Ons Zeeland 1934, Ons Zeeland Panorama, jaargang 1933, nummer 30, 21 december 1934

Vorige nummer Volgende nummer OverzichtOnline zoeken

RIJMEN VAN EEN OUDEN HEER
'k Las in een Zeeusche krant, dat secker burghervader
sijn biesen heeft gepackt, met koffers al te ghader.
En met de Noorderson de benen hadt ghenomen.
Ick docht, hoe toch een mensch tot sulcken dingh kan komen!
Te laeten sijn bestier, en sonder tael of teecken
te scheyden van sijn dorp, voor altyt uytgheweecken.
Men sei: dit komt wellicht van de so swaere lasten,
Die sich maer immermeer op burghervaed'ren tasten;
Het kostlijck ambt wert swaer, en moeylijck te volvoeren,
Klaeghen de burghers niet, dan sijn het wis de boeren!
Men heeft er gheen crediet, de lasten worden swaerder,
't Ghewin en is niet meer, het mindert al te gader.
Een yeder klaeght sijn noot, het hooft loopt weldra omme,
Een yeder roert sich fel, en slaet op sijne tromme ...
So seide men mij toen, maer ick en kan 't niet prijsen,
En wil een elck met kracht op de historie wijsen.
Een VAN DER WERF vloot niet, maer bleef tot op het leste
de raetsman en de stut van sijn benauwde veste!
So past den magjstraet, het is gheen konst, te sturen,
indien men golf en wint gemack'lijck kan verduren.
Maer als de stormwint raest door de benarde seilen,
dan hoort de Stuurman bij sijn anghstig volck te wijlen!

De Goesche kade
Eeuwenlang hebben de huizen om de Goesche kade, juweeltjes van oud-Hollandsche bouwkunst en stuk voor stuk troetelkinderen van "Heemschut" en "Hendrik de Keijzer", gekeken in de havenkom, spelend het behaagzieke spel der weerspiegeling. Jarenlang hebben fijnvoelende stadgenooten en kunstzinnige vreemdelingen met stille ontroering gekeken naar die groote schoonheid van de kleine stad. Schilders en teekenaars hebben de harmonieuze lijnen met penseel en crayonstift nagetrokken. Tienduizenden fotografen hebben hun camera-lens laten knipoogen tusschen de gevoelige plaat en die pittoreske pracht. Niemand dacht ooit aan het verlies van dezen stedenbouwkundigen schat en nu opeens wierp de tijd, tusschen dit alles, een probleem als een projectiel, dat het kostelijk bezit ten deele met vernietiging bedreigt.
De kade-bewoners zelf zijn immers de vorige week in vergadering bijeengekomen om samen te zweren ten gunste van de demping der havenkom, die den luister der Gouden-eeuwsche architectuur getrouw weerkaatst, dus verdubbeld heeft. Ook in de vroedschap gingen reeds stemmen op, met gelijkklinkend geluid. En het ergste voor de kade en haar bewonderaars is nog het feit, dat de veranderde omstandigheden sterk op de hand zijn van demplustigen.
Deze zaak heeft, zooals het trouwens een mooien diamant betaamt, vele facetten of zijden.
We zullen er enkele van bezichtigen.
Evenals bij de meeste andere oude steden is de Goesche havenkom, voor het gemak van schippers en zakenlui, zoo diep mogelijk, ja als het ware in het hart der stad gebracht. De klop van dit hart sloeg daar ongetwijfeld het onstuimigst. Zoolang het snelverkeer niet het grootste deel van de straat opeischte, was dit geen bezwaar. Nu zit men er echter mee, vooral ook omdat de antieke steden-aanleggers de noodzaak van breede straten niet inzagen. In Goes ontstonden in den loop der jaren daardoor zulke hachelijke situaties, dat het lossen van de meeste schepen er verboden moest worden op de kade; alleen de beurtschipperij had nog toegang tot de havenkom.
