Ons Zeeland 1929, nummer 43

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

DE ZEEUWSCHE WEEK

De "Zeeland" en het coöperatief beginsel; een tweede motor-veerboot op komst.

Toen de ledenvergadering van de coöp. beetwortelsuikerfabriek "Zeeland" te Bergen op Zoom onlangs besloot een commissie te benoemen, die zal trachten de fabriek op zoo gunstig mogelijke wijze te verkoopen, is, zooals we gemeld hebben, in het "Journal des fabricants de sucre" betoogd, dat dit besluit een nederlaag voor het coöperatief beginsel beteekende. Het "Hbld." heeft naar aanleiding van deze verklaring een onderhoud gehad met den bekenden bietenverbouwer H. F. Bultman, die jaren lang lid was van de vereeniging van beetwortelverbouwers. De heer Bultman heeft het "Hbld." op zeer interessante wijze de kwestie uiteengezet. Aan zijn betoog ontleenen we hier het navolgende:

"In de oorlogsjaren, toen de bietenprijzen fabelachtig hoog waren, konden de coöperaties aan hun leden prijzen betalen die eveneens fabelachtig waren. Bovendien werd er als 't ware een wedstrijd gevoerd tusschen de coöperaties onderling welke fabriek het hoogste kon uitbetalen, vaak ten koste van afschrijvingen, reserveeringen en financieel beheer. Menigeen, die alléén lette op die hooge uitbetalingen en zich niet afvroeg, of die geen gevolg waren van den oorlog en van den "wedstrijd", scheen te meenen, dat als de landbouwers slechts aandeelen namen in coöp. fabrieken en daarop dan bieten leverden, een hooge bietenprijs voor altijd verzekerd was.

Er was in 1916 echter al een overcompleet aan suikerfabrieken in ons land ontstaan door het oprichten van coöperatieve naast de reeds bestaande particuliere. Dit nam echter niet weg, dat in dat jaar sterk geijverd werd, om nog een zevende op te richten, n.m. te Bergen op Zoom, zoodat ongeveer 1500 personen zich verbonden, om plm. 5000 aandeelen te nemen in een op te richten coöp. suikerfabriek. Het was toen in de oorlogsjaren; arbeidsloonen, bouwkosten en prijzen van machinerieën waren buitensporig hoog en reeds daardoor kon een fabriek, gebouwd in dien tijd, onmogelijk cocurreeren met de reeds bestaande, goedkooper gebouwde, reeds geruggesteund door afschrijvingen en reserves.

Kortom - aldus de heer B. - de omstandigheden, waaronder deze fabriek tot stand kwam, waren zóó ongunstig en bezwaarlijk, dat nog vóór de eerste biet ter verwerking werd aangevoerd, het zuivere coöp. beginsel reeds moest worden opgegeven. De fabriek kreeg n.l. drie categorieën van leveranciers, n.l.:

A. leden-aandeelhouders, die in eigen bedrijf geteelde bieten leverden.

B. leden-aandeelhouders, die zèlf geen bieten teelden, doch deze kochten, om ze met winst te laten verwerken.

C. personen, die geheel vrij stonden van de fabriek, doch tegen vasten prijs bieten verkochten aan het bestuur, om voor rekening van de aandeelhouders te worden verwerkt.

Reeds door deze verscheidenheid van leveranciers verloor de fabriek haar zuiver coöp. karakter. Hadden de oprichters het zuivere coöperatieve beginsel hoog willen houden, dan had de fabriek opgericht moeten worden op een capaciteit, voldoende om alléén de door de aandeelhouders geleverde bieten te verwerken, een hoeveelheid dus van hoogstens 150 millioen KG. per jaar. Doch de groote fout was - volgens den heer B. - dat zij - en nog wel tegen oorlogsprijzen en met 90% geleend geld - werd gebouwd met een capaciteit van pl.m. 300 millioen K.G. bieten. Daarbij kwam nog, dat de leden-aandeelhouders niet verplicht waren, meer dan 15.000 K.G. per aandeel, dus over 5000 aandeelen 75 millioen K.G., te leveren, al mocht desverlangd door de aandeelhouders tot 30.000 K.G. per aandeel, dus 150 millioen K.G. totaal, geleverd worden. Als coöperatie viel de fabriek met haar drie categorieën leveranciers dus al direct in het water.

De financieele opzet gaf blijk van een speculatieven geest, als tevoren - gelukkig - nog niet in landbouwkringen was vertoond. Er waren 5000 aandeelen van f 500, doch daarop behoefde slechts fl 100 te worden gestort, en wel omdat men bij verplichte volstorting geen of weinig kans had gehad, een voldoende aantal aandeelen te plaatsen.

Het aandeelenkapitaal bedroeg dus nominaal pl.m. 2 1/2 millioen, waarvan slechts een 1/2 millioen gestort. Omdat de fabriek op te groote capaciteit werd ingericht, wegens gebrek aan aandeelhouders, bleek, dat de stichtingskosten, vermeerderd met de te hooge bietenuitkeeringen, in den loop der jaren tot pl.m. fl 6 1/2 millioen werden opgevoerd en spoedig bleek, dat te veel hooi op den vork was genomen.

De financieele opzet was dus als volgt: 1/2 millioen gestort, 2 1/2 millioen nominaal en 6 millioen geleend geld. Bij de behandeling in de Tweede Kamer van het Stuikerwetje en het voorstel v. d. Heuvel c. s., om de coöp. suikerfabrieken een rijkssubsidie te verleenen, is door verschillende Tweede Kamerleden de meening geuit, dat het onverantwoordelijk geacht moet worden, om coöp. vereenigingen met zulk een speculatieven en financieelen opzet te steunen met belastinggeld. Vooral prof. dr. Van Gijn heeft op den financieelen opzet der coöp. suikerfabrieken de aandacht gevestigd door de betreffende cijfers aan te halen. De heer v. d. Heuvel heeft daarop in de Tweede Kamer (zitting van 18 April) geantwoord:

"Ik ben het met den heer Van Gijn eens, dat de financieele opzet van coöperaties, waarbij men aandeelen van f 100 met een obligo van f 400 neemt, een financieel monstrum is."

Hiermede is dus erkend, zelfs door den voorstellen van het Suikerwetje, dat de "Zeeland" niet mag worden beschouwd als steunende op zuiver coöperatief beginsel. Dit beginsel staat of valt dus ook niet met de "Zeeland".

