij elftal-keuze of andere gewaarwordingen - zijne vereeniging trouw te blijven. Totnogtoe verleende de Nederlandsche Voetbalbond gemiddeld 2000 overschrijvingen per jaar en misschien 10 pCt. hiervan was als bonafide te beschouwen. Het overgroote deel dier overschrijvingen was het gevolg van z.g. spelersgeronsel of-te-wel de jaarlijks weerkeerende mode om elkaar spelers af te troggelen. Een club-bestuur, dat alle middelen te baat nam, om zijne leden technisch te vormen, moest vaak aanzien, dat na enkele jaren een andere vereeniging met de vruchten dier vorming ging strijken. Dit is practisch thans den kop ingedrukt. En daarover verheugen we ons. In onzen tijd was de voetbalclub niet alleen het lichaam, dat zorgde, dat we op aangename wijze een balletje konden schoppen, maar zij was tevens de schepster van vriendschapsbanden. De leden waren onderling vrienden en daarom werd de clubliefde als een vanzelfsprekend iets beschouwd. Clubliefde is een mooi woord, maar het begrip en zijne betrachting zijn nog oneindig veel mooier. Ze, wordt niet aangeboren, maar gekweekt en de club, die er in geslaagd is, dat edele begrip van onderaf te kweeken en haren leden bij te brengen, verdient bescherming tegen manipulaties van derden, die het nest trachten uiteen te rukken. Onrustige naturen, die vandaag voor club A en morgen voor club B spelen, verdienen nauwelijks den naam van sportman. Zij doen verstandig, hunne voetbal-aspiraties te laten vallen, opdat de rust in de vereeniging verzekerd zij en deze zich kan opbouwen op fundamenten van clubliefde en eensgezindheid. Een moreel-sterke band brengt ook technische vorderingen, maar dan moeten de schakels hecht en honkvast zijn.

De nieuwe bepaling bevordert in hooge mate de rust onder de spelers en in de vereenigingen en zij voorkomt, dat de lange grijp-armen van loerende zustervereeniginden het eigen kweeksel schaden en het verband aantasten. We herhalen, dat uitzonderingsgevallen, als verhuizing, ontbinding der vereeniging e. d. voorzien in de mogelijkheid, dat een bonafide speler absoluut de gelegenheid tot voetballen zou worden benomen. Maar het kwaad van overloopen naar andere clubs woedt hoofdzakelijk in locaal verband, ja, voor een zeer groot deel onder spelers, die in centraal milieu van kleur veranderen.

We feliciteeren den N.V.B. en zijne vereenigingen met de invoering van het nieuwe voorschrift, dat de herinnering aan ware clubliefde en aan werkelijke clubtrouw weer zal wakker roepen.

LUCTOR ET EMERGO.

DE SCHELDEZENDER

Hallo, hallo........

Hier is het draadloos uitzendstation de Scheldezender!

Vindt u het interessant te hooren:

- dat alleen in Terneuzen de jaardag van de Koningin op flinke wijze gevierd is geworden. Hopenlijk zullen het volgend jaar, als de Koningin 50 wordt, meer Zeeuwsche plaatsen van Oranje-gezindheid doen blijken.

- dat de nieuwe burgemeester van Zierikzee, de heer Bannink, Dinsdag 17 September feestelijk geïnstalleerd zal worden.

- dat aan boord van een Goesch schip, liggend in de haven van Knocke, bij Kortrijk, een ontploffing plaats vond. Een Belgisch monteur werd gedood, de schipper en zijn knecht door de vlammen gewond.

- dat de heer Jeronimus B. en W. van Middelburg schriftelijke vragen heeft gesteld in verband met de verklaring van deze regeerders, dat zij openstelling van de telefoon op Zondag geen algemeen belang achten.

- dat de veilingsvereeniging Walcheren besloot het fruit door de veiling te doen sorteeren en te verpakken. Voor dit werk zal een sorteermachine worden aangeschaft.

- dat voor het Burgerweeshuis in Middelburg een kooper gevonden is. De weezen worden nu bij particulieren ondergebracht.

- dat de gemeenteraad van Hoedekenskerke zich verklaarde tegen het steeds opnieuw verleenen van vergunning tot uitwoning van den gemeente-ontvanger. Wordt na 1 Mei 1930 den betrokkene nogmaals toegestaan buiten Hoedekenskerke te wonen, dan zal de raad hem ontslaan.

- dat de Middelburgsche ringrijderij de vorige week een waar succes werd. Niet minder dan 102 deelnemers bekampten elkaar vreedzaam.

- dat men onder Woensdrecht dezer dagen een geheel wiel leegpompt teneinde de daarin zwemmende visch te bemachtigen. Naar verluidt zullen de visschen tegen deze wijze van overrompeling protest aanteekenen.