'n Groot deel van de eigenlijke bestemming van kade en haven ging dus eigenlijk verloren. Zoodra dit het geval is, wordt het oog scherper op de gebreken gericht. Door het uitmonden der rioleeringen op de kade is de geur, dien het water verspreidt, absoluut niet verwant met het bekende water van Keulen. Dan is het voor de beschoeiing, en talud-verdediging van den 9 K.M. langen haven-inloop noodig, dat ieder jaar de geheele historie droog gezet wordt, wat allesbehalve een smakelijk "vooruitzicht" voor de omwonenden is. We behoeven daar niet dieper op in te gaan.
Dan is er ook nog het brugprobleem. Die kade-brug ligt in den hoofdverkeersweg Goes-Katscheveer en is een bouwvallig, ouderwetsch monster. De chauffeurs noemen haar "de brug der zuchten". De groote bussen kunnen niet eens rechtstreeks van de kade af er op rijden, doch moeten allerlei manoeuvres maken om er op indirecte wijze over te sukkelen. Werp de kade dicht, roept men nu, en men bespaart een nieuwe brug.
Er zijn nog meer grieven. Doordat de eigenlijke winkelstraten zich meer in de nabijheid van de Groote Markt zijn gaan vormen, heeft "de loop" van het publiek zich eenigszins van de kade en omgeving afgewend; om de lastige verkeers- toestanden mijdt het "gerij" eveneens de kade en de bewoners voelen zich nu 'n tikje veronachtzaamd.
Werp de kade dicht, roepen zij andermaal, maak een parkeerterrein van de havenkom en wij trekken weer menschen.
Tot zoo ver het publiek. Hoe staat het gemeentebestuur nu tegenover het vraagstuk?
Hoewel de kunstzinnige bezwaren wel degelijk aangevoeld worden, zouden deze uiteindelijk toch geen blijvende belemmering zijn, indien de middelen, de geldmiddelen n.l. voor demping, te bekomen waren.
Van bestuurszijde ziet men de gegrondheid van de klachten en de billijkheid van de geopperde wenschen in. Men wil zich niet krampachtig vasthechten aan het bestaande, alleen om aesthetische motieven; vooral ook niet, omdat het, nu de schepen van lieverlee grooter worden, af en toe reeds blijkt, dat de z.g. zwaaihaven te klein van afmetingen is.
Zat er aan de demping niets anders vast dan het dichtwerpen der kom, het zou heel spoedig gebeuren, temeer, wijl de directeur van gemeentewerken reikhalzend uitziet naar objecten voor de werkverschaffing.
De moeilijkheid is echter, dat voor het scheepvaartverkeer een nieuwe aanlegplaats en een nieuwe zwaai haven noodig blijven. Ver van de stad verwijderd mag een en ander niet zijn en dicht bij de stad zijn de terreinen allemaal in bezit van particulieren, die natuurlijk een behoorlijken prijs voor hun eigendom verlangen.
Ruw geschat meent gemeentewerken, dat er met demping van de kade, aankoop van grond, aanleg van nieuwe kademuren en het uitgraven van een nieuwe havenkom fl50.000.- gemoeid is.
Men bespaarde zich dan den bouw van een nieuwe brug, de brugwachtersfunctie kon worden opgeheven, doch er blijft ondanks dat een ongedekt bedrag van f 90.000.-
Voor de werkverschaffing krijgt Goes bitter weinig vergoed van het Rijk, dus het tekort zou weer heelemaal op de toch reeds zoo zwaar belaste burgerij komen drukken. Hiervan zijn B. en W. huiverig. En al waren zij dat niet, dan zouden Gedeputeerde Staten allicht een streep door de rekening halen.
Oogenschijnlijk staan de kansen van de pro-dempers er niet zoo gunstig voor. Hierin zou een wending ten goede komen, wanneer men een subsidie van het Wegenfonds of een voorschot uit het Werkfonds (het 6O-millioen-fonds) kon krijgen. Deskundigen, wien wij dit vroegen, schudden het hoofd en zeiden alleen, dat het. ...een lange weg naar Tipperary is!