Menigeen zal zich afvragen, hoe het bestuur van deze suikerfabriek er in is kunnen slagen, om pl.m. f 6 millioen te leenen en óók welke zekerheid daarvoor gesteld kon worden. Doch volgens den heer Bultman is dit op zich zelf tamelijk eenvoudig; de aandeelhouders immers hadden op zich genomen minstens 75 millioen K.G. bieten aan de fabriek te leveren, zoodat deze kón werken. Uit de opbrengsten daarvan moesten krachtens de voorwaarden der leeningen éérst voldaan worden de verplichte rentebetalingen, afschrijvingen en daarna kwamen pas de aandeelhouders aan de beurt, om geld te ontvangen voor hun bieten en al worden de suikerprijzen nóg zoo laag, dan is het nog niet denkbaar, dat die verplichte levering van 75 millioen K.G. bieten niet bruto zoude opbrengen een bedrag, voldoende voor rente en aflossing van f 6 millioen. De geldschieters waren dus safe, doch den aadeelhouders-leveranciers hing het gevaar boven het hoofd, dat na aftrek der leeningskosten te weinig overbleef, om een loonenden bietenprijs uit te keeren. Dat dit gevaar niet denkbeeldig was, hebben de leden ondervonden bij hooge suikerprijzen was die schade, voortvloeiende uit te grooten opzet en schuldenlast, te beschouwen als winstderving; de aandeelhouders ontvingen een lageren prijs voor hun bieten als de niet-aandeelhouders van de "Zeeland", die aan andere fabrieken leverden. Doch het voortbestaan der bedrijven van de aandeelhouders - landbouwers om den broode - kwam niet in gevaar door deze winstderving, voortvloeiende uit 't aandeelhouderschap van de "Zeeland". Zelfs bij de zware lasten, die op de fabriek drukten, konden zoolang de suikerprijzen heel hoog waren - er nog wel winstgevende bietenuitkeeringen op overschieten, al bleven ze flink beneden die der voordeeliger werkende fabrieken.

Doch toen de suikerprijzen lager werden - betoogde de heer Bultman - kwamen de gevolgen van den verkeerde opzet al meer en meer naar voren. Reeds in 1926 werd van de zijde der "Zeeland", hierin gesteund door sommige andere coöperatieve fabrieken, regeeringssubsidie gevraagd. Terloops zij opgemerkt, dat wel méér coöp. suikerfabrieken te groot en met te veel geleend geld zijn opgezet, doch de langer bestaande fabrieken hebben, mede door de hooge suikerprijzen gedurende den oorlog, zich aan die fout "ontworsteld".

x

Op het veer Breskens-Vlissingen zal, zoo hebben Ged. Staten medegedeeld, binnenkort een tweede motor-veerboot in dienst worden gesteld. De eerste, waarover destijds zooveel te doen is geweest, en die volgens sommigen heel wat financieele stroppen en zelfs menschenlevens zou kosten, schijnt dus dermate te zijn bevallen, dat Ged. Staten tot den bouw van een ongeveer gelijk type (in beginsel althans) besloten. Natuurlijk zal de tweede boot niet 'n getrouwe copie van de "Koningin Wilhelmina" worden. De eerste toch was een proef, tijdens het varen ermede heeft men ervaringen opgedaan en deze ervaringen zullen de tweede boot ten goede komen. Dat is verheugend.

Uit Zeeuwsch-Vlaanderen komen al verlangens in verband met de tweede ferry-boot. Verschillende landbouw-organisaties hebben n.l. verzocht op de boot rails te doen leggen, zoodat eventueel ook spoorwagens zullen kunnen worden overgezet.

Indien mogelijk, zal men met dit verzoek rekening dienen te houden, omdat het voor den landbouw in Zeeuwsch-Vlaanderen van beteekenis kan zijn.

Binnen afzienbaren tijd zullen onze Zeeuwsche verkeersmiddelen weer 'n belangrijke uitbreiding hebben ondergaan.

 

VAN EIGEN BODEM

WILLEM BEUKELSZ. VAN BIERVLIET.

DOOR

JAN VERMEER.

Op de lagere school leerden wij zijn naam, en het feit, dat hem een plaats waardig keurde in ons jaartallenboek, waar bij ons, destijds nog van allen historischen zin gespeend, even belangrijk en even mythisch voorkwam als Lourens Jansz. Coster, de Geuzen die Den Briel innamen, en Piet Hein, die de Zilvervloot veroverde. Dat er om zijn historisch bestaan en de hem toegeschreven uitvinding van het haringkaken, de geheele negentiende eeuw door onder de geleerden strijd was geleverd, werd door ons zelfs niet vermoed.

En toch, zoo goed als er een Coster-vraagstuk is, zou goed is er een Beukelsz.-vraagstuk. Het is nu eenmaal het lot van groote mannen, vooral wanneer hun leven in een ver verleden ligt, dat men zelfs aan hun bestaan twijfelt. Zoo Shakespeare, zoo Coster, zoo ook Willem Beukelsz. van Biervliet.

De oude geschiedschrijvers uit de zestiende en zeventiende eeuw, Marcus van Vaernewijck, Sanderus, Grammaye, Guicciardin, Smallegange, hebben nimmer geaarzeld, Beukelsz. de eer der uitvinding van het haringkaken toe te kennen. Cats sluit zich bij hen aan. Wanneer de populaire Zeeuwsche volksdichter in zijn "Twee en tachtigjarig leven" komt te spreken over zijn bedijkingen in

een kleyn gehugt dat Biervliet is geheten,

Hier voortyds hoog beroemt, maar nu bijna vergeten,

herdenkt hij in de volgende bewoordingen den man, wiens naam onafscheidelijk aan dien van zijn woonplaats verbonden zou blijven:

Noch heeft hier seecker man een dienstig stuck bevonden,

Dat in den ouden tijt geen vissers oyt verstonden;

Het was een nodig werck en niet voor ons alleen.

Het baet tot heden toe de werelt in 't gemeen;

De haring, die men ving en kon niet lange duren,

En scheen maer kost te zijn voor onze nageburen;

Want soo men desen visch hout weynig dagen lanck,

Soo wordt hij gansch onnut en is maer enckel stanck;

Maer Beukels heeft voor eerst den haring leeren kaecken,

Dat is van allen slijm de vis gesuvvert niaecken;

En als dat was gedaen soo naem hij matig sout,

Dat alle ding bewaert en in sijn wesen houdt,

Dat stroyd' hij in een vat, en daer uyt is begonnen

Te packen desen visch in welgemaeckte tonnen;

Een stuck van groot gebruyck; want daer uyt is geschiet,

Dat oock het verste lant sijn nutten vond geniet

Wel Beukels! wees gegroet; uw graf dat dient verheven,

Op dat uw goede naem hier na sou mogen leven:

Het is een out gebruyck, hij dient te zijn vereert,

Die een onkundig volck bequaeme dingen leert,

En evenzoo roemt ook Petrus Hondius in zijn "Moufeschans" den Biervlietenaar,

Die de werelt eerst van allen

Heeft den Harinek toebereyt,

En gemaeckt van goet bevallen

Van zijn kaecken afgescheyt.

en wiens lof vermeld zal worden, zoolang men netten uitzet in het water, om haring te vangen, zoolang de haringbuizen de wilde Noordzee bevaren.

