Ons Zeeland 1929, nummer 52

Vorige nummer Volgende nummer Overzicht Online zoeken

BELANGRIJKE MEDEDEELING.

Na 1 Januari a.s. zal "Ons Zeeland" niet meer als "ons Zeeland" verschijnen, doch worden opgenomen in de Zeeuwsche Editie van "Groot Rotterdam".

Reeds lang heeft het bij ons een punt van overweging uitgemaakt, of het verstandig was met de uitgave van "Ons Zeeland" voort te gaan. De financieele uitkomsten der exploitatie waren niet van dien aard, dat van een "winstgevend object" kon worden gesproken, zoodat, uit zakelijk oogpunt bezien, voortzetting geen zin had. De uitvoering van het blad is, doordat steeds het beste wordt gegeven, duur en dit zou op zichzelf geen bezwaar zijn, wanneer wij als geïllustreerd Weekblad in onze Provincie alleen stonden. Waar echter het toch reeds kleine terrein nog met een ander moet worden gedeeld, is het onmogelijk om de exploitatie loonend te maken.

Aan den anderen kant tellen wij nog een groote schare abonné's, die wekelijks met verlangen naar ons blad uitzien. Vooral de Zeeuwen, die niet in de Provincie woonachtig zijn, hechten zeer aan ons blad en menigmaal mochten wij uit verre oorden brieven ontvangen, waarin men met enthousiasme gewag maakte van het genoegen dat "Ons Zeeland" aan de Zeeuwen in den vreemde bezorgde. Mochten wij een blad, dat nog door zoo velen werd gewaardeerd, ja, door menigeen als onmisbaar werd beschouwd, zonder meer opruimen?

Wij hebben gezocht naar een oplossing en hebben die ook gevonden. De Administratie van "Groot Rotterdam" hebben wij bereid gevonden om met ingang van 1 Januari ons blad met haar "Zeeuwsche Editie" te combineeren en daarin op te neemen, zoodat "Ons Zeeland" na 1 Januari a.s. wel niet meer in zijn ouden vorm verschijnt, doch toch nog zal blijven voortleven.

Onze abonné's ontvangen met ons laatste nummer een proefnummer van de Zeeuwsche Editie van "Groot Rotterdam" en wij hopen van harte, dat de kennismaking met dat blad hen er toe zal brengen hun abonnement daarop te laten overgaan.

Zij, die het abonnement niet wenschen voort te zetten, verzoeken wij beleefd hiervan kennis te geven aan onze, Administratie. Wij vertrouwen echter, dat onze abonné's ook het blad in zijn nieuwen vorm niet zullen willen missen, wanneer zij het eenmaal hebben leeren kennen.

Ten slotte rest ons een woord van warmen dank aan allen, die op eenigerlei wijze "Ons Zeeland" moreel en financiëel hebben gesteund.

Een speciaal woord van dank komt zeker toe aan onzen Hoofdredacteur, den Heer Antoine van den Berg te Goes, die aan ons blad gedurende drie jaar zijn beste krachten heeft gegeven. De Heer Van den Berg zal, in verband met andere hem onlangs opgedragen journalistische werkzaamheden niet in de gelegenheid zijn aan "Groot Rotterdam" mede te werken, zoodat hij met het laatste nummer van de "Ons Zeeland"-lezers afscheid neemt.

Ook onzen verderen medewerkers onzen hartelijken dank voor de toewijding waarmede zij steeds in het belang van ons blad hebben gewerkt. Wij hopen dat, voor zoover zij aan de Zeeuwsche Editie van "Groot Rotterdam" blijven medewerken, zij aan dat blad met evenveel liefde en toewijding hun krachten zullen geven.

En hiermede nemen wij dan afscheid van allen met wien: wij door "Ons Zeeland" in aanraking kwamen, hen dankend voor den steun en sympathie gedurende de vier jaar dat wij het blad uitgaven, ondervonden.

DE UITGEVER.

DE ZEEUWSCHE WEEK

Voor het laatst deze rubriek schrijvende, kunnen we geen weerstand bieden aan het verlangen om deze week de "Zeeuwsche Week" anders te verzorgen dan het steeds te doen gebruikelijk was.

Geen beschouwingen over allerhand onderwerpen, die de Zeeuwen in het afgeloopen tijdvak van 7 dagen interesseerde, althans verondersteld werden te interesseeren, geen goedkeurende klapjes op de nekken van hen, die in de voorbije week dingen deden die o.i. in het belang der Zeeuwen waren, geen opheffingen van, noch boet-predicaties tot hen, die in onze oogen de Zeeuwsche goede zaak schaadden ....

Niets van dat alles.

Slechts even een korte stilte, want we staan op de Kade bij een vertrekkende, een vertrekkende, die nimmer terug zal komen.

"Ons Zeeland" reist zoo dadelijk af....

In het vorige nummer is deze verre, onafwendbare reis aangekondigd, en nauwelijks was deze afkondiging geschied, of de vele vrienden van den reiziger wendden zich tot een van diens geestelijke vaders met allerlei vragen, waarin, steeds het accent van het leedwezen trilde.

Wij hebben deze vragen niet alle kunnen beantwoorden, doch we hebben bijna steeds verwezen naar de mededeling van den uitgever, die toch eigenlijk geen nadere uiteenzetting van noode heeft.

De vragers hebben ons verheugd! Ze gaven blijk dat de vrienden van den reiziger - ons uiteraard zéér dierbaar, omdat we hem meer dan 3 jaar aan het hart gekoesterd hebben - zich om zijn lot bekommerde, dat ook zij hem lief hadden, dat zij zich voor zijn nieuwe bestemming interesseerden.

Daarvoor dank. Want beter dan iemand anders is het ons bekend, dat de vertrekkende voor al zijn getrouwen niet altijd de gemakkelijkste man is geweest. Wel een vriend echter, en we gelooven te mogen zeggen: in den waren, zin des woords. Hij maakte aanmerkingen, was soms bedillerig, dan weer hatelijk, nooit uitbundig zijn vrienden prijzend. Hij wees hen meermalen feiten, zoodra hij meende dat deze aanwijzingen in hun eigen belang waren.