Volledigheidshalve willen we nog meedeelen, dat gemeentewerken er nog aan heeft gedacht, de kade brug te vervangen door een dam met beperkten doorlaat voor heel kleine vaartuigen, waarmee de roei- èn zeilsport beoefend wordt. Men wilde dan de kade uitbreiden met een trottoir, dat steunde op in de haven geplaatste betonnen palen. Onder die origineele overkapping zouden de bootjes en scheepjes dan gemeerd kunnen worden.
Ieder weet wel, wat er allemaal op 'n kade gelost kan worden; na dit artikel zal men, naar wij hopen, ook inzien, wat er allemaal aan een kade vast kan zitten! RENIER RUVELT.

Het Middelburgsch Oude Mannen- en Vrouwenhuis bij het 150-jarig bestaan
Het was feest dezer dagen in 't Oude Mannen- en Vrouwenhuis aan de Heerengracht te Middelburg, jubileumsfeest: 150 jaren lang heeft deze zegenrijke inrichting aan een nooddruftigen ouderdom een tehuis geboden; 150 jaren lang is hier een werk van barmhartigheid verricht, temidden van het rumoerige leven, dat zoo vaak gespeend lijkt van elke gedachte aan barmhartigheid. Wij zeggen met opzet: "lijkt". Hoeveel hardheid er door alle tijden heen in de menschenmaatschappij gevonden werd, men treft daarnaast altijd weer de daad van de philanthropie aan. Ze is uit haar aard minder opvallend, wat minder luidruchtig dan alles, wat door den strijd om het bestaan bepaald wordt. Maar haar beteekenis zou men daaraan omgekeerd evenredig kunnen noemen. De stille krachten in, onze maatschappij, taai en onverwoestbaar als ze zijn, beïnvloeden dit leven gestadig; een zuurdeesem vormen ze van onschatbaar heilzame werking. Het spreekt vanzelf, dat er in de 150 jaren van zijn bestaan heel wat veranderd is in en aan 't Middelburgsche Oude Mannen- en Vrouwenhuis.
In velerlei opzicht hebben de ideeën omtrent inrichtingen als deze, vooral de laatste jaren, een ommekeer doorgemaakt. Eertijds beschouwde men de zaak louter van het standpunt van huisvesting en voeding. Voor 't overige bekommerde men zich niet al te zeer om de verpleegden. Hun bestaan was - zoo als de voorzitter van het college van regenten, de heer W. Berdenis van Berlekom, het in zijn jubileumsrede uitdrukte - "arm aan afwisseling en rijk aan eentonigheid". Zij stonden vroeger onder de tucht van strenge "ordonnanties" en moesten, voor zoover zij er geschikt voor waren, allerhande karweitjes opknappen. Stokoude mannetjes en vrouwtjes kon men vaak het onkruid tusschen de steenen der pleinen zien wieden. Welk een gelukkige tegenstelling daarmede vormt het tafereel van den tegenwoordigen tijd. Van corveeën is geen sprake meer; wel echter van ontspannings-avonden, die door vereenigingen worden georganiseerd, van uitstapjes naar buiten, van Kerstfeesten en tractaties op hoogtijdagen. Vroeger werd alleen getracteerd als er koninklijk bezoek was, en dat was er nu niet bepaald alle dagen. Thans heeft men talrijke keeren per jaar een "verzetje".
Het interieur van het gebouw heeft met dezen vooruitgang gelijken tred gehouden. Eertijds waren er zwartgeteerde muren en kleine schuiframen, die weinig licht doorlieten en een voldoende luchtverversching ook wel onmogelijk maakten. De bewoners sliepen in bedsteden en op kribben. Thans is alles in frissche, opbeurende kleuren geschilderd, heeft men groote ramen, die een overvloed van zonneschijn en versche lucht laten binnentreden. Op de slaap- en ziekenzalen hebben ledikanten de bedsteden en kribben vervangen.