- dat in Goes 50 personen gebruik maakten van de gelegenheid tot kostelooze inenting tegen alastrim.

- dat de vorige week Maandag in Vlissingen het 40.000e bad genomen is. De bader had namens het badbedrijf een souvenir in ontvangst te nemen.

- dat in het gasthuis te Middelburg op 56 jarigen leeftijd overleed de heer J. de Kraker Cz. uit Zaamslag, die in Oost-Zeeuwsch Vlaanderen vele functies op vereenigingsgebied bekleedde. 0.a. was hij dijkgraaf van den Grooten Huissenspolder. Hij was ridder in de huisorde van Oranje Nassau.

- dat in Oost- en West-Souburg weer met water langs de huizen wordt geleurd. Tegen 3 cent kan men een emmer van dit kostelijk vocht bekomen.

- dat een 8-jarig knaapje te Ierseke bij het zwemmen verdronk.

- dat van de werf der N. V. de Schelde te Vlissingen het stalen schroefmotorvrachtschip "Poelau Tello", gebouwd voor rekening van de Stoomvaart-maatschappij Nederland, te Amsterdam, te water is gelaten.

- dat nabij Krabbendijke een 6-jarig meisje uit den trein is gevallen. Het kind is aan de gevolgen van den val overleden. Dit is de tweede keer in korten tijd dat op het baanvak Vlissingen-Roosendaal iets dergelijks gebeurd is.

- dat Citroën onder Selzaete, nabij de Nederlandsche grens een automobiel-fabriek gaat bouwen. In verband met den gestadigen groei van de nijverheid in en bij Zeeuwsch Vlaanderen wordt de invasie van Belgische werkkrachten in deze streek, waarover vroeger steeds en niet ten onrechte ernstig geklaagd werd, al minder en minder.

- dat in Amsterdam een 20-jarige jongen is aangehouden, die in Schoondijke een horloge met ketting en in Groede een rijwiel ontvreemd had. De dader bleek een Belg en uit een werkinrichting ontvlucht te zijn.

- dat in Vlissingen een vrouw bewusteloos in haar woning gevonden werd. Zij was, tengevolge van het losraken van een gasslang door gas bedwelmd geworden. De vrouw meest naar het gasthuis worden vervoerd.

- dat een nijdassige hond uit 't Zand een 7-jarig knaapje aanviel en ernstig verwondde. De dader is gefusilleerd.

- dat op de provinciale boot naar Terneuzen een 6-jarig jongetje is aangehouden, dat op eigen gelegenheid en uitstapje maakte. De ondernemende reiziger is door de politie aan het ouderlijke huisnummer te Vlissingen afgeleverd.

- dat de aandeelhouders van de coöperatieve suikerfabriek Zeeland besloten tot de benoeming van een commissie welke moet trachten de fabriek op de voordeeligste wijze van de hand te doen.

- dat het Tweede Kamerlid de heer Vliegen den minister van waterstaat heeft gevraagd of de Belgische bewering, volgens welke de vele strandingen van schepen nabij Vlissingen te wijten zouden zijn aan het gebrekkige onderhoud van de bevaarbaarheid van de Schelde, juist is.

- dat Miss Amerika eenige dagen, als gast van Dr. H. van Loon te Veere, in onze provincie vertoefde.

- dat te Noordwelle twee jongens tijdens het zwemmen verdronken.

- dat de collecte voor de Minahasa in Noord- en Zuid-Beveland f 839,40 opbracht.

Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag........

Adieu ........

HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND

28 Aug. - De Zeppelintocht slaagt buiten verwachting. Ik verheug mij van harte in het succes van dr. Eckener; had altijd nog eenigen twijfel of de aarde wel rond was. Dat is nu geheel over. Ik begrijp nu alleen nog niet, waarom of op zoo'n ronde aarde alles niet veel beter rolt. Je hoort weer niet anders dan van botsingen. Nu wasschen Joden en Muzelmannen in 't Heilige Land elkaar de ooren, zonder groene zeep. Vanmorgen stak ik mijn licht eens op bij onzen voddenkoopman. In zulke kwesties gaat er niets boven deskundige voorlichting. "Mijnheer," zei hij, "de heele zaak komit hier op neer: die Arabieren deugen niet in Palestina, veel te koppig, vol gisting; geef mij maar Amstel- of Heinekens-bieren." De Haagsche Conferentie is gisteravond flink opgeschoten, dank zij de juiste leiding. De Voorzitter liet de heeren bijna niet aan 't woord komen, maar stopte ze vol spijs en drank; toen werden de gemoederen vreedzaam en verzacht. De weg naar 't hart.... nietwaar!