Verder poogde hij een gezellig cadeau te zijn...

Door zijn karakter, dat niet het karakter van Jan Goedzak was, heeft hij zich in den loop der jaren vele vrienden verworven.

Dat is meermalen gebleken in enthousiaste brieven uit alle deelen der provincie, uit alle deelen van ons land, en even voor zijn vertrek kwam het opnieuw tot uiting.

Allen brengen we daarvoor zeer veel dank.

x

Op een andere plaats in ons blad memoreert een onzer medewerkers de geschiedenis van den vertrekkende. Wij hebben daaraan niets toe te voegen, omdat zij volledig is weergegeven. Ook ligt het niet in onze bedoeling hier nogmaals uit te weiden over het doel, dat "0ns Zeeland" zich steeds stelde of over de vraag in hoeverre dit doel bereikt is geworden. De reis, waarvan "Ons Zeeland" nimmer in ons midden zal terugkeeren, weerhoudt ons van een balans zijner geestelijke waarden. . . .

Ons rest slechts dank.

Dank aan de lezers, die "Ons Zeeland" week in, week uit, jaar in jaar uit in hun woningen ontvingen, en die gelukkig in de gelegenheid zijn de reis in het andere land te volgen.

Dank aan den onvergetelijken neer G. W. den Boer, met wien we op de meest prettige wijze tot kort voor zijn dood aan de belangen van "Ons Zeeland" hebben mogen werken.

Dank aan de overige heeren der Directie, aan alle medewerkers, die hun pennen, hun foto-toestellen en hun talenten in dienst van ons Zeeuwsche weekblad hebben gesteld met een toewijding, die ons steeds ten zeerste verheugd heeft.

x

De laatste "Zeeuwsche Week" is geschreven.

Het vertrek is aanstaande.

De boot vaart dra met "Ons Zeeland" af.

Houdt zee, en.... vergeet in het nieuwe land het oude niet geheel!

 

ZITTENDE BIJ ...

ANTOINE VAN DEN BERG.

Men heeft mij verzocht in het laatste nummer van "Ons Zeeland" een "Zittende bij" te wijden aan den Hoofdredacteur van dit blad.

Zelden is het mij zoo moeilijk gevallen aan een verzoek te voldoen als thans, want ik zou slechts "bij hem kunnen zitten", door plaats te nemen tegenover een van het hoofd tot de voeten reikenden spiegel.

Zou ik zulks doen, dan kan het interview nooit lang genoeg duren om er.... een stukje over te houwen.

Dus . . . geen interview; bij het plaatje blijft het gebruikelijke praatje ditmaal achterwege.

 

VAN EIGEN BODEM

UIT ZEELAND's VERLEDEN.

door

D. A. DE STOPPELAAR.

GOES VOOR DE SATISFACTIE.

XIX.

De vorming van een college van gevolmachtigden ter verdeeling der omslagen ten behoeve van de op Zuid-Beveland vertoevende soldaten heeft spoedig plaats. Het bestaat uit zes leden, n.l. twee burgemeesters der stad, de baljuw en de dijkgraaf bewesten Ierseke. Natuurlijk kunnen de heeren het moeilijk eens worden over de door een ieder te dragen lasten en het behoeft geen verwondering te baren, dat aanstonds na zitting dezer commissie een stroom van verzoekschriften en klachten losbreekt. Vooral de Kruiningers zijn heel ontstemd en laten niet na zich bij hun ambachtsheer, een der voornaamste edelen van Zeeland, te beklagen; deze stuurt hun grieven door naar het hof te Brussel.

Maar ook de zes gevolmachtigden, onmachtig hun schikkingen te doen nakomen, wenden zich tot Requesens, die daarop twee leden van den Raad van Braband zendt om geschillen op te lossen. Zulks gebeurt dan na lang onderhandelen met de stad, eiland en geestelijkheid, zoodat 30 September 1575 kan bepaald worden, hoeveel elk stuk land per gemet moet opbrengen, welke de eet- en drinkwaren zijn, waarop impost geheven zal worden, op welke manier de omslagen ontvangen en besteed zullen worden.

Thans blijft nog over de moeilijkheden ten aanzien van de inlegering van soldaten; tot een resultaat komt de commissie op dit punt niet. Eindelijk wordt deze aangelegenheid voor afgedaan beschouwd bij een besluit van 26 Januari 1576, genomen door de Goessche magistraat en waarbij bepaald wordt, dat van iedere honderd soldaten de stad er dertien zal nemen; de overigen zullen door de commissie over het eiland verdeeld worden.

Wat later worden de gevolmachtigden door den gouverneur belast met de bewapening der eilandbevolking, uit vrees voor invallen der geuzen. We zien de heeren wapens koopen, deze uitdeelen, wachten instellen, soldaten werven; zelfs een overste staat in hun dienst. In al deze aangelegenheden moeten zij overleg plegen met den magistraat van Goes. Onder al die omstandigheden worden nog pogingen aangewend om die Zeeuwsche steden, welke nog onder 's Konings gezag staan, te bewegen het schotgeld op te brengen; Reimerswaal (1) hoe gehavend ook in den laatsten strijd tusschen Geuzen en Spanjaarden, Tholen, de Prelaat en de Edelen stemmen toe, maar Goes weigert ronduit.

Juist is men met elkaar hierover aan het kibbelen, als het plotseling overlijden van Don Louis de Requesens bekend wordt. Nu is van betaling geen sprake meer: ruim f 141.000 heeft men voorgeschoten, met geen vooruitzicht deze ooit terug te krijgen.

