Ons Zeeland 1929, nummer 48

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

DE ZEEUWSCHE WEEK

Hoe anderen ons zien; de verslechtering van de verbinding met Zeeuwsch-Vlaanderen; Middelburg, verkeer en politieagenten.

Zeeland is de laatste jaren in niet geringe mate het modeartikel van het tourisme geworden. Als alle mode-artikelen in dit undermaansche wordt het dus druk besproken en.... beschreven. We hebben er hier al meermalen de aandacht op gevestigd, omdat we het prettig vinden dat onze provincie "over de tong" en over de pen gaat. Hoe meer men de trom roert, hoe grooter de stroom van naar Zeeland afzakkende touristen zijn zal. Vooral als het geluid van het lawaaiinstrument een goede klank heeft als het artikel van den bekenden journalist, den heer Elout in het "Handelsblad" over Zuid-Beveland en het Zuid-Bevelandsche costuum. Laten we daarom ook onze lezers doen weten, hoe de bekwame collega van het Amsterdamsche blad een gedeelte van ons gewest zag, en aan zijn artikel een gedeelte ontleenen:

"Nog wichtiger, nog weidscher en nog weelderiger dan Walcheren is Zuid-Beveland. Een land van even gullen grond en gulle luyden, maar toch weer anders van karakter en van aanzien. Hier, in Zuid-Beveland, is niet 't vertrouwelijke, niet de intimiteit van Walcherens kleine, welomtuinde akkers, noch de groen-en-gouden ring van bosch en duin, waar men ginds altijd een brok van ziet. Maar ook zijn hier toch niet die eindelooze einders van 't Overijselsche of 't Friesche weideland; er loopen streepen, groeven, op Zuid-Bevelands aangezicht. Doch 't zijn hier groote, lange lijnen die akkers, weiden en boogerds begrenzen en wie hier ploegt die moet een span met diepe borsten en een knuist met goede pezen hebben om zoo'n Bevelandsche vore in één rek uit te ploegen, van essentende recht.

En dan zijn er nóg twee trekken in dit aangezicht die "parteklier" voor Beveland mogen heeten: de lange, hoog beboomde dijken, die het land doorkruisen en in polders deelen en de "weelen" ("wielen" zegt men elders): van die wonderlijke kleine waterplassen, die, met riet er om en waterhoentjes er op, verrassend blinken, hier en daar, in 't groene land.

Ik ken geen stuk van Nederland, dat een zóó rijk en weelderig aanzien als Zuid-Beveland heeft. Zware, wijde akkers, flonkerend groene weiden. En boogerds als Paradijs-plantages, met de roode wemeling der duizenden vruchtjes in den kersentijd, met gele en blauwe pruimen later, met groene en gele peren dan nog weer en met roode en gouden appels nu... zóóveel, dat 't afval niet eens meer geraapt wordt voor de varkens! Het zijn vooral die dichte, rijke boogerds van Zuid-Beveland die, met de blinkende weelen en de boomparade van de dijken, dit eiland een zoo feestelijk aanzien geven en men hoeft, om daarvan eenigen indruk te krijgen, waarlijk niet ver van Goes te gaan. Als men b.v. de paar kilometers naar Kloetinge wandelt, dan ziet men al dadelijk boomgaarden ter linkerzij en bij Kloetinge vindt men er weer, prachtig dichte, die zelfs toen ik er laatstelijk was (begin November) nog lange en donkere zuilengangen waren met de vruchtjuweelen aan de groene verwulften. Men ziet dan ook meteen, in Kloetinge, zoo'n dorp dat gansch verzadigd ligt in vruchtbaarheid van grond en hout. En als men dan teruggaat langs "de pad" (het voetpad) door de weiden erin de akkers, dan komt men met een roes van rijkdom thuis, zoodat men wijn zou willen drinken en zou willen feesten en dwaze dingen doen in den waan: 't Kan tóch niet op. Want 't is hier een land, dat luidt en galmt van weelde, dat klinkt en zingt van schoone, gulle welvaart. 't Is een Pallietersche streek heel dit Zuid-Beveland."

Is het niet een aller-prachtigste visie welke de heer Elout heeft? Over het Zuid-Bevelandsche costuum schrijft hij dan verder o. a.:

"En zooals het lijkt, zoo is het. Eén teekenend trekje maar: Op Walcheren, waar men toch zoowaar óók vette klei heeft en waar óók aller gul den grond uitschiet, draagt men gemeenlijk de sieraden van 14 karaats goud. Hier, op Zuid-Beveland, vergt men 18 karaats! Ik geloof dan ook dat nergens in Nederland, óók niet in Friesland, zóó'n kostbare nationale dracht bestaat als hier. Een goudsmid te Goes verzekerde mij, dat het costuum van een welgestelde boerin of boerendochter (niet eens een van de allerrijksten) zoowat 800 gulden kost. En van elders vernam ik, dat voor de kleeding van de allerrijksten (zooals Prinses Juliana er een heeft gedragen) wel f 1100 neergelegd moet worden. Wat trouwens niemand meer verwondert die even iets gehoord heeft van de prijzen der onderdeelen: een normale Zuid-Bevelandsche halsketting met zes snoeren dikke bloedkoralen en een gouden slot komt alleen reeds op 300 gulden, 200 voor den ketting, en 100 voor het zware, groote slot".

Allen, die met vreemdelingenverkeer uitstaande hebben, mogen den heer Elout dankbaar zijn voor zijn hulde, een gedeelte van Zeeland gebracht.

Dat vele touristen het onder oogen krijgen!

x

Zeeuwsch-Vlaanderen wordt niet verwaarloost, heeft de Minister in de Tweede Kamer gezegd. Dit geschiedde naar aanleiding van een dergelijke uitlating van den heer Lockefeer, die zoo gaarne het kanaal van Hulst naar Axel tot stand had zien komen. Medegedeeld werd, dat bedoeld kanaal circa 3 millioen zou kosten, en dat de streek in de kosten slechts 20 % zal kunnen bijdragen, hetgeen minder is dan bij dergelijke werken in het algemeen van direct-belanghebbende zijde toevloeit. De zaak heeft intusschen de aandacht der regeering.