De meeste geschiedschrijvers uit vroeger eeuwen, die Willem Beukelsz. in hun werken hebben vermeld, hebben 't voorgesteld, alsof hij de kunst van het inzouten van den haring zou hebben uitgevonden. Dit nu is stellig niet het geval geweest. Het is buiten kijf, dat men van de oudste tijden af, waarin van zeevisscherij sprake is, de kunst heeft gekend, de zeevisch voor spoedig bederf te vrijwaren, door ze gezouten aan te brengen. Uit oude handschriften en charters blijkt, dat het zouten van den haring reeds in het begin der twaalfde eeuw bekend was; zoo definieert een encyclopaedisch werk, geschreven vóór of omtrent 1125, den haring als: "een kleine visch, zeer geschikt voor het inzouten en welke op die wijze langen tijd wordt bewaard.

Wie dus zeiden, dat Beukelsz. het inzouten van den haring uitgevonden had, dwaalden, en schreven hem een uitvinding toe, die reeds lang vóór hem bekend was. Zoo kwam in het begin der vorige eeuw een Fransch geleerde, Noël, er toe, alle geloof aan Beukelsz.' verdiensten te ontzeggen, en in zijn ijver ging hij zelfs zoo ver, dat hij beweerde, dat de Hollanders de plaats noch het jaar van zijn geboorte kenden. Deze uitspraak vond weldra heftige bestrijding; niettemin is het wel niet te loochenen, dat aangaande de plaats en het jaar van Beukelsz' geboorte niets vaststaat. Toch behoort Willem Beukelsz. niet in het rijk der verbeelding thuis; latere onderzoekingen stellen ons in staat, ons een beeld van hem en van zijn uitvinding te vormen, dat de werkelijkheid wel zeer nabij komt.

Ten allen tijde is de vischvangst in zee een der bronnen van bestaan voor de bewoners van Holland, Zeeland en Vlaanderen geweest. Deze vischvangst, van oudsher bijna uitsluitend haringvangst, kon aanvankelijk slechts van weinig beteekenis zijn en geen grooter uitbreiding verkrijgen, zoolang de kunst niet bekend was, om haring op den duur tegen bederf te vrijwaren. De uitvinding van deze kunst nu, het haringkaken, is voor een van onze voornaamste bedrijfstakken van onschatbaar belang geweest, een belang, dat, voor Nederland, met dat der spinmachine voor de Britsche nijverheid kan vergeleken worden.

De uitvinding van het haringkaken - deze bewerking bestaat in hoofdzaak daarin, dat terstond na het ophalen der netten een deel der inwendige organen van den haring worden verwijderd, waarna deze op een bijzondere wijze in lagen met zout in tonnen wordt gepakt - is steeds aan Willem Beukelsz. toegeschreven. Sommige berichten noemen hem eenvoudig een visscher, andere een stuurman, en als het jaar van zijn dood wordt beurtelings 1347, 1349 of 1397 genoemd; alleen wat de naam van zijn woonplaats, Biervliet, betreft, stemmen alle geschiedschrijvers overeen.

In het begin der veertiende eeuw werd de haringvisscherij door de Hollanders en de Zeeuwen op groote schaal uitgeoefend, met groote netten en groote schepen; het bedrijf vertoont in dien tijd een ongekenden bloei, die wel moeilijk anders kan zijn dan het gevolg van de uitvinding van het haringkaken. Deze moet dus uit het allereerste begin der veertiende eeuw dagteekenen.

In een acte van September 1308 schenkt Elisabeth Boekels, moeder van Willem Boekels en van diens zuster Adelise, een rente van 10 ponden Vlaamsch (= fl 60. ) voor de door haar ter eere der Heilige Maagd gestichte kapel in de Lieve Vrouwekerk te Biervliet. In 1312 stellen Willem en zijn zuster Johan van Kerkhoven aan als kapellaan der kapel, door wijlen hun moeder gesticht, terwijl in hetzelfde jaar Willem Beukelsz., lid van de stedelijke regeering van Biervliet, en zijn zuster, jonkvrouwe Adelise, afstand doen van het recht van collatie dier kapel. Er is geen enkel bezwaar tegen, in dezen Willem Beukelsz. den uitvinder van het haringkaken te zien. Een eenvoudig visscher of een stuurman was hij dus niet, wel een edelman, althans een aanzienlijk lid der regeering van Biervliet, die de noodige kapitalen kan hebben gehad, vereischt tot de uitbreiding van den haringhandel. Waar de oude privilegiën van Biervliet alleen inboorlingen als regeeringsleden toelieten, moet Beukelsz. te Biervliet geboren zijn, en waar hij in 1312 burgemeester of schepen der stad was, komt van de drie bovengenoemde jaartallen alleen 1347 als het jaar van zijn dood in aanmerking.

De woonplaats van Beukelsz. is echter niet hetzelfde Biervliet geweest, dat nog heden bestaat, maar een oudere, grootere stad, ten zuidoosten van de tegenwoordige plaats gelegen, die in de zestiende eeuw door de zee werd verzwolgen. Hoogstwaarschijnlijk is Beukelsz. in de Lieve Vrouwekerk van dit Oud-Biervliet begraven, Petrus Hondius zag in het begin der zeventiende eeuw nog een kleine, gebroken zerk, die eenmaal Beukelsz' graf zou hebben gedekt, en toen Lambrechtsen van Ritthem, voorzitter van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, in 1807 Biervliet bezocht, werd hem een heuvel buiten de nieuwe stad, op het kerkhof van de oude, als het graf van Beukelsz. aangewezen.

Het nieuwe Biervliet, dat op het torentje van zijn stadhuis een haring als windwijzer heeft, houdt de herinnering aan Willem Beukelsz. levend door een gebrandschilderd venster in de Nederd. Hervormde kerk, dat de afbeelding van den uitvinder van het haringkaken vertoont. In ouderwetsche visschersdracht gekleed, een over de schouders neerhangende kap op het hoofd, het bovenlijf gehuld in een baaitje, zooals de schippers die nu nog dragen, met halve wijde mouwen, de voeten in klompen gestoken, zit hij op een omgekeerde vischmand. Zijn linkerhand omklemt een haring,de rechterhand is met een kaakmesje gewapend. Naast zijn hoofd is een dergelijk mesje afgebeeld, benevens een gekroonden haring, met een merk van haringbuizen er tusschen. Een vischmand, een vaatje, waarop eenige haringen liggen, vischtuig en een zee met enkele visschersvaartuigen als achtergrond voltooien het geheel, dat tusschen 1658 en 1662 op last van den magistraat van Biervliet door den Middelburgschen glasschilder, Cornelis van Barlaar, werd vervaardigd. Aan deze voorstelling, die als opschrift draagt: Willem Beuckel sterf Anno 1397, zal men wel geen historische waarde mogen hechten. In 1876 werden de glazen op kosten van het rijk, de provincie en de gemeente gerestaureerd. Prins Willem V nam de schildering in 1785 in oogenschouw, zijn achterkleinzoon Willem III in 1862. Minder zeker is, dat Karel V op den 30en Augustus 1556 met zijn beide zusters Eleonora van Frankrijk en Maria van Hongarije Beukelsz,' graf bezocht heeft en er voor de zaligheid van zijn ziel heeft gebeden. Sommige geschiedschrijvers laten er den keizer zelfs met smaak een pekelharing opeten, ter herinnering aan Beukelsz.' uitvinding! Wel was Karel V den 7den September 1556 op den Souburg, maar van een bezoek aan Biervliet is in de overigens zeer nauwkeurige berichten van zijn reizen geen spoor te vinden.