Gouverneur de Beaumont voelt zich de handen nu geheel vrij en plundert naar hartelust. Reeds in December '75 dwingt hij de boeren hun graan in de stad op te leggen, belovende de zolders en pakhuizen, waar deze waren opgeslagen zullen worden in hun macht te laten; zonder hun voorkennis en van burgemeesters en leden der commissie zal de Beaumont er niets uit doen nemen, dan tegen behoorlijke betaling. Maar na Requesens dood ontneemt hij hun alle contrôle en laat de levensmiddelen vervoeren naar door Spanjaarden bewoonde huizen. De magistraat, hiertegen verzet aanteekenend, scheldt hij uit voor ladronen (bedelaars). De Raad van State tikt hem echter op de vingers, doch mist feitelijk macht zich te doen gehoorzamen. De eilandbewoners lijden van twee kanten: van hun z.g. beschermers, de Spanjaarden en van de insluitende geuzenvloot, welke hen, nog vijanden zijnde, geïsoleerd houdt van hun naburen. Zoodoende is het hun niet mogelijk zich van de veldvruchten te ontdoen, of ten eigen behoeve dingen te koopen, welke noodzakelijk zijn en het eiland niet oplevert. Soms laten de geuzen den handel met de Koningsgezinden toe, om zoo licenten te kunnen heffen; van den anderen kant begunstigt de Brusselsche Raad van State dien handel oogluikend, opdat de Z.Bevelanders dan ten minste iets kunnen verdienen.

Maar gouverneur de Beaumont steekt een spaak in het wiel; hij verklaart het gezag van den Raad van State voor niet wettig en erkent slechts de Roda; een der uitgezette leden van dat college, tevens het hoofd der muitende Spaansche soldaten. De gouverneur loopt met het plan rond stad en eiland in handen dezer woestelingen te spelen. In dezen uitersten nood zien we aan beide zijden eenige toenadering; de Raad van State geeft verlof, de termijn om met Oranje's aanhangers handel te drijven te verlengen; de prins van zijn kant staat de Zuid-Bevelanders vrije vaart op Antwerpen toe, mits zij hem hiervoor een goede som geld betalen; gevolg: nieuwe belastingen voor stad en eiland.

Onderwijl komen de Staten-Generaal bijeen naar aanleiding van de Spaansche furie.

Hebben de negen compagniën van graaf Hannibal de Spaansche soldaten in 't plunderen van Antwerpen ter zijde gestaan, de achtergebleven afdeeling van dit regiment te Goes gelegerd, raakt eveneens in gisting. Heeft men hun niet beloofd volle afbetaling? Als deze uitblijft vatten zij het plan op, de voornaamste ingezetenen in gijzeling te houten, om zoodoende betaling af te dwingen, waartegen zij gehoorzaamheid aan den Koning beloven. De Algemeene Staten door de Goessche magistraat hiervan verwittigd, betuigen aan het krijgsvolk hun genoegen over de beloofde gehoorzaamheid. Wat de betaling betreft, zoo verklaren zij, dat indien de bezetting met een redelijk uitstel genoegen neemt, den eed aflegt aan Koning en Algemeene Staten, men een maand soldij zal afbetalen en wel onder voorwaarde, dat stad en eiland voor de tweede maand zorgen. Dat zal dan gekort mogen worden op de gelden, welke door de Alg. Staten moeten worden opgebracht. Tevens berichten zij, gaarne afgevaardigden ter Statenvergadering te zullen zien, om mede te beraadslagen over de op komst zijnde pacificatie en over het vertrek der Spaansche troepen uit de Nederlanden.

Ondertusschen wordt Goes door de Spanjaarden verlaten; deze sluiten zich aan bij hun muitende collega's; ook de gehate gouverneur Don Philips de Beaumont vertrekt. Achter blijven slechts twee Duitsche vendels onder bevel van van den Ende.

Direct na het sluiten der Gentsche bevrediging spreken de Staten-Generaal den wensch uit, alle Zeeuwsche steden onder Oranje's stadhouderschap te vereenigen. Niet het minst van wege hun vrees, hoe Goes door dwang der bezetting, welke de Roda aanhangt, de partij der muitende soldaten zal kiezen. De Duitschers ontvangen dus bevel zoo spoedig mogelijk stad en eiland te verlaten en zich naar 's-Hertogenbosch te begeven. Maar hun bevelhebbers, om deze order te kunnen sabotteeren, zoeken telkens uitvluchten.

Dat weten zij zoo tot Februari 1577 te rekken; de Staten zenden tenslotte Spranchies naar Goes om het den Duitschers eens duidelijk te maken, dat zij nu eindelijk naar Den Bosch dienen te vertrekken. Maar als hij hier gearriveerd is, blijkt een der hoplieden naar Brussel te zijn vertrokken, om verandering in het besluit van den Raad te verkrijgen. Dit is voor den anderen bevelhebber een pracht gelegenheid het vertrek te verschuiven, terwijl de soldaten van Dieterich, den afwezigen hopman verklaren, niet zonder hem te willen vertrekken.

Ons is een dagverhaal uit dezen tijd bekend en het is niet onaardig eens na te gaan, welke de voorwendsels waren door de Duitschers gebruikt, om hun verblijf hier te rekken. Nu eens heet het, zij moeten eerst de rekeningen in de herbergen afdoen: dan weer vragen zij levensmiddelen voor den tocht naar den Bosch. Op een anderen dag trekken zij de echtheid van het Statenbevel tot afmarsch in twijfel; een oogenblik later beklagen zij zich over de geringe belooning voor hun trouwe(!) diensten. Als men hen wil inschepen met bestemming naar Antwerpen, voeren zij aan, dat men hen in handen der geuzen wil overleveren, waar zij zullen worden afgeslacht. Goes zendt haar raadpensionaris tot Oranje ter verkrijging van een vrijgeleide voor die lastige kwanten. Het wordt voor 22 Februari verleend. Maar dien dag komt Dieterich terug en nu begint het lieve leven van voren af aan. Het eenige, wat de magistraat verkrijgt, is, dat beide hoplieden gezamenlijk en ineens hun verzoeken kenbaar maken. In een geschrift voorzien met hun wapenschildjes, verzoeken zij aan de magistraat o.a. de verzekering, dat in stad en eiland geen ander krijgsvolk zal worden toegelaten. Zij vragen tweeduizend kronen ter leen, kwijting van alle schulden, benevens eene verklaring, dat niemand meer iets van hen kan vorderen.