Ook wij behooren niet tot hen, die dadelijk gereed staan met de bewering dat het rijk Zeeuwsch-Vlaanderen verwaarloost. Niet al hetgeen dat aan de toestanden aan den overkant ontbreekt, kan toch op rekening van de regeering worden geschoven. Men doet er beter aan zoo nu en dan eens naar de eigen landslieden te kijken bij de beoordeeling of Zeeuwsch-Vlaanderen wel in alle opzichten goed bedacht wordt. Niet altijd vallen dan de resultaten voor de Zeeuwen mee. Een voorbeeld hiervan vormt thans de bootdienst Vlissingen-Breskens. In den Zondagsdienst hebben Ged. Staten, ter uitvoering van de reeds eerder behandelde motie Wallien wijziging gebracht, door de tweede boot, die tot nu toe te 10 uur van Vlissingen en te 10.50 van Breskens vertrok, te doen varen resp. te 11.55 en te 12.30.

In vele opzichten is dit een groote achteruitgang. Hierdoor zal men op Zondagen reeds te 10.28 uit de richting Aardenburg-Oostburg, Schoondijke en te 10.23 uit de richting Sluis-Groede te Breskens aankomen voor de boot van 12.30. Aankomende met de om 11.55 van Vlissingen vertrekkende boot, die een klein half uur later te Breskens is, zal men te Breskens voor de richting Schoondijke moeten wachten tot 13.55 en voor de richting Groede tot 13.51. De Zeeuwsch-Vlaamsche Tramweg maatschappij geeft op de lijn Breskens-Hoofdplaat-Biervliet op de tweede boot ook geen aansluiting. Voor vertrek uit Breskens komt men daar met deze lijn te 11.25 aan en moet men daar een uur wachten.

Niet kleiner zijn de moeilijkheden voor het postvervoer ontstaan. Tot nu toe werd Zondags de post vervoerd met de tweede boot, en omvatte die alles wat des avonds met de laatste treinen te Vlissingen was aangekomen, maar ook hetgeen Zondagsmorgens te 9.52 daar aankomt. Hieronder waren dus ook alle Zondagochtend-edities der groote bladen. Nu zal niet meer van de tweede boot gebruik worden gemaakt en alleen des avonds te Vlissingen aangekomen post met de eerste boot van 7.30 worden overgebracht. De ochtendbladen van Zondag komen dus eerst Maandag in den loop van den morgen, dus bijna 24 uur later dan thans.

De verandering is een verslechtering geworden. Laten wij Zeeuwen toch vooral waken tegen verwaarloozing van Z.Vlaanderen!

VAN EIGEN BODEM

ST. MAARTENSDIJK

door

JAN VERMEER.

"In den eylande van der Tholen is oock gheleghen een smalle Stadt, die den naem van St. Martensdijck heeft ontfangen, ende bij velen van den in- ende omgesetenen, t' sij Weynich sin hebbende in dusdanighe Santen, t' sij ghewoon zijnde de oprechte namen van Steden ende landen te verkorten, ende alsco te besoedelen, Smeersdijck genoemt. Dese haer eerste beginselen schuldich aen een heerlijk Slot, het elck als noch daer nevens staet, met dobbelde grachten, te wateringhen voorsien, waer by sich met der tijdt vermelt heeft een kleyn dorpken (dese naem draeght het in eenighe oude Reeckeninghen van de Heeren Rentmeesteren

van Zeelandt Beoosterschelde) het welck met der tijdt aenwassende, grooter ende grooter, ende ten laatsten met lage aerde wallen voorsien is gheworden".

Aldus beschrijft Boxhorn in zijn "Chronick van Zeelandt" het stadje St. Maartensdijk, destijds zoowel als thans "in een seer plaisierige landouwe, ende midden onder het gheboomte ghelegen", en waarover hij ons verder weinig meer meedeelt dan de namen dergenen, aan wie de heerlijkheid van St. Maartensdijk achtereenvolgens heeft toebehoord. De geschiedenis der plaats, en het vele merkwaardige, dat zij binnen haar muren bezat of bezit, laat hij onvermeld.

St. Maartensdijk vormde oudtijds een eilandje op zich zelf. Hier ontstond, aan den stroom de Haastee, het dorp Haastinge, dat naderhand St. Maartensdijk zou heeten. Toen deze plaats in later tijd een wapen kreeg, nam men daarvoor een loopenden haas van zilver in een veld van sinopel, ter herinnering aan den ouden naam. Reeds in 1388 wordt het dorp Haastinge genoemd, welks bewoners toen reeds tolvrijheid bezaten. Het slot van St. Maartensdijk, dat zich even buiten het dorp verhief, dateert uit nog vroeger tijd, wellicht uit de eerste helft der veertiende eeuw. In 1374 gaf hertog Albrecht het in erfleen aan Frank van Borssele, en sindsdien werd het aanmerkelijk uitgebreid, verfraaid en versterkt.

De kerk van St. Maartensdijk, de grootste en mooiste dorpskerk in Zeeland, was gewijd aan St. Maarten, en aan deze omstandigheid dankt het dorp zijn tegenwoordigen naam. Frank van Borssele, de vierde echtgenoot van Jacoba van Beieren en heer van St. Maartensdijk, stichtte er in 1429 een college van kanunniken. Ook liet hij in den Zuid-Westelijken hoek van het kleine koor der kerk de nog bestaande tombe oprichten boven het graf zijner ouders.

De thans helaas zeer geschonden zerk vertoonde oorspronkelijk de beelden van een geharnast ridder en zijn echtgenoote, aan wier voeten een hond of een leeuw lag. Vóór de Hervorming brandde ter, nagedachtenis der overledenen dagelijks een lamp voor de tombe. Op hun sterfdagen werden ter hunner zielerust de jaargetijden gelezen terwijl de kerk van St. Maartensdijk aan de armen der gemeente alsdan tarwebrood uitdeelde.

Van de heeren van St. Maartensdijk is geen zoo bekend geworden in de geschiedenis als Frank van Borssele, graaf van Oosterwant, de laatste mannelijke afstammeling van zijn geslacht, die in 1432 een geheim huwelijk sloot met de ongelukkige Jacoba van Beijeren, nadat hij haar een- en andermaal uit geldnood had geholpen. Reeds vier jaar na hun huwelijk, in 1436, stierf Jacoba echter op haar slot Teylingen. Frank van Borssele overleefde haar meer dan dertig jaar; hij stierf eerst in 1470, en schijnt te St. Maartensdijk begraven te zijn. hoewel de plaats van zijn graf niet aan te wijzen is.