Vermelden we tenslotte nog, dat de geleerde, maar wel eens fantastische Bilderdijk het woord pekel van den naar Beukel afleidde, terwijl volgens hem ook het woord bokking eigenlijk bokeling of beukeling zou zijn, en dus mede naar den Biervlietenaar genoemd zou zijn!

DE VOS REYNAERDE.

De heer S. W. Weisfelt, te Enschedé, schrijft ons:

In het nummer van 5 October j.l. van Ons Zeeland geeft Jan Vermeer eenige bijzonderheden over het bekende middeleeuwsche dierepos "Van den Vos Reynaerde". Mag ik mij de vrijheid veroorloven daaraan enkele gegevens toe te voegen.

De Aardenburgsche haven lag ten Westen dier stad, en kwam door de beide vesten in den "stadts Watergank" (zie G.A. Vorsterman van Oyen "De Beraming van Aardenburg in 1672" blz. 207).

Deze watergang, die bevaarbaar was, liep onder de Weststraat, ook wel Langestraat genoemd, door en vormde daar de St. Jans- of Hoogebrug. Het gewelf bestaat nog maar de watergang is daar gedempt. Even ten zuiden van deze brug was destijds een plein "de kraanplaats". Dit toenmalige plein, thans tuingrond, heet nog heden ten dage in den volksmond Malperdu. Eene schuur of -een gebouwtje van dien naam heb ik daar nimmer gezien, hoewel ik toch mijne geheele jeugd in die omgeving heb doorgebracht.

Met Hulsterloo "int oesthende van Vlaendren" kan, zooals in het bovenaangehaalde artikel wordt aangegeven, bedoeld zijn een bosch in de nabijheid van Hulst. Aan Hulsterloo, eene kapel te Sint Catheline bij Damme, zal wel niet gedacht kunnen worden, aangezien dit eene bewoonde plaats was. Een derde Hulsterloo, een hof, of kasteel ongeveer een half uur ten zuiden van Aardenburg, wordt door G. P. Roos genoemd in zijn Geschied- en Aardrijkskundig woordenboek van Zeeuwsch-Vlaanderen's Westelijke deel.

Het dorp Elmare was volgens J. Ab Utrecht Dresselhuis in "Het Distrikt Sluis in Vlaanderen" blz. 23 gelegen ter plaatse, waar men thans het gehucht Steenoven aantreft. Het ontleende zijn naam aan de priory Elmare. Gesticht door Nothold, monnik der abdij St. Pieter op den berg Blandijn in 1144, was zij aanzienlijk uitgebreid en nog in 1342 door den abt Johan met eene mooie kerk versierd. De gronden waren aan de abdij reeds geschonken den 8 Juli 939 door den Vlaamschen graaf Aarnout I (zie Kluit, Historia critica comitatus Hollandiae et Zeelandiae, tom. II, blz. 20. Het charter wordt in originali bewaard te Gent. Den 12 November 1377 aldus vermeldt Balduinus Hunnius in "Het Staatische Vlaanderen of de Zeeuwsche Binse" (blz. 7), ten tijde van graaf Lodewijk van Male, braken bij een hevigen storm de dijken aan de Wielingen door en verdronken de volgende parochieën: De Piet, de stad Biervliet, Willemme Clooster, Bentylle, Ronselaere, Yzendijke, Elmare, Schoondijke, Gaternisse, St. Nicolaas, St. Margriete, Oostmanskerke, St. Jans, St. Cateryne, Haemere, Coudekerke, Watervliet, Nievelle, Huygevliet, Bruchonte en Volmerbeke. De verwoesting was van dien aard, zegt mr. J. Egberts Risseeuw in zijn "Schets der geschiedenis van Staats-Vlaanderen" (blz. 131), dat het onmogelijk is met eenige zekerheid aan te geven, ook zelfs maar bij, gissing, op welke plaats Yzendijke, Schoondijke en Gaternisse hebben gelegen. Wat van Elmare was overgebleven, werd door den vloed van 19 November 1404 medegenomen. De beschrijving, die Meyerus (Annales Flandriae) van dezen eersten St. Elizabethvloed geeft, is ontroerend:

"Drie uren ver overstroomde de Noordzee alles wat haar voorkwam en bedekte de velden met de lijken van menschen en dieren. De vier Ambachten, Sluis, Damme, Aardenburg, Oostburg, Biervliet, Hugovliet, Wulpen en Cadzand leden het meest. Nooit zag men de zee zich zoo verre boven de dijken verheffen. Noch beschutting, noch zeewering, noch duin konden baten. Alles bezweek en werd weggesleept, terwijl vele polders vloeiden, vermits de noordewind de ebbe verhinderde."

De stroom Elmare vormde (zie Janssen en Van Dale, Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen (deel I, blz, 237) de noordgrens van de watering, Beooster-Eede, die zich vroeger veel noordelijker (tot tegen de haven van Oostburg), uitstrekte.

De Moere van Aardenburg vormde de gronden, die thans de Bewester Eede en Isabellapolders uitmaken (zei J. Ab Utrecht Dresselhuis "Oud Aardenburg en deszelfs handel in het begin der XIVE eeuw" (blz. 45). Zij was doorsneden door de Eede en de Goodsvliet, waarvan nog overblijfselen aanwezig zijn.

Wanneer deze gronden drooggelegd werden, is onzeker, maar in 1243 verleenden Thomas van Savoye en zijn echtgenoote Johanna van Constantinopel, graven van Vlaanderen, aan de stad Rodenburg (oude naam voor Aardenburg) verlof de Eede uit te diepen en zoo een havenkanaal te maken tot aan de zee (in corpus maris) bij Slependamme. In datzelfde stuk, dat nog in het Aardenburgsche archief aanwezig is en waarvan een vidimus werd afgegeven den 19 September 1436 door Vedastus, abt van Zoetendale, wordt gewag gemaakt van bewoners, die aan de vierschaar van het Bingsche Vrije onderworpen waren. Zij vormden eene nieuwe gemeente door Sanderus en Grammaye genoemd oppidum, a situ in longum opposito Ardenburgi murus nuncupatum. In de Aardenburger charters heet zij Lanc Ardenburgh en bestond uit eene reeks woningen tusschen de stad en Slependamme opgetrokken, tusschen de Eede en de Goodsvliet aan welker overzijde Conyde gevonden werd. Het werd ook de Moere ten honede genoemd en bezat eene bijzonder schepenbank, die in 1252 "Tsondaegs naer sente luucsdagh" door gravin Margareta van Constantinopel in het rechterlijke onderworpen werd aan Aardenburg. In 1276 "le lundi après le penthecoste" beveelt graaf Guy (van Dampierre), dat men de grachten in de Moere van Aardenburgh zal delven en dat, daartoe opgeroepen, daaraan zullen deelnemen, al degenen, die daarin eenige bezitting hebben. Den 3 Juni 1279 verleent graaf Guy aan de schepenen van de Moere van Aardenborg de vrijheid om te raadplegen met de schepenen der stad. Het eerste stuk is vermeld in het in het archief te Aardenburg aanwezige Perkamenten Register; het tweede stuk bevindt zich in originali in het Aardenburgsche gemeentearchief (zie G. A. Vorsterman van Oyen "Het archief van Aardenburg", blz. 16 en 17).