29 Aug. - Nakabbeling van de hittegolf. Met de kinderen een fietstochtje gemaakt om hen te wijzen op de eigenaardigheden der natuur. Onder 't genot van eenige flesschen melk en wat stevige boterhammen de jeugd duidelijk gemaakt dat een wilde eend van een lijster of andere zangvogels zeer duidelijk te onderscheiden is door zijn zwemvliezen. Vanavond een klein ritje genoten in het "Fordje" van Breeduitstra. Ik mag zoo'n oud wagentje wel. Het was heelemaal niet noodig, dat ik de asch van mijn sigaar aftikte bijvoorbeeld.

30 Aug. - Ik denk dat dat auto-tochtje mijn gestel toch een weinig te veel geschokt heeft. Ik heb vannacht gelijld of ik een lichte hersenschudding had. Mijn fantasie was zoo ongebreideld, dat ik op 'n gegeven moment me in het bezit van den huissleutel waande. Liesbeth maakte zich reeds ongerust, maar vanmorgen was ik weer zoo lekker als kip. In den Haag zijn ter conferentie eindelijk de hoofden in één muts geraakt. 't Werd tijd! Ze soupeerden 'n gat in de herstel-betalingen. Enfin, ze hebben de bladen heel aardigs door den komkommertijd heen geholpen. Volgens de jongste berichten is te Amsterdam een schip met papegaaien gearriveerd. Op de soos vermoedde men dat er nog heel wat congressen en meetings voor Nederland in het vet staan.

31 Aug. - Heerlijke dag. Zonneschijn, carillonmuziek, vlaggen, blijde kinderen. Jossie zonder kleerscheuren in zijn oranje-broek gekregen. Pensioen gehaald. Zakgeld ontvangen. Koel bier in taveerne "Stortebecker", aangenaam discours, gezellige drukte op straat. Op 't eind van den dag helaas toch nog wanklanken. "Trommele tamboers" gaf een volksconcert op de Markt.

1 Sept. - Zoo fleurig als gister, zoo triestig lijkt het me nu. 'n Zware ongerustheid drukt mijn stemming neer. Eten kan ik nauwelijks door mijn keel krijgen en ik loop van 't kastje naar den muur. Moet je verbeelden dat Mr. Mierick van Peuteren mij vanmiddag in "het varken met de sirene" een rijksdaalder te leen vroeg, omdat hij zijn portemonnaie vergeten had, naar hij voorgaf. Zonder aarzelen verleende ik hem het voorschot, maar nauwelijks was ik mijn rijksdaalder kwijt of daar schiet het door m'n geest dat 'n Amsterdamsche advocaat zijn besten vriend voor twee ton in den neus boorde. Dat ik daar toch niet eerder aan dacht. Altijd te goeder trouw!

2 Sept. - In den afgeloopen nacht tweemaal naar den Sijsjessingel geloopen om te kijken of Mr. Mierick soms stiekum aan het verhuizen was. Vermoedens gelukkig ongegrond. Voor negenen vanmorgen Sientje met een briefje naar v. Peuteren gezonden, wat den volgenden diplomatieken inhoud had: Kan me niet goed herinneren of ik jou dan wel van Dulmen een rijksdaalder geleend heb. Wanneer jij 't was kun je hem aan brengster dezes meteen wel mee terug geven." De krijgslist gelukte. Ben weer 'n gelukkig mensch.

3 Sept. - Op schitterende wijze maakte Breeduitstra het praatje tot schande, dat gemeente-werklieden niet vlug kunnen voortmaken. Toen wij op de Chartreuse-vest een beambte zagen arbeiden in 't ingewand der aarde, sprak in 't voorbijgaan mijn vriend: "Dit is nu 't putje waar de burgemeester de vorige week een gulden in heeft laten vallen." Direct begon de beambte met enormen werkdrift te scheppen. Wij keken goedkeurend. Na een kwartier titanenstrijd vroeg de man: "Weet u wel zeker, dat het dit putje was?" "Ja," sprak Breeduitstra, "want ik heb hem er zelf uitgehaald." Daarna wandelden wij verder.

 

DE O.Z. PRIJSVRAAG

Onze abonné W. H. LENSELINK, Mauritsweg 16 te Rijsoord won de prijs.

'T SCHAVOTJE DER LEZERS

In den aanhef van het eerste art. over "De Moffeschans" beweer ik ten onrechte, dat de hofstede "De Schans" nog steeds met twee wapenleeuwen op de hekposten prijkt. Deze leeuwen zijn n.l. wel van de Moffenschans afkomstig, maar zooals Mevr. de Regt-van Doeselaar, te Vlissingen, terecht opmerkt, thans verplaatst voor de hofstede "De Leeuwtjes" (Axelsche straat 3), die eveneens aan den straatweg Terneuzen Axel ligt, maar iets dichter bij eerstgenoemde plaats dan "De Schans".

JAN VERMEER.