Eenigen tijd vóór zijn dood had Frank in de nabijheid van St. Maartensdijk, in den polder het Oudeland, het bekende Kapoenhof gesticht, een inrichting die ook als het St. Maartenshuis bekend stond, en waarin ouden van dagen hun laatste levensjaren onbezorgd konden doorbrengen. Twaalf oude en behoeftige mannen konden hierin opgenomen worden. Het gebouw, dat in bosch en boomgaard verscholen stond, diende tevens als ziekenhuis. Een afzonderlijke kapel, eenigszins terzijde van de woning gelegen, zorgde voor de geestelijke belangen der ouden. Paus Sixtus IV verleende in een bul twee jaren aflaat aan ieder, die op St. Maartensavond eenige offerande deed tot instandhouding van dit godsgesticht. Smallegange vertelt hoe nog in zijn tijd, dus op het laatste der zeventiende eeuw, toen het gesticht reeds lang Hervormd was geworden, sommige Roomsch-Katbolieken uit den omtrek jaarlijks deze offeranden deden, die uit lammeren, biggen, ganzen, hoenders, enz. bestonden.

Het Kapoenhof, dat later als armhuis zonder meer werd gebruikt, brandde in een zomernacht van het jaar 1691 af; alleen de kapel bleef gespaard. Wel werd op de grondslagen van het oude een nieuw gesticht gebouwd, maar dit leidde een kwijnend bestaan, tot in het begin der achttiende eeuw het huis een boerderij werd. Enkele tientallen jaren later werd ook de kapel afgebroken.

Toen heer Frank van Borssele in 1470 den weg van alle vleesch ging, verkeerde St. Maartensdijk in een bloeienden toestand. Het dorp, hoewel destijds nog niet tot den rang van "smalstad" verheven, verschafte aan al zijn ingezetenen ruimschoots brood, door scheepvaart, handel en nijverheid, door veld- en handenarbeid. Op geringen afstand verhief zich het slot, "met die schone bosschen en singhels", en het Kapoenhof; in het dorp zelf verrees de kerk, destijds nog zonder toren, maar met een onlangs aangebouwd koor. Dorp en kerk beide bezaten aanzienlijke bezittingen, die getuigden van haar welvaart. Hierop duidt ook het feit, dat in 1478 Pieter Werrecoren hier het eerste boek van zijn pers deed verschijnen, dat in Zeeland gedrukt werd.

Na den dood van Frank van Borssele kwam de heerlijkheid St. Maartensdijk aan zijn zuster, en vervolgens weldra aan het geslacht van Egmond. Door het huwelijk van Anna van Egmond met Prins Willem I gingen de goederen der Van Borssele's aan de Oranje's over, ten gevolge waarvan St. Maartensdijk thans tot de kroondomeinen behoort. In het begin der zeventiende eeuw hielden Maria van Nassou, de dochter van Willem I, en haar echtgenoot, de Graaf van Hohenlo, maanden achtereen verblijf op het slot.

Niet lang hierna herbergde het kasteel van St. Maartensdijk een der merkwaardigste personen, die ooit binnen zijn muren vertoefd hebben, in den persoon van Cornelis Liens, den dichter van het hoogst eigenaardige dichtwerk "De kleyne werelt", dat eerst achttien jaren na zijn dood in druk verscheen. Liens, die eerst stadsgeneesheer was in zijn geboorteplaats Zierikzee, werd vervolgens drost van St. Maartensdijk en baljuw van Scherpenisse, en bewoonde als zoodanig het slot. Zijn geldzaken stonden er niet gunstig voor, en meermalen lag hij met de stedelijke regeering van St. Maartensdijk overhood. In September 1631 gaven de Staten hem voor drie maanden vrijgeleide door Zeeland, zonder dat hij door zijn crediteuren zou mogen worden gearresteerd. Als baljuw van Scherpenisse werd hij in Augustus 1634 aangeklaagd, dat hij burgemeester en schepenen voor zijn bed liet vergaderen. Reeds bij zijn leven had hij voor zich en zijn vrouw in de kerk van St. Maartensdijk een grafmonument laten oprichten, dat nog te bewonderen is, en waaronder men hem een der eerste dagen van Maart 1636 begroef.

Wat men Liens ten laste kan leggen, in elk geval was hij een verlicht man. Dit bleek o. a. in zijn houding ten opzichte van de Doopsgezinden van het eiland Tholen. Deze hielden in het begin der zeventiende eeuw hun godsdienstige samenkomsten te St. Maartensdijk, wat de Hervormde kerkeraad van deze plaats een doorn in het oog was. Een verzoek aan Liens, om maatregelen te nemen tegen "de grypende wolven, welke de schapen Cristi souden connen beledigen" en "de schadelijke 't samenrottynge der wederdoperen" te verbieden, had echter weinig succes, en de Doopsgezinden konden rustig voortgaan met het houden van hun godsdienstoefeningen, tot zij, waarschijnlijk reeds in de tweede helft der eeuw, langzamerhand uitstierven, naar elders vertrokken of tot de Hervormde kerk overgingen.

Het raadhuis van St. Maartensdijk dateert van 1628, het bordes ervoor eerst van het midden der achttiende eeuw. In de raadszaal vindt men de bekende schilderijenverzameling, afkomstig van het kasteel: de portretten van Jacoba van Beijeren en Frank van Borssele, en die van de Oranje's en aanverwante vorsten. Ook worden hier bewaard een gedreven en gegraveerde zilveren beker, en 'n gedreven zilveren ananasbeker, beide van het St. Jacobsgilde. De broederschap van St. Jacob dagteekent uit de laatste jaren der zestiende eeuw, en had waarschijnlijk de handhaving van het Roomsch-Katholieke geloof ten doel. Drie van haar leden, Jan Liens, Pieter Cuper en Marinus Werckendet, deden in 1595 een bedevaart naar St. Jago di Compostella in Spanje, ter herinnering waaraan zij aan het gilde een gegraveerde beker schonken. Het St. Jacobsgilde bestond nog in 1754, maar schijnt niet lang daarna ontbonden te zijn.