Voorts verzoeken, zij een commissaris van wege den prins en vier leden der Goessche magistraat om hen op hun tocht te vergezellen, als waarborg strekkende voor hun behouden aankomst te Den Bosch. In het eerst hebben de Goessche heeren er weinig ooren naar; men vraagt den hoplieden uit wiens naam zij dat alles vragen. En zij antwoorden dan doodleuk, dat zij dat doen uit niemands last, maar dat het zulke redelijke zaken zijn, zoodat heeren regeerders deze niet zullen weigeren ....

Thans stelt de magistraat de vraag, of hun krijgsvolk, indien hun toezeggingen bewilligd worden, daarmee genoegen zal nemen. Ongelukkig komt hun schrijven in den middag en de soldaten laten de Goessche regeerders weten, "dat het hun gewoonte niet is belangrijke zaken na het middagmaal te behandelen."

Maar tenslotte reikhalst men van de soldaten verlost te worden; al hun verlangens worden ingewilligd, uitgezonderd de commissaris van wege den prins.

In dertien schepen zien we de bezetting den 26en Februari 1577 vertrekken. Hun beide hoplieden verklaren, dat zij nu ja, eenmaal heengaan, daar zij hun woord aan de Algemeene Staten hebben gegeven. De een wenschte om vijfhonderd daalders, die belofte nooit te hebben afgelegd; de ander noemde zich een gek, ooit een belofte hieromtrent te hebben gegeven en zoo dit niet het geval was, hij wel zou weten, wat hem te doen stond ....

En hiermede zijn Goes en Zuid-Beveland eindelijk van het vreemde krijgsvolk verlost. Op denzelfden dag van het vertrek der troepen schrijven de stadsoverheid en de zes gevolmachtigden van het eiland een dankbrief aan den Raad van State, waarbij zij nog eens in het kort aanstippen, wat men alzoo van die vreemde soldaten geleden heeft.

Voorts geven zij te kennen, hoe burgers en eilandbewoners gezamenlijk zullen waken over Z.-Beveland, waaraan heeren Staten niet behoeven te twijfelen, te meer "daar het thans hun eigen goed en leven was, waarvoor zij te zorgen hadden."

De daad bij het woord voegende, richt de magistraat reeds een compagnie van driehonderd burgers op, bestemd om dag en nacht de wacht te houden. Goes ademt thans vrij; wel zijn de lasten nog groot, waaronder men gebukt gaat, maar men weet, dat zulks nu geschiedt ten eigen bate en niet meer ten dienste van vreemde troepen. Allengs keeren de uitgewekenen terug; onder meer normale toestanden begint men thans te leven. Zóó vinden wij Goes aan den vooravond van de satisfactie.

(1) Smallegange: Kroniek van Zeeland D I, B III, bl. 277.

Blok. Gesch. Ned. Volk D III, bl. 138.

Zie ons Zeeland no. 17.

GOES EN DE SATISFACTIE.

XX.

In het voorgaande stuk hebben wij vermeld, hoe de Zeeuwsche steden, nog 's Konings zijde houdend, bij brieven van 22 September 1576 door den Raad van State worden opgeroepen deel te nemen aan de beraadslagingen over den vrede. Daar zij echter niet verschijnen, volgt op 4 October eene nieuwe aanschrijving. Eindelijk komen dan Zierikzee en Goes half October ter vergadering te Brussel. Zij stemmen echter niet mee, aangezien de prins ongaarne zulks ziet, daar hij Zeeland beschouwt als geheel aan zijn zijde te staan en behoorend onder zijn stadhoudersschap.

Bovendien achten de Algemeene Staten het onjuist, dat twee steden de Staten van Zeeland zouden vertegenwoordigen, terwijl de andere Zeeuwsche steden, die zich eveneens staten noemen, handelende partij zouden zijn.

Als de afgevaardigden van beide steden eenigen tijd te Brussel vertoefd hebben, doen zij de Algemeene Staten weten, op last hunner magistraat hier naar toe gekomen te zijn ter beraming van middelen om tot bevrediging te geraken, doch dat zij zich door afwezigheid van prelaat, edelen en andere steden van Zeeland zich niet gemachtigd voelen om zonder deze iets te besluiten. Zij verklaren echter verschenen te zijn om blijk te geven, hoe het Zierikzee en Goes niet ontbreekt aan ernstig streven mede te werken tot den vrede en het vertrek der Spanjaarden.1) Het verloop des vredehandels is reeds elders verhaald en leidt tot de bekende pacificatie. 2) Volgens het zesde artikel dezer bevrediging zal Oranje stadhouder van Zijne Majesteit zijn over Holland en Zeeland en wel over diè steden en plaatsen, welke hij op dat oogenblik onder zijn macht had. En 't volgend artikel bepaalt, dat, steden en plaatsen onder zijn lastbrief behoorend, doch niet onder zijn bestuur staande, voornoemd artikel zal geschorst blijven, totdat deze steden zich onder de bevrediging zullen gevoegd hebben en de prins hun op diè punten satisfactie geeft, welke zij wenschen; hetzij ten aanzien van den godsdienst, hetzij ten aanzien van iets anders.

De Staten-Generaal, om Oranje te believen ondersteunen dit artikel, zelfs verbieden zij handel te drijven met steden, welke de pacificatie niet aannemen, op verbeurte van lijf en goed. 3) Goes trachten zij voor de bevrediging te winnen door hen te ontheffen van de betaling van het krijgsvolk.

De Raad van State schrijft 7 December aan de stad, dat de Algemeene Staten hiertoe zijn overgegaan, in de hoop, zij nu de bevrediging zal toetreden, "om alzoo het welzijn des vaderlands te bevorderen." En daar de stad nog niets van zich heeft laten hooren, wordt zij ten spoedigste verzocht hare instemming met de bevrediging te betuigen.