Eene andere aanwijzing, dat de Reinaert aan Zeeuwsch-Vlaanderen niet vreemd is, moge blijken uit de volgende aanhaling, ontleend aan de uitgave van Willems (blz. 256 vs. 6900 tot 6904:

Neve, sprac hi, mennige spronc

Heb ic gesprongen te nacht,

Eer ic desen vogel hier bracht,

Die ic enen vogelaer nam,

Bi Helrebroec, recht aan den Dam.

De hierbedoelde passage is die, waar de otter met een gevangen eendvogel tot Reinaert komt en met bovenstaande woorden den vos wekt. Bij Grimm, aldus Willems, leest men "Hoelre broec" en in het prosa Hoeckenbroek". Aangezien een broek in de nabijheid van Hoeke in geen enkel historisch geschrift voorkomt, is H. E. Jansen in de "Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen" (deel IV, blz, 264) van meening, dat in het oorspronkelijke "Heienbroec" moet gestaan hebben. Dit gehucht, dat nog bestaat, is gelegen nabij Oostkerke, ruim 1/2 uur van Westkapelle en nagenoeg even ver van Hoeke. Dat uit Heienbroce de lezing Helrebroec, Hoelrebroec ontstaan kon, voelt ieder. De ligging van Eienbroce komt volmaakt overeen met de aanwijzing in den Reinaert. Het ligt "recht aen den Dam", recht ten Noorden van Damme. Van het grijze Monnikenreede (sedert lang van den aardbodem verdwenen) liep een weg recht op Eyenbroek. Laten wij onzen blik weiden over het oord, dat Heienbroec omringt, die lage en waterachtige weilanden nog onveranderd in den natuurstaat, die smalle wegen, die er in tallooze bochten doorkronkelen, dan voelt men zich verplaatst in het eenzaam, woest tooneel van slijk en moeras, waarop de dichter van den Reinaert zijn schuwe dieren laat rondzwerven en den watervogel doet plassen en laat opvangen.

Mr. J. Egbert Risseeuw brengt in de "Bijdragen" deel III blz. 110 met bovenstaande in verband het vermelde in vers 6291 en volgende, waarin de wolf vertelt, hoe Reinaert de wolvin leerde visschen en hoe

Die arme dwase

Ginc ten bune toe in die Mase,

Eer si totten water quam,

Daer si totten steert in swam,

So si alrediepste conde.

Volgens het door J. H. van Dale te Sluis gevonden handschrift van het Reglement van tol en navigatie op het Zwin van Mei 1252 werden de boorden van dien stroom, die bij laag water droog lagen, van Sluis tot Hoeke aangewezen onder de benaming van "die waese". De heer Risseeuw vraagt nu of de lezing Maese wel juist is en of het niet moet zijn waese. 4

In vers 1512 en volgende verhaalt Reinaert, hoe hij den wolf

leid dickem op enen dach

Tote des papen van Vianois:

In dat land van Vermandois

Sen woonde geen pape riker,

De abt van St. Quintin in Vermandois was patroon van Lapschure, Moerkerke, Damme, Oostkerke, Hoecke, St. Anna te Monden en Westkapelle, terwijl blijkens een mandement van den bisschop van Brugge van 15 September 1590 de hier bedoelde abt heer was van Oostkerkerambacht.

Het land van Vermandois moet dus niet in Frankrijk gezocht worden, maar in Oostkerkerambacht.

Daarenhoven Reinaert leidde den wolf op eenen dag naar Vermandois. Even te voren had hij van Elmare gesproken, waar hij den wolf, aan den klokreep gebonden, zoo vervaarlijk had doen luiden. Is het dan niet natuurlijker, dat Reinaert niet wordt voorgesteld in het eigenlijke Vermandois in Picardië, maar op het grondgebied van Vermandois in Oostkerkerambacht. De heer Risseeuw neemt dan ook als vaststaande aan, dat het land van Vermnadois moet gezocht worden in deze streek, waar Herswinde met een voor haren Isegrim zoo bedroevend succes vischte en waar de eendvogel, die Reintje moest sterken, toen hij met den onteerden Isegrim in het krijt zou treden, werd gevangen, een nieuw argument is gevonden, ten betooge, dat het gedicht van den Reinaert een oorspronkelijk Vlaamsch werk is en wel van dat gedeelte van Vlaanderen, dat van ouds den naam droeg van Staats-Vlaanderen.

SPORTIMPRESSIES

"Renesse Vooruit".

Na hetgeen we over de sportvereeniging "Renesse Vooruit" reeds aan de vergetelheid ontrukten door middel van het jongste nummer van "ons Zeeland" bereikten ons nog enkele wetenswaardigheden omtrent leven en streven dezer vereeniging. We willen ook ditmaal eenige plaatsruimte hiervoor afstaan, omdat ook in " afgelegen hoeken van onzen Zeeuwschen Archipel de sport steun en propaganda behoeft en de vereeniging "Renesse Vooruit" zich langzamerhand ontpopt als een matador voor de athletische sport op Schouwen en Duiveland.

Zooals we reeds mededeelden, organiseerde "R. V." op 6 October z.g. vereenigingswedstrijden voor dames, heeren en adspiranten. Voor de dames bevatte het programma de nummers: 100 meter hardloopen, vèrspringen en balwerpen; voor de heeren: 400 meter hardloopen, kogelstooten en verspringen en voor de adspiranten: 60 meter hardloopen, verspringen en doelwerpen. De leiding berustte bij de heeren Jac. Westerweel en Bravenboer, voorzitter van den Schouwen-Duivelandschen Korfbal Bond.

Dat Renesse's bevolking met haar sportvereeniging meeleeft en deze de sympathie bezit van bijna het geheele dorp moge blijken uit het feit, dat ongeveer de helft van het aantal inwoners van Renesse was uitgeloopen om getuige te zijn van deze sportieve kampen. Ten 2 ure vingen de wedstrijden aan en na een zeer vlot verloop kon reeds ten 5 ure de prijs-uitdeeling plaats vinden. Het maximum-aantal te behalen punten bedroeg 300, daar de nos. 1, 2, 3 en 4 onderscheidenlijk 100, 75, 50 en 25 punten konden incasseeren. De wedstrijden hadden het volgende resultaat:

Driekamp Dames: 1. Mej. T. Kappers: 200 pt, ) Door loting

2. Mej. S. Verseput: 200 pt. ) bepaald.

Driekamp Heeren: 1. J. Duson: 250 pt.