St. Maartensdijk had toen reeds zijn besten tijd gehad, en het kasteel eveneens. Een teekening uit 1695 vertoont het reeds als een gedeeltelijken bouwval, en in de achttiende eeuw verviel het meer en meer, Na langen tijd leeg te hebben gestaan, werd het gebouw in 1819 en 1820 op last van het domeinbestuur gesloopt. Alleen de tuinmanswoning bleef nog in wezen en duidde, met een sindsdien verdwenen eeuwenoude linde uit den tuin van het slot, en een gedeelte der grachten, de plaats aan waar eenmaal het kasteel van St. Maartensdijk verrees.

De heerlijkheid, beide van menschen en steden, gaat snel voorbij. De smalstad St. Maartensdijk is thans een dorp, een mooi dorp ongetwijfeld, met zijn markt en zijn sierlijk raadhuis, met zijn kruiskerk en zijn spitsboogtoren, maar het ligt eenzaam en afgelegen op het eiland Tholen, ver van de groote verkeerswegen, en wie er niet moet zijn, komt er niet. Zoo wordt een tocht naar het oude St. Maartensdijk een pelgrimstocht, en wie er heentrekt, wordt gedreven door een groote liefde tot het verleden, die zijn fantasie elken teugel ontnomen heeft: in de alledaagschheid van een boerenhoeve en een akker ziet hij het middeleeuwsche kasteel in zijn slottuin, en in de stemmen die hier tot hem opklinken, vermeent hij de stemmen te hooren van her" die eenmaal dit slot bevolkten.

Samenwerking in Zeeland

door

LEO VAN BREEN.

Historie, folklore en dialekt zijn objekten van wetenschappelik onderzoek die vaak onafhankelik van elkaar behandeld worden, altans, men ziet dikwels niet genoeg in, dat, wanneer men één dezer voorwerpen van onderzoek als hoofddoel kiest, men ook de beide andere broodnodig heeft, wil men tenminste tot deugdelike resultaten geraken. Een histories onderzoek waarmede niet een folkloristies gepaard gaat is - al mogen dan nog zulke gewichtige feiten worden gekonstateerd - vrijwel waardeloos, omdat een feit als zodanig, zij het nog zo interessant en belangrijk, eerst waarde krijgt door zijn psychologiese verklaring. Omgekeerd mist het folkloristies onderzoek, wanneer daarmee een zuiver histories niet hand aan hand gaat, elke wetenschappelike fundering. En, wat ten slotte het dialektonderzoek betreft, dit is zowel voor de historie als voor de folklore een niet te onderschatten hulpwetenschap, terwijl, wanneer 't dialektonderzoek hoofddoel is, eveneens historie en folklore niet gemist kunnen worden.

Het ligt wel voor de hand, dat bovenstaande opmerkingen niet gericht zijn tot de vertegenwoordigers van het individueel wetenschappelik onderzoek. Daar is vanzelfsprekend alles in orde, maar de zaak is niet in orde bij de talrijke verenigingen die kollektief onderzoek op het gebied van de drie genoemde wetenschappen öp hun program hebben gezet. Altans niet in Zeeland.

En daarom wil ik trachten hier enigszins, de lijn aan te geven, volgens welke naar mijn opvatting de min of meer dillettantistiese verenigingen behoren te werken.

Het spreekt wel vanzelf, dat, hoe zeer de genoemde takken van wetenschap teoreties ook met elkaar verbonden zijn, er toch in de praktijk een zekere scheiding (als sisteem) noodzakelik is.

Het is n.l. gewenst dat bij de praktiese beoefening van deze wetenschappen, zoals die door de verenigingen geschiedt, een eenheid niet al te zeer wordt gehandhaafd, maar dat onder het voorbehoud van deugdelike samenwerking er groepen worden gevormd die zich elk der genoemde wetenschappen als hoofddoel stellen. Dat gebeurt in Zeeland niet, zooals uit het volgende overzicht moge blijken.

Zeeland dan heeft allereerst het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, dat bijna uitsluitend de historie beoefent en als onderafdeling een Commissie voor folklore kent. Als organisatie is dit dus in orde.

Daarnaast vinden we de drie oudheidkundige verenigingen te weten: "De Bevelanden", "De Vier Ambachten" (Hulst) en "Schouwen en Duiveland". En ten slotte is er de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek.

Zoals men ziet, ontbreekt het in Zeeland niet aan initiatief. Al deze verenigingen, hoewel nog niet lang geleden opgericht staan, wat ledenaantal betreft, reeds zeer sterk, en staan voortdurend in kontakt met het centraliserend lichaam: het Zeeuwsch Genootschap.

Maar op de wijze van werken valt wel een en ander te zeggen. Want de drie oudheidkundige verenigingen bepalen zich - uitgezonderd enige individuele studies - uitsluitend tot de historie in beperkte zin.

De Z. Ver. v. Dialectonderzoek heeft het enigszins anders gedaan door aan te moedigen dat tot de vereniging vooral ook folkloristen en historici als lid toetraden, wat bij de samenstelling van het "Zeeuwsch Woordenboek" - waarmee kortgeleden een begin werd gemaakt - van niet genoeg te schatten waarde zal blijken te zijn. Deze vereniging die ondanks haar jeugdige leeftijd al zeer sterk in bloei toenam, zag zich al dadelik geplaatst voor een groot aantal wetenschappelike problemen, zodat voorlopig alleen aandacht kon worden geschonken aan het verzamelen van dialektmateriaal. Maar in de toekomst zal zij ongetwijfeld trachten organisatories te streven naar samenwerking met de verenigingen die zich historie (of folklore) tot doel stellen.

Deze richting moet het ook uit, en vooral in Zeeland. Het ontstaan van zoveel verenigingen naast het Zeeuwsch Genootschap mag geen toeval worden genoemd; de geografiese toestand van dit gewest wijst onverbiddellik op een - binnen beperkte grenzen - decentralisatie. Deze behoeft ook niet tot het uiterste te worden doorgevoerd; het Zeeuwsch Genootschap moet centraliserend blijven optreden, maar dan is er tussen de verenigingen een andere samenwerking nodig dan de nu bestaande.

Het is allemaal zeer nuttig en prijzenswaardig, dat historici, folkloristen en dialektici op elk eiland zich in kringen verenigen, die elk omvangrijk werk willen verrichten, maar't is niet nuttig en ook niet prijzenswaardig dat deze kringen totaal onafhankelik van elkaar werken en alle zonder metode feitelik in de blinde een weg zoeken, die, zonder strenge sistematisering en arbeidsverdeling niet te vinden is. Zo is het m.i. uit de boze, dat men overal kleine musea gaat oprichten, die de kompleting van het toch alles omvattende en zo buitengewoon waardevolle Provinciaal Museum in de weg staan.