Tien dagen later verklaart Goes zich te willen voegen naar den wensch van Heeren Staten, "voor zooveel betrof de Gentsche Pacificatie en het vertrek der Spanjaarden tot den dienst van Z. M. en bescherming van het R. K. geloof, onder de belofte van zich te zullen schikken naar de middelen tot delging der oorlogskosten door de Staten voorgesteld of nog te stellen." 4)

Liever hadden de Heeren Staten een ruimere verklaring gezien. Weliswaar heeft de stad zich bij de pacificatie gevoegd, doch zònder Oranje te erkennen als stadhouder, blijft zij onvereenigbaar met de andere steden van Zeeland, hetgeen natuurlijk wat stemmen betreft, in de Zeeuwsche Statenvergadering moeilijkheden zal teweeg brengen.

Ondertusschen nemen zij Goes en de Zuid-Bevelanders onder hun bescherming "om te genieten de vrucht van den vrede tusschen hen en de prins van Oranje met de Staten van Holland en Zeeland gemaakt." Stad en platteland zullen echter géén stem hebben vóór zij zich gevoegd zullen hebben bij de andere leden van Zeeland onder het stadhouderschap van den prins, zonder acht te nemen op de eischen van den zoo even verkozen bisschop van Middelburg, M. a. w. de rechten van het lid der geestelijkheid worden hier voorbij gegaan.

Eigenlijk is deze schikking der Alg. Staten niet met de Gentsche pacificatie overeen te brengen; deze toch bekrachtigde alle privilegies en nu ontnam men Goes vóorloopig het recht tot stemmen. We mogen echter niet uit het oog verliezen, dat sedert men die leden van Zeeland, 's prinsen zijde houdend, voor Staten erkend heeft, men wel niet anders kan handelen; wil de stad haar stemrecht genieten, zoo zit er niets anders op, zich met de reeds geconstitueerde Staten van Zeeland te vereenigen.

Een gecombineerde vergadering van Goessche magistraat en dorpsbesturen vindt nu plaats; besloten wordt tot het zenden eener commissie naar den prins. Het zijn weer oude bekenden: burgemeester Polderman, dijkgraaf Blancx, pensionaris Valcke en schepen Vosmaar. Hun volmacht is ruim: zij moeten uit naam van burgers en ingezetenen van stad en eiland volgens den vrede van Gent op eene behoorlijke satisfactie aandringen. Stad en eiland zullen dan komen onder Oranje als koninklijk stadhouder van Philips.

Punten betreffende de satisfactie mogen zij vermeerderen of verminderen naar gelang het uitkomt, mits niet onvereenigbaar met den R. K. Godsdienst, eerbied aan den Koning, rust en welvaart van stad en land.

In 't begin loopen de wederzijdsche onderhandelingen verre van vlot; de ingezetenen, jaren lang gekweld door vreemde soldaten, verklaren zich buiten machte iets op te brengen, waar Oranje, zelf doodarm, geen genoegen mee kan nemen. De afgevaardigden doen van 's prinsen eischen verslag aan de magistraat, welke daar er eene oplossing gevonden moet worden, opnieuw tot onderhandeling last geeft. Na veel gehaspel worden beide partijen het na een maand eens.

De satisfactie van Goes wordt 22 Maart 1577 door prins en gevolmachtigden te Middelburg gesloten en bezegeld, om den 27en van die maand te Goes van af het stadhuis te worden afgekondigd.5)

Hare voornaamste bepalingen zijn als volgt: aangezien Goes en Zuid-Beveland in den voorafgaanden oorlog ten opzichte van de andere steden en eilanden in Zeeland neutraal zijn gebleven, den R. K. Godsdienst hebben behouden, zoo stemt de prins van Oranje toe in de onverkorte uitoefening van dien Godsdienst. Hij belooft deze te beschermen en te onderhouden, zooals zulks bij het vierde artikel der Gentsche pacificatie is bepaald. Geenszins zal hij dus toelaten, dat iemand van wat land, hoedanigheid of betrekking hij ook is, binnen Goes of Zuid-Beveland iets onderneemt strijdig tegen de algemeene rust en vrede of tegen den R. K. Godsdienst en de uitoefening er van. Evemnin mag iemand, daarover door woord of daad beleedigd worden.

Aan den anderen kant mogen die van Holland en Zeeland zich vrij binnen Goes en 't eiland bewegen om koophandel te drijven en er te wonen, zonder dat zij naar hun geweten onderzocht of terzake daarvan zullen worden verontrust. Tot meerderen waarborg neemt de prins onder zijn bescherming alle kerken, geestelijke instellingen van stad en eiland. benevens alle R. K. geestelijken, die daar zijn of komen. mitsgaders hun particulieren eigendom. 7)

Oranje zal tevens geen gouverneur aanstellen of krijgsvolk binnen stad en eiland in garnizoen leggen, dan op kosten van de gemeene zaak en met medeweten der overheid. Is zulks noodig, zoo zullen nòch gouverneur, nòch soldaten, de belijders van den R. K. godsdienst, nòch hun personen of goederen ook maar eenige hindernis of beletsel mogen aandoen.8)

Het is van belang om het hier meegedeelde uit de satisfactie te vergelijken met hetgeen in 1578 in de stad is gebeurd.

Al deze zooeven genoemde punten uit de satisfactie gaan in tegen de Holl. Zeeuwsche unie. 9) Maar we zullen zien, hoe in de komende dagen de Goessche magistraat aan de bedongen voorwaarden vasthoudt ten aanzien van inlegering van soldaten en magisttaatbestelling, hoezeer de unie den prins eene grootere bevoegdheid toekent.

"Geen betoog dat dit onderscheid tusschen leden van een en hetzelfde landschap," zoo zegt van den Spieghel, "noodwendige verwarring in de regeering moet veroorzaken." Vandaar dan ook, dat Holland en Zeeland probeeren die satisfactie ongedaan te maken en Goes te bewegen den prins te erkennen als hoofd en hoogste overheid, zooals bij de unie in beide gewesten is vastgesteld.