2. J. Felius: 200 pt.

Driekamp Adspiranten: 1. Mej. N. Geleijnse: 275 pt.

2. Mej. G. Verseput: 225 pt,

Mej. N. Geleijnse legde, als gevolg van het hoogste puntental, beslag op het vereenigingskampioenschap, waarvoor de Burgemeester van Renesse eene medaille beschikbaar had gesteld.

De prijsuitreiking geschiedde door den heer Westerweel, waarna de voorzitter van den S.D.K.B., de heer Bravenboer nog een opwekkend woord sprak ter bevordering der sport in het algemeen en die op Schouwen en Duiveland in het bijzonder.

De beste technische resultaten vinden we belichaamd in de volgende gegevens:

100 meter hardloopen dames: Mej. S. Verseput in 15 3/5Sec.

Verspringen dames; 3,95 meter.

Balwerpen: 16 meter.

400 meter hardloopen heeren: dhr. J. Felius in 59 sec.

Vèrspringen heeren: dhr. J. Duson 4.70 meter.

Kogelstooten: dhr. Zonruiter: 6,15 meter.

60 meter hardloopen adspiranten: G. Verseput in 10 3/5 Sec.

Vèrspringen adspiranten; N. Geleijnse: 3,45 meter.

De vereeniging "Renesse Vooruit" kan met groote voldoening terugzien op haar eersten sportdag, die zoowel technisch als organisatorisch wèlgeslaagd mag heeten en die de jonge vereeniging eene aansporing zal zijn, het ingeslagen pad te blijven volgen. Dat het "R.V." ernst is, de sport te propageeren en hare belangen te bevorderen, moge o m. blijken uit de verdere punten van haar winterprogramma, dat voor dit jaar als volgt luidt:

9 November: Propaganda-uitvoering te Renesse.

14 November: Propaganda avond te Haamstede.

11 December: Lezing over Lichamelijke Opvoeding.

25 December: Veldloop over 5000 meter.

Hieruit blijkt, dat de vereeniging zoowel openlucht- als in-door-sport beoefent en theorie zoowel als practijk dienstbaar maakt aan doelmatige sportbeoefening. Een sportlerrein van 115 bij 84 meter en een gymnastieklokaal, waarin elken Dinsdag- en Donderdagavond geoefend wordt, staan de vereenignig hiervoor ten dienste.

Zal van Renesse de sport-victorie voor Zeeland's uithoeken beginnen?

Zeeuwsch Voetbal.

Het gaat nog niet onverdeeld gunstig met het Zeeuwsche voetbal. Voornamelijk de verrichtingen der V.C. "Vlissingen" geven te denken. En dat nog wel na zoo'n glorierijk seizoen, waarin het afdeelingskampioenschap haar deel werd. Of het ligt aan de moeilijkheid om de juiste combinatie te vinden, dan wel of zich een deprimeerende invloed van het heengaan van Vlissingen's aanvoerder Kokelaar doet gelden, we weten het niet, maar vaststaat, dat het elftal als een kaartenhuis is ineengestort en op geen enkel punt nog overeenstemt met de ploeg, die nog slechts enkele maanden geleden zoo kranig partij gaf. Deze reactie is wel bijzonder sterk. Voor Vlissingen hopen we, dat spoedig een keerpunt intreedt, want anders vreezen we, dat de promotiewedstrijden van het vorige seizoen in degradatiewedstrijden in 1930 veranderen. De Vlissingers debuteerden met een 5-1 nederlaag te Roosendaal tegen R.B.C. en lieten zich een week daarna op eigen grond met 9-2 door D.O.S.K.O. kloppen. Toen kwam Bredania op bezoek. Acht Bredanaars tegen elf Vlissingers! Dat konden dubbele cijfers worden! Eilacie; met moeite werd een gelijk spel (1-1) bevochten. Vervolgens kwam de Walchersche "Derby": Middelburg-Vlissingen. De hoofdstedelingen wonnen met 4-1 en Zondag l.l. herhaalde Zeelandia dit kunststukje door met liefst 6-1 op de Scheldestad-bewoners te zegevieren.

Dan doet "Zeelandia" het heel wat beter: Deze opende haar seizoen met eene 5-2 overwinning op Dongen, maar moest veertien dagen later in Roosendaal meerderheid van R.B.C. gevoelen, die met 5-3 baas in eigen huis bleef. Vervolgens werden de punten met D.O.S.K.O. gedeeld (2-2), waarna Breda met 4-3 op eigen terrein geklopt werd. Ten slotte de groote 6-1 zege op Vlissingen.

Ook "Middelburg" doet het niet slecht, althans heel wat beter dan vorig seizoen. De groene hoofdstedelingen speelden hun eersten wedstrijd gelijk, n.l. te Bergen op Zoom leden D.O.S.K.O. (3-3); een week later hetzelfde resultaat, ditmaal tegen T.A.C. in Middelburg (2-2); toen kwam eene groote teleurstelling in den vorm van een 6-1 nederlaag te Dongen, doch Middelburg herstelde zich onmiddellijk door twee achtereenvolgende overwinningen, beide 4-1, respectievelijk op Vlissingen en Breda.

De momenteele ranglijst van klasse 2 A van den Nederlandschen Voetbalbond heeft het volgende aanzien:

Doelp.

Gesp. Gew. Gel. Verl. Pnt. Voor Tegen Gem.

T.A.C.: 5 4 1 0 9 23 -5 1.80

R.B.C: 4 3 0 1 6 14 -9 1.0

Zeelandia: 5 3 1 1 7 20 -13 1.40

Middelburg: 5 2 2 1 6 14 -13 1.20

Dongen: 4 2 0 2 4 17 -11 1.

Velocitas: 2 1 0 1 2 7 -10 1.-

M E. V. O.: 5 2 1 2 5 10 -19 1,-

D.O.S.K.O.: 5 1 2 2 4 18 -14 0.80

Vlissingen: 5 0 1 4 1 6 -25 0.20

Bredania*): 2 0 2 0 0 3 -3 0.00

Breda: 4 0 0 4 0 8 -18 0.00

*) Bredania heeft twee winstpunten in mindering wegens eenmaal niet-opkomen, nl. op 29 September l.l. tegen Dongen.

Voetbal op Zondag a.s.

Op Zondag a.s. is het competitieprogramma van den N.V.B. zeer beperkt, omdat op dien dag de eerste ronde plaats heeft der jubileumswedstrijden van den N.V.B. in verband met diens veertigjarig bestaan op 8 December a.s. Aan deze wedstrijden nemen ook onze Zeeuwsche clubs "Vlissingen" en "Middelburg" deel, doch de loting was hun niet gunstig, daar zij beiden een uitwedstrijd te spelen krijgen. Het volledige N.V.B.-programma luidt als volgt:

Jubileum-wedstrijden:

Te G o r i n c h e m: Unitas-Vlissingen.