Dit feit alleen al wijst op gebrek aan samenwerking en gemeenschappelik overleg. Men werkt in het wilde weg, zonder enig sisteem, zonder enige beperking; A. schrijft vandaag over dit onderwerp, B. morgen over hetzelfde, zonder iets van A,'s onderzoek af te weten. En zodoende wordt er veel tijd verknoeid, veel dubbel werk gedaan en - wat erger is - ziet men maar zelden volledige studies. Wenselik ware dat elk der verenigingen een splitsing maakte in afdelingen die resp. historie, folklore en dialekt op hun program namen en voor een voortdurend contakt zorgden, met de korresponderende groepen van de andere verenigingen. Het grootste voordeel van een dusdanige samenwerking zou zijn, dat men zoodoende het gehele Zeeuwse gebied kon bestrijken. Maar vooal ook dit: dat een leidinggevende groep een onderwerp van studie zou kunnen kiezen dat elk der groepen op eigen terrein in bewerking nam.

Nu treft het, dat het met die leiding zo goed zou kunnen gaan. Het Zeeuwsch Genootschap zou leiding kunnen geven aan de historiese groepen, de Commissie voor folklore aan de folkloristiese en de Z. Ver. v. Dialectonderzoek aan de dialektiese groepen.

Een dergelike samenwerking zou zeker gunstige resultaten opleveren.

En ik wil er vooral nu op wijzen, omdat het zeer waarschijnlijk is dat de indertijd samengestelde Commissie voor Publicatie, die de mogelikheid van de uitgave van een gezamenlik orgaan zou onderzoeken, binnen enige tijd met plannen voor de dag zal komen die ongetwijfeld in alle verenigingen instemming zullen vinden, daar de kosten tot een minimiem kunnen worden teruggebracht. Laten daarom de Zeeuwse verenigingen de mogelikheid van samenwerking overwegen. Niet naast elkaar, maar met elkaar moet de leus zijn, en niet alleen een leus, maar een waarheid die tot praktiese resultaten moèt leiden.

---------

Uitstellen is beginnen te vergeten.

SPORTIMPRESSIES

IV.

Veertig jaar voetbal.

Was het dan - onder dergelijke omstandigheden - te verwonderen, dat bij zulke hartelooze opvattingen van de zijde der clubs de spelers, omgekeerd, ook niets gevoelden voor de vereniging, die slechts uit eigenbelang de door haar bijeengebrachte combinatie verzorgde, en dat deze spelers slechts de kleuren dier vereeniging verdedigden, zoolang zij dit zelf genoegelijk vonden, maar onmiddellijk verhuisden, indien zij elders beter onder dak konden komen? Waar wij bij de clubs van den ouden stempel solidariteitsgevoel, zelfverloochening en zedeijke kracht aantroffen, zagen wij hier niets dan een plat egoïsme. Hoe kon het trouwens anders? Spelers, die uit alle oorden des lands waren saamgebracht, elkander nauwelijks en de niet-spelende leden hunne nieuwe club in het geheel niet kennende, konden niets gevoelen nóch voor de vereeniging als zoodanig, noch voor elkander. Hunne combinatie vertegenwoordigde niets, geen enkel beginsel of gevoelen en de naam hunner club kon geen strijdleuze zijn, waarachter een ideaal schuil ging. Lukte het zoo'n combinatie, een kampioenschap te veroveren, dan bewees zij geen suprematie van een kring, een school of een stad, maar uitsluitend, dat haar bestuur beter dan dat van een harer zusteren de kunst verstond, de beste spelers aan zich te verbinden.

Wat eindelijk betreft de leden der "gemoderniseerde" vereeniging, we kunnen er niet anders van getuigen, dan dat zij, in plaats zelve voor de glorie hunner club te strijden, er den voorkeur aan gaven, dit door anderen te laten doen. Zij bewonderden en verheerlijkten, te pas of te onpas, de heldenfeiten van spelers, die zij ternauwernood kenden, met een in de plaats van gezonde clubliefde getreden chauvinisme. Hunne ijdele opwinding was moeilijk te doorgronden, maar hen te hooren zich verhoovaardigen op wat anderen in hun naam verrichtten, was toch niets minder dan belachelijk. Intusschen leed het geen twijfel, dat zij, zelven vreemd aan een gezond gevoel van clubliefde, door het verheerlijken der egoïsten, die zij hun spelers noemden, onberekenbaar kwaad stichtten.

In de clubs was het te billijken, dat zij moeite deden, hunne elftallen zoo sterk mogelijk te maken, ook al deden zij het met tegenzin. De scherpe concurrentie kon hiertoe dwingen, want in de afhankelijke positie, waarin zij dikwerf kwamen te staan ten opzichte van het publiek, konden zij de risico van degradatie niet loopen, sedert zij hun financieele huishouding geheel naar de opbrengst der wedstrijden hadden opgezet.

Sterke vermindering der openbare belangstelling toch zou gelijk staan met een bankroet en dit moest - coûque que coûte - worden vermeden.

Evenzeer als het te billijken was in de clubs, dat zij trachtten spelers te "lijmen", evenzeer viel het te misprijzen in de spelers, zich te laten "lijmen". Dat een speler, die zoo vèr verhuisde, dat't hem onmogelijk is, voor zijn oude club te blijven spelen zich zich aansloot bij de club zijner nieuwe woonplaats, was niet meer dan natuurlijk. Het in die dagen geldend verwijt trof dan ook slechts de echte overloopers, een ras, dat voortdurend toenam, omdat de nieuwe richting allengs meer veld won. De ontwikkeling van het hooggeroemde solidariteitsgevoel, dat aanvankelijk werd aangemerkt als een vrucht van voetbal-beoefening, kreeg op deze wijze een geduchte knak. Het overloopen ging behooren tot den goeden toon en kosmopolitisme ging langzamerhand de plaats innemen van clubliefde, met gevolg, dat het voetbalspel een factor van opvoedende kracht armer werd.