Hoezeer ook de stad verknocht is aan den ouden godsdienst, nochtans schroomt zij niet zich te verzetten tegen de aanmatigingen van Johannes van Strijen, den in de plaats van Nicolaas à Castro verkozen bisschop van Middelburg. Op Zuid-Beveland had men slechts één mannenklooster, dat der Kruisbroeders en wel van de orde der Augustijnen. Het had aanzienlijke inkomsten en voorrechten en was voor moordenaars een vrijplaats. Bij stedelijke keur was het sinds 1430 onder bescherming der stad gesteld en bevestigd in het genot van al hare rechten, mits zij bijdroegen in de algemeene lasten zooals ieder poorter der stad.

Als na de inname van Middelburg de positie des bisschops précair wordt, zoekt hij nog zooveel mogelijk van zijn inkomsten te redden. Te Leuven, een toevlucht vindend, tracht hij de goederen der Kruisbroeders aan zich te trekken en meent deze te moeten inlijven krachtens een bul in de kanonieke kerkgoederen van Middelburg.

Maar de Goessche regeering moet daar niets van hebben, doch te vergeefs, 't eenige wat zij verkrijgen kunnen is een bevel der Brusselsche regeering, waarbij de Kruisbroeders, thans geheel ten laste gekomen van de stad, door hen van het noodige moeten worden voorzien. 10) Daar echter hun kerkgoederen bij de satisfactie nog geheel intact zijn, schijnen zij een middel gevonden te hebben om 's bisschops besluit ongedaan te maken. Op 1 Januari 1578 besluit de magistraat, dat de Kruisbroeders, aangezien men toen niet wist waar de bisschop zich ophoudt, alle inkomsten mogen behouden, welke hun klooster ontvangt. Later zijn hun goederen door Oranje aan de armen van Goes geschonken.11)

Hebben de Staten, van Holland en Zeeland bij hun unie in '76 de openbare belijdenis van den Gereforneerden godsdienst vastgesteld om tevens alle andere te doen ophouden, nu Goes en Tholen niet tot de unie zijn toegetreden, blijft daar de Katholieke leer gehandhaafd. En bij de pacificatie worden de religiezaken in Holland en Zeeland gelaten op den voet zooals ze zijn, totdat de Staten-Generaal hierover van gedachten hebben gewisseld, terwijl alleen verboden wordt iets tegen het R. K. geloof te ondernemen buiten de twee bovengenoemde provincies van alle bepalingen, op Holland en Zeeland betrekking hebbend, worden die plaatsen nadrukkelijk uitgezonderd, welke nog niet onder 's prinsen stadhouderschap ressorteeren, totdat zij tot de pacificatie zijn toegetreden en van Oranje satisfactie hebben verkregen.

Wat is nu de bedoeling van de satisfactie? Niet om zich aan te sluiten bij de overeen gekomen punten der Holl. Zeeuwsche unie. maar enkel om zich te voegen bij de Gentsche bevrediging en onder Oranje's stadhouderschap. Men hoopt immers, dat deze overeenkomst door Philips wordt goedgekeurd en dan waren immers de Nederlandsche onlusten van den baan? Niemand is bij die vredesonderhandeling genoopt zijn godsdienst te veranderen, maar om slechts satisfactie - voldoening - te nemen, totdat de lang verwachte bijeenkomst der StatenGeneraal over dit moeilijk onderwerp zal beslist hebben.

1) Acte Alg. Staten d.d. 30 Oct. '76, o.a. te vinden in 't Oud-Archief te Goes.

2) Zie Ons Zeeland No. 45.

3) Bor. Hist. Ned. Oorl. D I, bl. 741.

4) Acten van Goes.

5) Dr. J. W. F. Nuijens: B III, D I, bl. 62.

6) Publicatieboek der stad Goes: bl. 282, e. v.

7) Bor: D I, bl. 810.

8) L. J. van den Spieghel: Hist. satisfactie van Goes, bl. 395.

9) Zie Ons Zeeland No. 38.

10)Res. van Burg. en Schep. Ao. 1574, bl. 4.

11)Zie het verdrag over de geestelijke goederen, gesloten tusschen Gec. Raden en Amb. Heeren van Z. Beveland.

Uit de geschiedenis van "Ons Zeeland".

In aansluiting op het bericht dat de uitgever van dit blad in het vorige nummer plaatste, wil ik hier een en ander meedeelen uit de geschiedenis van dit zoo bij uitstek Zeeuwsche weekblad, dat zoo veel heeft mogen bijdragen tot de belangstelling van velen voor de historie van ons gewest.

Ik acht mij daartoe competent, omdat ik meen de eenige te zijn, die als medewerker in al het lief en leed van "Ons Zeeland" vanaf de oprichting heeft gedeeld. Daarom ook is het schrijven van deze regels mij meer een plicht dan een liefhebberij, een plicht die ik overigens met de meeste bereidwilligheid vervul, omdat deze mij voor de eerste - en laatste - maal de gelegenheid geeft een woord van hulde te brengen aan uitgever en redactie van dit blad, die zeker niet te vergeefs een viertal jaren voor een goede zaak hebben gestreden. En, naar ik hoop en verwacht, spreek ik in deze mede namens de overige medewerkers en de vele lezers van "Ons Zeeland".

De geschiedenis van "Ons Zeeland" is in weinig woorden te vertellen.

Vier jaar geleden werd het blad te Haarlem opgericht. Het was ontstaan uit de behoefte om de banden tusschen de buiten Zeeland wonende Zeeuwen te versterken. Deze banden waren overigens al aanwezig; in de meeste groote plaatsen van ons land, waar veel Zeeuwen wonen, bestaan Zeeuwsche vereenigingen die den naam van Zeeland in den vreemde willen, hoog houden. Deze vereenigingen zochten contact door middel van een orgaan, en dat orgaan was "Ons Zeeland". De redactie van het blad was toentertijd in handen van den heer M. P. Cornelisse te Haarlem. Hoofdzakelijk bevatte het vereenigingsnieuws, maar men vond er ook foto's en korte schetsen. Maar het blad bezat niet genoeg abonné's om te kunnen blijven bestaan. De financieele toestand werd acuut, en op dat moment daagde er iemand op die het belang van een dergelijk blad voor onze provincie ten volle begreep, de heer G. W. den Boer, de kortgeleden gestorven eigenaar van de drukkerij die nu "Ons Zeeland" uitgeeft.