Te U t r e c h t: Hercules-Middelburg.

Competitie: 2e Klasse.

Te M i d d e l b u r g: Zeelandia-M.E.V.O.

Competitie: 3e Klasse.

Te H u l s t: Hulst-Zeelandia II.

Laatstgenoemde wedstrijd draagt een specifiek Zeeuwsch karakter, doch onze drie tweede-klassers krijgen gelegenheid, om tegen niet-Zeeuwsche tegenpartijen een succesje te behalen. Zouden er nu niet eens drie Zeeuwsche overwinningen uit gedistilleerd kunnen worden?

LUCTOR ET EMERGO.

DE O.Z. PRIJSVRAAG

De prijs viel ten deel aan F. Dieleman, Middelburg, Bagijnhof E 151

DE SCHELDEZENDER

Hallo, hallo..........

Hier is het draadloos uitzendstation de Schelde-Zender!

V:ndt u het interessant, te hooren:

- dat de gemeenteraad van Vlissingen de begrooting voor 1930 reeds afgehandeld heeft. Vele andere Zeeuwsche vroede vaderen kunnen zich aan het voorbeeld der Vlissingsche collega's spiegelen. Die te Goes b.v.

- dat de heeren Van Heel te Goes een bedrag beschikbaar hebben gesteld voor de aanschaffing van een gebrandschilderd raam in de gerestaureerde Groote Kerk aldaar.

- dat de restauratie van den Goeschen kerktoren, die op kosten der gemeente moet geschieden, op fl 21.000 geraamd wordt.

- dat de kerkvoogden en notabelen der Ned. Herv. gemeente te Oud-Vossemeer besloten een beroep te doen op den finantieelen steun der leden voor de electrische installatie voor kerk en pastorie.

- dat een meeuw, volgens den ring aan een der pooten, afkomstig uit Kerkwerve, te Brière (Frankrijk) door een jager uit de lucht geschoten is. Volgens prof. van Oort te Leiden, die deze meeuw als proef-konijn gebruikte, heeft het dier in 3 maanden tijds meer dan 1000 K.M. gevlogen.

- dat het even over de Zeeuwsch-Vlaamsche-Belgische grens de vorige week tot knokken is gekomen tusschen vrouwen van werkwilligen en van stakers. Het wapen was de kolen-schop. Toch vinden het sommigen nog vreemd, dat het zwakke geslacht in Rusland in het leger wordt ingelijfd.

- dat in de omgeving van het station te Vlissingen de laatste dagen een aantal honden overleden zijn. Men vreest hier te doen te hebben met kwaadwilligheid.

- dat de tweede Goesche kermis gehouden zal worden van 19 tot 27 November.

- dat verschillende zigeuners getracht hebben in Z.Vlaanderen over de Nederlandsche grens te komen. Dank zij de waakzaamheid der Hollandsche politie-mannen bleven we van deze logeergasten bevrijd.

- dat in Kruiningen en in Krabbendijke tuinbouwwintercursussen opgericht zijn. De animo is niet slecht.

- dat een 2-jarig Vlissingsch meisje een pot kokende thee over zich kreeg. De kleine is aan de brandwonden overleden.

- dat de oesterverzending dit jaar levendiger is dan in 1928. De prijzen daarentegen zijn iets lager, in verband met de onderlinge concurrentie. Zeeuwsche mosselen daarentegen zijn dit jaar duurder dan het vorige.

- dat de gemeenteraad van St. Maartensdijk met 6 tegen 1 stem verwierp het verzoek om aanvulling der politieverordening met een bepaling ingevolge welke geen personen van beiderlei geslacht langs de bermen van de wegen in het gras mogen gaan zitten of liggen, tenzij tusschen hen een afstand van 1 Meter wordt in acht genomen. Welk besluit geen verstandig mensch zal betreuren.

- dat de plannen voor den bouw van een badhuis in Goes in een vergevorderd stadium verkeeren. Zekere huisdieren wanhopen reeds.

- dat de P. Z. E. M. in diezelfde stad gratis een ondergrondsche kabel legde. D. w. z. in de kom. Voor de buitenwijken, die volgens den gemeenteraad eveneens tot de kom behooren, vraagt de P. Z. E. M. de gemeente evenwel geld.

- dat de stoomtramwegmaatschappij Walcheren vermoedelijk de electrische tram tusschen Middelburg en Vlissingen zal overnemen. Is de tram niets voor de gemeenten Vlissingen, Souburg, Middelburg? Of heeft het mislukte gemeenschappelijke abattoir samenwerking tusschen deze plaatsen voor goed de wereld uit geholpen?

- dat in Zeeland weldra een tweede motorveerboot in de vaart zal worden gebracht. Bij den bouw van deze boot zal men rekening houden met de lessen, getrokken uit de beruchte "Koningin Wilhelmina",

- dat blijkens een mededeeling van Ged. Staten aan den heer Mes, sedert 4 Augustus heel wat personen gebruik maakten van den middagdienst op Zondagen op de lijn Vlissingen-Breskens v. v.

- dat Ged. Staten vergunning hebben verleend tot het onderhouden van een autobusdienst tusschen Sluiskil en Hulst.

- dat dezer dagen in verschillende plaatsen van onze provincie lezingen zijn gehouden over het in te voeren winkelwerktijdenbesluit.

- dat de vorige week in Middelburg het radio-distributiebedrijf geopend is. Circa 130 Middelburgers zijn er bij aangesloten.

- dat op het kerkhof te Domburg ter aarde is besteld het stoffelijk overschot van mej. D. E. Ch. Deetman, in leven prov. huisbezoekster van de prov. vereeniging tot bestrijding der tuberculose in Zeeland. Verschillende bloemstukken, w.o. van de genoemde vereeniging en van de commissie voor de Emmabloem-collecte dekten de baar.

- dat de aanlegplaats der prov. booten te Hoedekenskerke verbeterd zal worden. Het werk zal ongeveer fl 150.000 kosten.

- dat een laffe onbekende een paard in een wei te Sluis een wonde aan een der achterbeenen heeft toegebracht. Wanneer leert men twisten tusschen menschen toch tusschen menschen beslissen?

- dat de N.V. Rotterdamsche Tramwegmaatschappij bij Ged. Staten van Zeeland een aanvrage ingediend heeft voor een concessie voor een autobusdienst van Brouwershaven over Zonnemaire en Noordgouwe naar Zierikzee, dagelijks, met uitzondering van 's Zondags.

- dat blinden gratis vervoerd zullen worden met de tram Middelburg-Vlissingen.

- dat de meelfabriek in Middelburg, die het geheele jaar stil heeft gelegen, weer in werking zal worden gesteld.

- dat de "Graf Zeppelin" bij een volgende reis bove Nederland, ook boven Zeeland zal verschijnen.