Mogelijk ziet men eene inconsequentie in de verklaring, dat men het den clubs niet, maar den spelers wèl, kwalijk nam zich over te geven aan die z.g. lijmpraktijken, doch het gold uit sluitend eene verontschuldiging met betrekking tot de Clubs, die dikwijls door den nood gedwongen werden, maar wier handelingen waren te betreuren. Indien de spelers slechts unaniem hadden geweigerd, dan zouden de vereenigingen weer voor zichzelven zijn gaan zorgen en zouden zij, door behoorlijke contributie-regeling en vermindering van luxe, zich financieel zekerder hebben gesteld tegen eventueele tegenslagen.

Wij hebben wat lang stil gestaan bij het kenschetsen der tweede phase van voetbal - n.l., die der clubliefde-verzaking - omdat dat kwaad nog heden ten dage voortwoekert en de toestanden op dit gebied nog niet verbeterd zijn. De "struggle for life", de groote rivaliteit en de eischen van het publiek, dit alles is oorzaak geworden, dat de "goede, oude tijd" heeft moeten plaats maken voor deze "Sturm-und-Drang-periode", waarin clubliefde en clubtrouw onder den voet zijn geloopen door het vernietigend werk der ronselaars. Herstel van dit kwaad is uitgesloten; daarvoor heeft het denkbeeld, dat voetbalclubs zijn te vergelijken met kleine maatschappijtjes of financieele instellingen, reeds te diep postgevat in de kringen der voetbalgemeenschap. Het zou intusschen onbillijk zijn om niet te erkennen, dat de richting, waarin het georganiseerde voetbal door de tijdseischen is gedwongen, ook hare goede zijde heeft gehad. Men zie slechts de fraaie terreinen, de tribunes, de kleedlokalen en verdere accomodatie voor spelers en publiek, waarover vele vereenigingen beschikken. En men bedenke slechts, hoe enorm de sociale waarde van voetbal in den loop der veertig jongste jaren is toegenomen. We kunnen nu eenmaal niet meer terug naar die prettige tijden, toen elke voetbalclub een vriendenkring beteekende en men het spel louter aanvaardde als sport. We kunnen niet meer terug naar dat eenzame stukje land, waarop twee palen, onderling door een lint verbonden, een bal en een groep stevige jongens voldoende waren om enkele uren te genieten van werkelijke sport, van beoefening van het spel om het spel en niet als krachtmeting. En we kunnen niet meer terug naar die primitieve periode, waarin het voetbalspel in de onschuldige kinderschoenen stond.

Ons geheele maatschappelijke leven is ingesteld op concurrentie, op gejaagdheid en op eerzucht. De jacht naar hooger, naar vooruitgang en naar onderscheiding beheerscht ons geheele doen en laten en is dus niet vreemd gebleven aan de evolutien der sport.

En omdat we dit hebben te aanvaarden, moeten we ons bepalen tot een terugblik, die in het verre verschiet nog even het zuiver sportieve karakter van voetbal ontsluiert, maar dan een sterke ontwikkeling aantoont, waarin de geest der sportiviteit verwaasde en waarin de zucht naar behoud aan sporteer de eerste plaats heeft ontnomen.

Veertig jaar voetbal! Wat is er in die veertig jaren veel veranderd! En welk een enorme vlucht heeft de Nederlandsche Voetbalbond genomen in die viermaal tien jaren, waarin hij zich van een klein lichaam heeft ontwikkeld tot den grootsten den populairsten en wellicht den rijksten sportbond van Nederland. Bij dit feit willen wij toch nog even stilstaan. En bij dit feit willen wij u nog even herinneren aan de getallen, die wij onlangs in een onzer artikelen noemden nopens;den omvang der organisatie, haar ledental, haar aantal vereenigingen en haar bezit van eenige tonnen gelds. Dan mogen wij toch aan de leiders van voorheen en thans;een warm woord van hulde niet onthouden voor hun kranig werk, dat aan voetbal een, weergalooze populariteit heeft bezorgd. Geen dorp, geen vlek, geen gehucht, of men treft er een voetbalclub aan; geen dagblad of ander periodiek, of het heeft enkele kolommen beschikbaar voor beschouwingen, verslagen en artikelen, de voetbalcompetitie betreffende.

Dit alles danken we aan de bemoeienissen van den jubileerenden Bond, die zich de orgsanisatie van het geheele Nederlandsche voetbalwezen tot taak heeft gesteld en die tot op heden zich op lofwaardige wijze van die taak heeft gekweten.

Straks gaat de N.V.B. feesten. Op 7 December vindt een feestelijke Bondsvergadering plaats, gevolgd door eene receptie en vervolgens vereenigen 500 á 600 genoodigden zich aan een feestmaaltijd, waaraan zeer waarschijnlijk Z.K.H. Prins Hendrik als voorzitter van het Eerecomité, zal aanzitten. Den volgenden dag volgt de groote wedstrijd Nederland-België in het Olympisch Stadion, dat - naar het zich laat aanzien - tot den nok toe zal zijn gevuld. Een schitterend gedenkboek zag dezer daden het licht en de geheele Nederlandsche voetbalwereld maakt zich op, om den veertigjarigen Bond te huldigen. Op bescheiden wijze willen wij ons in die huldiging mengen door onze penproducten, die in vier vervolg-gedeelten aan dit papier werden toevertrouwd en thans ten einde zijn, op te dragen aan den Nederlandschen Voetbalbond en dezen te complimenteeren met zijn verleden en heden, waaruit een even bloeiende toekomst moge groeien!

Voetbal op Zondag as.

Op Zondag a.s., 1 December,:zetten de Zeeuwsche N.V.B.Elftallen hun competitie voort met het volgende programma.

2e Klasse:

Te Vlissingen: Vlissingen-Dongen.

Te Middelburg: Middelburg-R. B. C.

Te Breda: De Baronie-Zeelandia.

3e Klasse.

Te Middelburg: Zeelandia II-Middelburg II.

Te Neuzen: Terneuzen-S. I. N. 0. T. 0.

Te Zierikzee: Zierikzee-Hulst.

Te Goes: Goes-Nieuw Borgvliet.

LUCTOR ET EMERGO.

DE O.Z. PRIJSVRAAG

De prijs viel ten deel aan:

C. SINKE Wachtm. Kon. Mar., Rijschool, Amersfoort.

TREFFERS EN POEDELS

VOORUITGANG.

De strafgevangenis te Goes staat te huur.

(Uit een advertentie).