De heer Den Boer nam het blad over. Aanvankelijk kostte het veel moeite een bekwaam redacteur te vinden; voor "Ons Zeeland" brak een sukkelperiode aan, en het liet zich aanzien, dat het blad spoedig zou verdwijnen. Toen werd de redactie opgedragen aan den huidigen hoofdredacteur, den heer Antoine van den Berg te Goes, en vanaf dien tijd brak er voor "Ons Zeeland" een bloeiperiode aan. Het blad was dan ook ten goede veranderd. Een flink hoofdartikel behartigde Zeelands belangen, terwijl gedegen artikels Zeelands geschiedenis in vroegere tijden trachtten te reconstrueeren. En dan waren er de ontspanningsrubrieken en, last not least, de mooie foto-pagina's. "Ons Zeeland" was een blad dat er wezen mocht, en dat zich van vede weekbladen gunstig onderscheidde, zoowel door zijn inhoud als door zijn keurige verzorging.

Maar op den duur bleek het afzetgebied toch te klein, de hooge eischen die uitgever en redactie zelve aan het blad stelden, maakten de exploitatie duur.

Het stemt ons weemoedig wanneer wij aan den helaas te vroeg gestorven uitgever terugdenken.

De heer G. W. den Boer was een der weinige uitgevers, die het belang van zijn blad niet opofferde aan financieel voordeel. Met recht noemde de gestorvene "Ons Zeeland" zijn stokpaardje, maar eigenlijk was het hem meer: zijn troetelkind. Het ware hem gemakkelijk geweest, "Ons Zeeland" zeer rendabel te maken, maar dat kon slechts ten koste van de uitvoering en den inhoud, en dat wilde deze rechtgeaarde Zeeuw niet. Een goed "Ons Zeeland" of heelemaal geen "Ons Zeeland" was zijn parool,

En daarmede was de Hoofdredacteur het volkomen eens. De heer Van den Berg heeft mede voor het peil van het blad zeer veel gedaan. De beste Zeeuwsche publicisten heeft hij tot medewerking weten te bewegen.

En zoo valt het in alle opzichten te betreuren dat voortaan "Ons Zeeland": òns Zeeland niet meer zijn zal.

Ja, Philemon, ge zegt het wel, wat moeten we beginnen, nu we in deze kolommen de oudheidkundige vereenigingen niet meer in het ootje kunnen nemen? Er schiet ons niets over dan een smartelijke vlucht naar het "Varken met de Sirene".

En waarheen zal Willem Tell voortaan zijn doodelijke pijlen schieten?

En Adamson, hoe moet het met onze Adamson? En al onze andere getrouwen, die in zoovele Zeeuwsche woningen geliefde wekelijksche gasten zijn geworden?

We zullen daaraan verder maar niet denken. We zijn er van overtuigd dat het èn den uitgever èn de redactie èn de medewerkers èn de lezers van "Ons Zeeland" even hard spijt, dat dit noodzakelijk besluit is gevallen.

Troosten we ons met de gedachte dat we allen gedaan hebben wat we konden doen en dat wij nu eenmaal niet bij machte zijn, de omstandigheden te dwingen.

En met deze woorden eclipseer ik uit deze kolommen en deze kolommen eclipseeren met mij. ..

LEO VAN BREEN

 

DE SCHELDEZENDER

Hallo, hallo....

Hier is het uitzendstation "De Scheldezender" ....

Interesseert het u te vernemen:

- dat verschillende medewerkers van "Ons Zeeland" in "Groot Rotterdam" voor u zullen schrijven;

- dat we hopen dat u deze medewerkers in dit blad zult volgen;

- dat de Scheldezender reeds gedeeltelijk gedemonteerd is, zoodat we voor een goede uitzending vreezen;

- dat we u desniettemin een allerbest Nieuwjaar toeroepen.

Wij sluiten nu en zullen dit station niet meer heropenen.

Adieu....

Adieu....

 

DE O.Z. PRIJSVRAAG

De prijs viel ten deel aan:

MEJ. D. M. J. BRANDES -- BERGSTRAAT, ARNHEM.

SPORTIMPRESSIES

Spelverruwing.

Ons jongste artikel, getiteld "De Geest in de Voetbalsport" hebben we besloten met de belofte, een en ander te schrijven over de toenemende verruwing van het voetbalspel. We zullen thans die belofte inlossen, vooral omdat dit onderwerp op het oogenblik de aandacht der Nederlandsche voetbalwereld heeft gaande gemaakt.

Het is een niet te ontkennen feit, dat over het algemeen onze voetbalwedstrijden ontsierd worden door verregaand ruw spel en dat men met twee soorten van dit spelbederf heeft te maken, n.l.:

1. Het op onaangename, harde, roekelooze wijze van spelen door een geheel elftal of de meerderheid daarvan.

2. Het ruwe spel van een enkelen speler van een elftal individueel.

Voor een goede sportbeoefening wordt beteugeling van het eerstgenoemde soort van het grootste belang geacht. Dit is ook het moeilijkst, omdat men hier met een soort collectiviteit te maken heeft, wat repressieve maatregelen volgens de reglementen en de spelregels van den Kon. Nederl. Voetbalbond: zeer bezwaarlijk maakt. Het ruwe spelen, als genoemd sub 2, is een euvel van eenvoudiger aard.