Wij sluiten nu tot volgen-de week Vrijdag..........

Adieu ..........

TREFEFRS EN POEDELS

DE GRIJZE VELDWACHTER VAN VEERE.

De Veere'sche politie,

de dienaar der Justitie,

is geen gewoon agent.

Hij is een wand'lend praatje,

die practisch ieder blaadje

uit 't jaartalboekje kent.

Als Veere in gevaar is,

dan is hij commissaris

en diender tegelijk.

Maar als het rustig daar is,

dan is hij archivaris,

vaak geeft hij daarvan blijk,

Die grijsaard doet verhalen

in vele vreemde talen

uit Veere's goeden tijd,

aan massa's vreemdelingen,

die zich om hem verdringen,

aan 't volk van wijd en zijd.

Die parel der politie

kent niet zoo'n heel klein pietsie

van Nederland's verleên.

Wanneer hij gaat causeeren,

gaat veel ons int'resseeren,

wat onbelangrijk scheen.

Zijn sabel is hun heilig

en Veere is dus veilig,

óók in den maneschijn.

Kan ooit zoo'n zeergeleerde,

die in antiek studeerde,

een dooie diender zijn?

Den veldwachter van Veere,

dien houden wij in eere,

den grijzen, stoeren vent.

Het zij hem wèl gegeven,

dat hij nog lang mag leven;

Perrels, ons compliment.

WILLEM TELL II.

 

HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND

16 October. 'n Zomersche dag! Toen ik mijn singeltje geloopen had, constateerde ik onder mijn hoedrand op mijn voorhoofd eenige zweetdroppelen. Zoover ik kan nagaan mijn dagboek is dit om dezen tijd nog nooit gebeurd. De aarde van een journaal blijkt hierdoor al weer onomstootelijk. Vandaag veel nieuws! Zeer waarschijnlijk krijgen we de Zeppelin, die in den Balkan huist, toch nog in Zeeland te zien. De burgemeester van Bergen op Zoom heeft van Dr. Eckener bericht ontvangen, dat hij, wanneer de beschaafde landen van Europa aan de beurt zijn, over Bergen op Zoom naar Engeland zal vliegen. Heil den Zeeuwen, die Zondag niet naar Breda zijn getrokken! In Zevenbergen heeft een gemeente-secretaris 'n grooten bruinen beer geschoten. Mijn oud-ambtenarenhart popelt van trots. 't Is jammer, dat hier geen beren meer losloopen en we het daarom met bokken moeten doen. De ruzie tusschen Rusland en China is aan het luwen; nu pakken de Chineezen elkaar weer aan. Ze vinden dat veel gezelliger dan dien omgang met vreemden.

17 Oct. - Sientje zei vanmiddag, dat ze jarig was. Liesbeth vroeg direct of dat tweemaal in een jaar gebeurde, maar ik, die diplomatieker ben aangelegd, wendde mij tot haar en zei, dat we dien dag immer met groot enthousiasme tegemoet zien, waar wij altijd veel voor ons personeel gevoeld hebben. Uit aller naam dankte ik de jubilaresse voor haar twee-jarige trouwe plichtsvervulling en beloofde haar over drie en twintig jaar te zorgen voor de aan de orde van Oranje Nassau verbonden eere-medaille in brons. "Daar verlang ik niks naar," zei 't kind. Hoe is 't mogelijk, dat die wezens daar niet naar snakken om zoo jong reeds onderscheiden te worden. Wij ambtenaren kunnen tot ons 65ste jaar hunkeren naar 'n ridder-orde. Om bij mijn geval te blijven: ik moet precies 35 jaar op wachtgeld staan voor men mijn verdienste officieel wil erkennen.

18 Oct. - Ze beginnen alweer te zaniken over den strengen winter, die voorspeld is. Wat 'n labbekakken! Waar bleef de geest van de jongens van Jan de Wit. Ik geloof, dat het laatste restje in mij gevaren is. Mij zal men nooit hooren jammeren over de te verwachten kou. Ik durf me te verdedigen! De kachel is reeds gezet; de warme kruiken geprepareerd, de winterjassen uit de kamfer gehaald, de polsmofjes, halsdoeken, wollen sokken dito, ik ben paraat! Wat 'n historie toch met dien Nadir Chan. Tot belooning voor zijn nationale liefhebberij, maakten de Afganen hem koning. Eerst wilde hij niet, doch dat leerden ze hem gauw af. Als je 't niet doet, zeiden de dankbaren, dan slaan we je direct dood en word je van de armen begraven; stem je toe, dan kan het nog heel best zijn, dat je een maand leeft en in ieder geval ontvang je dan 'n uitvaart als 'n vorst, dus op staatskosten; dat is heel wat anders, hè! Zoo werd Nadir koning.

19 Oct. - Dit heerlijk najaarsweer klopt sluimerende krachten wakker in ieder beter-voelend mensch. Wybo is vanmorgen aan een gedicht, 'n sonnet, zegt hij, begonnen. Twee regels heeft hij al: "De lucht is wazig als de blauwe druiven. "Waarmee de Herfst ons komt befuiven." Dat kan goed worden als-ie oppast. Daar schuilt wat in die jongen. De appel valt nooit ver van den boom. Ook ik voelde heden een drang naar scheppenden arbeid, naar palet en penseel. Na lang heen en weer loopen werd de geest over mij vaardig en heb ik het kachelblikje gelakt.

20 Oct. - Bij Krimp van Dulmen naar een piano-recital zitten te luisteren, dat Paderewski in Warschau gaf. Kolossaal, wat kan die oude baas nog te keer gaan; op mijn piano zou-ie anders niet komen; de boel hoeft niet met alle geweld kapot gemaakt te worden. Krimp was onder den indruk. 't Moet gezegd, dat hij 'n muzikalen aanleg heeft. Ik heb thuis bij mijn radio-centrale nog moeite om Hilversum of Huizen te zoeken en hij vindt in een slordig kwartiertje elk station, wat je verlangt. Laat ik er direct aan toevoegen, dat ik veel vlugger ter been ben dan hij.

21 Oct. - Mijn vulpen schrijft vandaag onbehoorlijk dik. De inkt in het postkantoor wordt al slechter. Zal er eens met mijn vriend, den directeur over spreken. Een rijksinstelling moest zich schamen, zulke inferieure artikelen er op na te houden. Maken ze nu zelf niet, dat je naar een particulier gaat en daar 'n fleschje koopt?

22 Oct. - Breeduitstra wist weer wat op de soos. Hij beweerde, dat de Spaansche toreadors om verloren sympathie te herwinnen een stierengevecht willen uitschrijven, waarvan het batig saldo ten goede zal komen aan de vereeniging tot bescherming van dieren. Ik hoop, dat het niet waar is. Ik dweep niet meer met dat genootschap. 't Vorig jaar heb ik een brief naar het hoofdbestuur geschreven en verdelging gevraagd van de zwaluwen, omdat die alleen van vliegjes leven en ze hebben me nooit geantwoord.