De Goesche G. van Genis

staat openbaar te huur,

een net-bewoonde villa,

mooi uitzicht en niet duur.

Voorzien van vele kamers,

geknipt voor een hotel.

Een beetje kil van binnen,

maar daaraan went men wel.

Ook voor gemeente-badhuis

is het perceel geschikt,

dat kan met weinig kosten,

verstandig ingepikt.

In elke cel een badkuip,

inplaats van een schavuit,

en als de badbaas kwaad wil,

dan kom j'er nooit weer uit.

De Goesche G. van Genis

staat zielig in de krant,

dat is een gunstig teeken

voor 't heil van Nederland.

Er wordt niet meer gestolen

en niet genoeg vermoord,

elk mede-Nederlander

is eerlijk . .. . op zijn woord.

En als er zitten brommen,

dan is nog het besluit,

dat zij onschuldig blijken.

dus mogen ze er uit.

Geen moord en geen corruptie,

geen diefstal, groot of klein.

In Holland zal het spoedig

een nette bende zijn.

WILLEM TELL II

DE SCHELDEZENDER

Hallo Hallo ....

Hier is het draadloos uitzendstation de Scheldezender.

Vindt U het interessant te hooren.

- dat B. en W. van Terneuzen den gemeenteraad voorstellen het raadsbesluit van 12 Juli 1927, beoogende de ontbinding van de N.V. Zeeuwsch-Vlaamsche Waterleidingmaatschappij, in te trekken, en in verband daarmee een leening van ten hoogste fl 718.000 aan te gaan.

- dat de P.Z.E.M. een aanvang heeft gemaakt met de legging van den electrischen kabel door het platteland van Walcheren. Gelukkig hebben verschillende gemeenten de voorkeur gegeven aan het ondergrondsche net, waardoor de schoonheid van Zeeland's tuin onaangetast zal blijven.

- dat de stakings-bacil in Sluiskil wederom slachtoffers heeft gemaakt. Thans hebben 40 arbeiders, werkzaam aan den bouw van een paar kranen voor de cokesfabriek er het bijltje bij neergelegd.

- dat het mosselschip Bruinisse 39 de vorige week Vrijdagnacht op de Westerschelde in aanvaring is geweest met ene onbekend gebleven stoomschip. De opvarenden konden door het motormosselvaartuig Bruinisse 6, schipper Mulder, worden gered. Het schip is Zaterdagavond drijvende gemaakt en met de boot Dorus Rijkers naar Hansweert gesleept. Onderweg is de sleep overvallen door stormweer, waardoor het vaartuig is losgebroken. Het is niet gelukt het wrak te vinden,

- dat een bewoner van Hoek op een kwaden morgen 30 konijnen miste. De langooren hadden zichzelve helaas niet bevrijd.

- dat na de Kermis te Stroobrugge nabij Aardenburg zich een liefdesdrama afspeelde. Een 19-jarig meisje trachtte zich door een sprong in het Kanaal van het leven te berooven. De jongen, die haar ondanks het ouderlijk verbod van het meisje lief had sprong haar na. Hij verdronk; het meisje kon gered worden.

- dat het den burgemeester van Sluiskil niet gelukt is de beide partijen in de staking aan de cokes-fabriek tot elkaar te brengen. De Directie der fabriek stelt het n.l. op prijs het door haar ingenomen standpunt te blijven innemen.

- dat de wijziging van den Zondagsdienst tusschen Vlissingen en Breskens, die de vorige week Zondag ingegaan zou zijn, voorloopig uitgesteld is. De posterijen hebben in verband daarmede de maatregelen om den post met de eerste boot te verzenden en op andere uren in Zeeuwsch-Vlaanderen te doen afhalen, weder ingetrokken.

- dat een aantal bewoners van Hansweert niet tevreden zijn over het gaslicht van de Zuid-Bevelandsche gascentrale "Oosteinde".

- dat in Zeeuwsch-Vlaanderen binnen 2 jaar niet minder dan drie coöperatieve Zuivelfabrieken tot stand zijn gekomen.

- dat de motorveerboot "Koningin Wilhelmina" dezer dagen weer in de vaart werd gebracht. Haar vrijwillige controleurs zullen weer aan den slag moeten.

- dat aan de zeezijde van den zuidelijken van den Zuid-Bevelandschen Willem-Anna-polder wederom een ernstige verzakking heeft plaats gevonden. De toestand is, terwijl we dit schrijven, niet geheel zonder gevaar. De dichtstbij wonende landbouwers hebben hun vee dan ook in veiligheid gebracht. Met man en macht wordt gewerkt om de schade te herstellen. Sommigen schatten de kosten der herstellingen op circa 2 1/2 ton.

- dat den heer J. S. L. Korteweg met ingang van 1 Jan. a.s. eervol ontslag is verleend als notaris te Zierikzee.

- dat de Maandagsche veemarkt te Sas van Gent de vorige week voor het eerst gehouden is van 10 v.m. tot 2 uur n.m. De proef, genomen op verzoek van verschillende belangstellenden, slaagde uitstekend. Er was meer vee aangevoerd dan gewoonlijk.

- dat de vorige week het Vendu-huis in Vlissingen door het vuur vernield werd. De brandweer kon de omliggende panden vlam-vrij houden.

- dat de Goesche najaars-kermis. Toondagen geheeten, een nat, doch overigens goed verloop had. Tal van guldens en goede Hollandsche riksen verhuisden van het land naar de stad, als ruilmiddelen tegen Kermispret.

- dat op de mailschepen van de stoomvaart-maatschappij "Zeeland" over eenigen tijd installaties zullen worden aangebracht tot het nemen van proeven met het voeren van draadloos-telefonische gesprekken met den Nederlandschen vasten wal. Volgens de "Middelburgsche Courant" zal daartoe te Scheveningen-radio een provisorische zender gereed worden gemaakt; de ontvangst zal waarschijnlijk te Noordwijk-radio plaats vinden.

- dat door het sub-comité voor den historischen optocht bij de feesten te Hulst in 1930 te houden thans een plan ontworpen is, waarbij aan den optocht zullen deelnemen 60 paarden en 10 wagens met 180 personen. De optocht wordt verdeeld in drie hoofdafdeelingen en wel: "De Kruistochten"; "de Opbloei van Hulst" en "de Opbloei van Hulster-Ambacht".