De spelverruwing wordt aan verschillende oorzaken toegeschreven. We willen er eenige noemen:

Fouten in den clubgeest, zich hoofdzakelijk uitende door gebrek aan zelftucht in het elftal en clubchauvinisme. Het spreekt van zelf, dat een opgewonden publiek op een elftal, dat voor misbruik ontvankelijk is, een hoogst nadeeligen invloed uitoefent. In dit verband moet genoemd worden de pers, in het bijzonder de plaatselijke pers, die, dit wetende, zich laat verleiden tot vergoelijking en verheerlijking van spelers van het plaatselijk elftal. Ook de clubbladen gaan in dezen niet vrij uit.

Een andere oorzaak van ruw spel kan zijn de methode van spelen, die een elftal toepast. Het is mogelijk, dat de in de laatste jaren meer en meer gevolgde methode van het open spel meer aanleiding geeft tot ruw spel dan het vroeger meer gevolgde systeem van het gesloten spel, dat meer techniek vereischt. Het schijnt, dat de eerste methode van spelen meer aanleiding kan geven tot een onmatig gebruik van kracht.

Een belangrijke oorzaak voor ruw spel kan ook zijn de inrichting van de competities. In 't algemeen worden de competitie-belangen door de vereeniging onderschat, terwijl de strijd, om een eenmaal verkregen positie te handhaven dan wel om iets hoogers te bereiken, een bijzonder nadeeligen invloed heeft gehad op de spelverruwing.

Een vanzelf sprekende oorzaak van verruwing van het spel is ook gelegen in het slappe optreden van sommige scheidsrechters, die in twijfelachtige gevallen te laat of niet ingrijpen.

De Scheidsrechterscommissie van den K.N.V.B. heeft het dan ook noodig geacht, te trachten, het kwaad van onderaf te bestrijden. Zij is begonnen met in diverse centra van ons land lezingen te houden voor de scheidsrechters van haar eigen Bond zoowel als die der onderbonden. In Amsterdam heeft de Heer H. Meerum Terwogt, sportredacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, eene dergelijke lezing gehouden, die door bijna 200 scheidsrechters werd bijgewoond, terwijl vorige week te Rotterdam onze Zeeuwsche K.N.V.B.-official, de heer J P. van Bel, eene soortgelijke causerie heeft gehouden, die door ongeveer 160 scheidsrechters werd aangehoord.

Deze samenkomsten hadden ten doel, de scheidsrechters op te wekken, om, zoodra het karakter van den wedstrijd hiertoe aanleiding geeft, zeer streng op te treden en ruw-spelenden voetballers verdere deelname aan het spel te ontzeggen. De z.g. strafcommissie van den K.N.V.B. heeft reeds officieel haar voornemen ter kennis gebracht, om spelers, die zich aan ruw spel schuldig maken, voor geruimen tijd uit te sluiten. Ook het Bestuur van den K.N.V.B. en de Scheidsrechterscommissie hebben verklaard, achter hunne scheidsrechters te staan, indien deze, met alle hun ten dienste staande middelen, daadwerkelijk optreden om het ruwe spel te bestrijden.

Sommige spelers meenen hun gebrek aan techniek te mogen en moeten aanvullen door gebruikmaking van hun lichaamskracht. Anderen handelen uit wraak, indien zij, al dan niet opzettelijk, door een speler der tegenpartij ietwat hardhandig zijn bejegend. Weer anderen weten niet beter of zij mogen met bruut geweld zich een weg banen naar het vijandelijk doel. Maar in elk geval is het feit, dat spelverruwing welig tiert, onaanvechtbaar en is het helaas ook een feit, dat velen, die voetbal een goed hart toedroegen, zich van het spel hebben afgewend, omdat zij zich niet kunnen vereenigen met de tegenwoordige spelmethodes.

Het valt niet te ontkennen, dat de Clubbesturen zeer nuttig werk kunnen doen door hunne leden te wijzen op het ontoelaatbare in hun spel en desnoods hen niet meer in hunne elftallen op te nemen. Maar de vereenigingsbesturen schieten helaas in dit opvoedend deel hunner taak ernstig te kort en zij missen den durf, om het mes flink in de wonde te zetten. En waar juist dit mooie middel om spelverruwing te beteugelen, door de daarop aangewezen lichamen niet wordt aangewend, rust de plicht, om het spelbederf te diminueeren, bijna uitsluitend op de scheidsrechters. De taak van deze functionarissen is er niet gemakkelijker op geworden. Zij hebben reeds met een vooroordeel te kampen van de zijde van spelers en publiek en velen zullen in het strenger optreden der rechtsprekers een nieuwe aanleiding vinden om de rechtspraak te bemoeilijken. Maar waar voortaan alle excessen ernstig zullen worden bestraft en eene goede samenwerking bestaat om het beoogde doel te bereiken, daar zullen de scheidsrechters goed doen, ruggegraat te toonen en resoluut op te treden tegen elke ontsiering van ons spel. Voetbal is weliswaar geen salonspel, maar het mag niet ontaarden in een ruwe gooi- en smijtpartij, die met sport niets gemeen heeft. En wanneer het publiek aanleiding geeft tot saboteeren van het goed verloop van een wedstrijd, zal een verbod om een of meer volgende wedstrijden met toelating van publiek te spelen, hopelijk de schrik er in te brengen.

Wij hebben, ongeveer twintig jaar geleden, zelf zeer veel gespeeld en we hebben heel wat duwtjes te verduren gehad, maar er ook heel wat uitgedeeld, doch deze uitwisseling van "klinkende argumenten" droeg niet het karakter van ruwheid of weerwraak.

We juichen de actie der scheidsrechterscommissie van den K.N.V.B. van harte toe, omdat zij beoogt de bestrijding van een kanker in het spel en het even noodig als wenschelijk is, dat deze kanker wordt uitgeroeid. Weliswaar zal dit zeer geleidelijk geschieden, maar we zijn er van overtuigd, dat verbetering mogelijk is en dat het voetbalspel weer in goede banen is terug te brengen. Mogen ook de spelers dit begrijpen, opdat de actie met zoo min mogelijk slachtoffers kan doorwerken en tot verheffing van het wedstrijdbeeld moge leiden. .