- dat de houten molen te Scherpenisse, dateerend uit de 16e eeuw, onder sloopershanden zal vallen. Op het vrij komend terrein zal een woning worden gebouwd.

Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag!

Adieu ......

HET DAGBOEK VAN PHILEMON ZIJDEWIND

20 Nov. - Wat zachter weer, bovendien 'n zonnetje. Met gezwinden spoed mijn haren laten snijden bij den kapper. Toen ik onder de schaar vandaan kwam, vertelde distillateur Karmijn me in vertrouwen, dat de Figaro juist nog een grooten schelm geknipt had. Was 'n nieuwtje voor me. Nooit geweten, dat er in dien nuchteren barbier ook detectivetalenten sluimerden. Zal het in de soos eens ter sprake brengen, misschien weten ze er daar meer van. Ik heb vandaag niet met smaak mijn Kamerverslagje gelezen. Dat is de schuld van dat officieele bericht over het aanwezig zijn van een lek in Waterstaat. Was het in hemelsnaam maar in Buitenlandsche zaken geweest! Daar is toch geen ander water dan in de karafjes. Maar Waterstaat. .. . en dan lek. Als nu het schip van Neerlands staat maar niet naar den kelder gaat.

21 Nov. - De beurscrisis schijnt weer zoowat voorbij. Heb mijn spaarpenningen weer op de postspaarbank gezet; tenslotte heb je toch ook vriendschap met zoo'n directeur! In de Kamer hadden ze 't gister weer over Giessen-Nieuwkerk. 0, o, wat 'n heilige verontwaardiging tegen die rechterlijke dwaling. Ik vind, dat die heeren maar wat zachter van stapel moeten loopen. Mijn grootvader zou altijd zeggen, dat de beroemdste politici hun succes te danken hebben aan het onschuldig veroordeelen van hun tegenstanders. Kleine wrijving met Liesbeth. Ze was boos omdat ik zweeg, toen ze me mededeelde, dat ze eraan dacht om mee te doen aan een schoonheidswedstrijd. Erg onbillijk. Ik kan nu eenmaal niet spreken, wanneer ik lach.

22 Nov. - Verschrikkelijke film -gezien. Bloed, vuur, vlammen en liefde. Ten slotte de held met zijn tegenspeler aan 't worstelen boven op 'n kerkgebouw. Beiden tuimelden naar beneden. De schurk brak zooals 't behoort zijn nek en de held tuimelde ongedeerd voor de voeten van zijn geliefde, "Ging het moeilijk, Ronald", lispelde de aanminnige maagd, "Heelemaal niet Beatrice", repliceerde de gelukkige overwinnaar. "'t Liep juist van 'n leien dakje". Gevatheid is toch maar alles, behalve wanneer je de politie op je hielen hebt, zou Wybo zeggen. In den Haag is een wandelaarster in het water gereden door een auto; haar echtgenoot sprong haar direct na. Dat zou ik nu nooit doen. Het is net of je geen oogenblik buiten je vrouw kunt!

23 Nov. - De verschillende herbergen vlaggen vandaag halfstoks. Ook de café-bezoekers deelen in die neerslachtigheid. In Den Haag is namelijk een groote brouwerij in de asch gelegd. 'n Paar millioen liter bier is in de vlammen opgegaan en een gelijke hoeveelheid kreeg waterschade. De brandweer heeft bovenmenschelijke pogingen gedaan om te redden wat er te redden valt, maar tenslotte komt aan iedere dorst, zelfs de grootste helaas een einde. Krimp van Dulmen vroeg vandaag of ik niets voelde voor het gouverneurschap van Curacao. Nu ik geloof vast, dat een Zeeuw er wel wat van maken kan, maar zoolang Veere nog op mij hoopt, houd ik mij kalm.

24 Nov. - Op bezoek geweest bij griffier Dorias en hem helpen zoeken naar een fout in zijn radio-toestel. Ik ben daar nogal handig in. Halverwege moest ik echter uitscheiden omdat de vier lampen waren gesprongen en Zondags zijn de winkelzaken hier gesloten. Ik stelde nog voor om eens proeven te nemen met de ganglamp, doch alle ondernemingsgeest was in mijn vriend gebluscht. Van dat is het een echte ambtenaar. Ik ben heel anders. Al zou ik zijn heele toestel hebben moeten bederven, gaarne zou ik vol gehouden hebben, tot ik 't defect vond.

25 Nov. - Vandaag bij den tandarts geweest. Die eischt van me, dat ik een nieuw gebit bij hem zou bestellen. Met de jobstijding huiswaarts. Liesbeth vond het echter goed. Als man en vader tel je nog wel even mee in een huishouding. Nu moet ik nog toestemming van de Oudheidkundige vereeniging hebben. Misschien zou ik 't zoo wel kunnen wagen, maar ik zit in het bestuur en hooge boomenvangen nu eenmaal veel wind.

26 Nov. - Met de kinderen naar Goes gegaan ter Toondag. Onuitbluschbare energie bij dat jonge goed. Ze wilden overal in. Herinnerde me op het juiste moment wat Breeduitstra eens gezegd heeft: "Eerst tracteer je ze op 'n paar dubbeltjes oliebollen of andere vettigheid; vervolgens laat je ze ergens in draaien en dan zijn ze als was in je handen." Dit recept toegepast. Verwonderlijk succes. Na toediening algemeene aandrang om huiswaarts te gaan!

VEREENIGINGSNIEUWS

ZEEUWSCHE VEREENIGING "ONS ZEELAND" te UTRECHT.

Uitnoodiging

tot bijwoning van een CLUBAVOND te houden op Zaterdag 30 November a.s. in Hotel de l'Europe, Vredenburg (vergaderzaal 2e étage) 's avonds 8 uur, zaal open 7.45 uur.

Programma.

l. Opening.

2. Voordracht door Mevr. C. B. Poll-V. d. Velde:

Oe Piet an z'n twêde vrouwe kwam........ H. E. Beunke

3. St. Nicolaas tractatie.

4. Groote verloting van mooie en lekkere diengen;

Hoofdprijs: Electrische schemerlamp.

5. Voordracht door Mej. C. J. Swenne:

Joos speelt voe Sinterklaos.......... D. A. Poldermans

6. Gezellig samenzijn tot 12 uur.

Toegang op contributie kwitantie 4e kwartaal 1929. Introductie als gewoon.