Aan den buitenkant is er sedert het najaar van 1784, toen de inrichting in gebruik werd genomen, intusschen niet veel veranderd. Het gebouw staat er nog, zooals het in genoemd jaar tot stand kwam. Maar het mag er dan ook zijn. Een kroniekschrijver uit die jaren vermeldt de stichting met deze woorden: "De stad Middelburg is een sierlijk bouwwerk rijker geworden, dat met den tuin een trotschen en aangenamen indruk maakt." Daar behoeft niets aan toegevoegd te worden. Tot op dezen dag is het gebouw zijn "trotschen en aangenamen indruk" blijven maken.
Veel historische wederwaardigheden vallen er niet omtrent de inrichting te vertellen. In 1815 werd het bestuur geregeld, zooals dit thans nog in hoofdzaak bestaat: een "College van Regenten over de Godshuizen" kreeg het oppertoezicht. Eerst veel later, in 1864, werd door het gemeentebestuur besloten ook een "College van Regentessen" aan te stellen, om toezicht te houden op de huishoudelijke zaken.
Als een merkwaardigheid zij ten slotte nog vermeld (wij ontleenen aan de bovengenoemde rede van den heer Berdenis van Berlekom), dat in 't jaar 1863, bij de 50-jarige gedachtenisviering van den slag bij Waterloo, twee der verpleegden in de gelegenheid zijn gesteld, om deel te nemen aan het feest te Leiden, van rijkswege aangeboden aan de oud-strijders.

Bie ons op 't durp
Van Pier van Zujen is 't a wee 'ekomme. D'r bin menschen, die 't altied beter wete, ok azze niks wete, Ikke, Pier van 't Hof, ik bin ok maer een boer, maer ik bin d'r dan een, die z'n oogen altied goed den kost 'ei gegee, das waer, en a je wat leere wil van een aer, dan ka je ok leere, a is 't dan ok, da je nie vee schole g'ad 'eit.
Ja, want in onzen tied, dan gieng je tot je tiende jaer nae schole en dan d'r of, en in den zeumer, dan gieng je glad nie, wan in den oest zeje ze tuus : allee, mee nae 't land, en dan kus j'ellepe, en de meester die zat mie een leege schole, zo gong da toen,
Dat was nie goed, maer of 't noe in onzen tied goed is, da betwufel ik toch ok.
Wan noe gaet alles nae schole, en varder leere, of 't niks is, en wae motte ze laeter nae toe!
Ik ken een jongen, zo mae van erbeijersmenschen, en die 'ei kunne leere, mae noe is t'r gin plekke voe onderwiesders, en noe gae zo'n jongen wee nae 't land, en je mo nie dienke da dat niks is, zo'n jongen a beter trek nae 't land kunne gae, wan noe voel t'n z'n eige dae toch nie mi tuus.
En dan bin d'r nog zovee die a geleerd e, en die noe zo mae langst de straete loope, en da deug glad nie,
Afijn, maer om noe op de zaek te kommen, wan dae bin'k noe vanof 'erocht, Pier van Zujen die a in de krante 'eleze, dat in Duisland de menisters mie een buzze de straete opgonge om centen bie mekare te kriegen voe d'erme menschen, En noe zee 'um tegen den burgemeester, da wulder dat ok is moste doe,
Afijn, d'r wier een vergaederienge beleid, en dae waere d'r noga vee, en ik was t'r vaneigest ok, maer ik was d'r tegen, wan ik vinde da grooten omzin, en m'n bin 'ier nie in Duisland,
Afijn, mae Pier die wist zo te praeten da 't voe mekare kwam, en d'r gavve zich d'r 'eel wat op, de burgemeester zelf, en de wet'ouwers, en de dokter en de netaris, maer ikke nie.
Afijn, en den dag van de collecte kwam, en 't was toch zukken beestenweer, en toen a'k 't gerdien 's ochens opendee toen zag ik 't a, en ik most in m'n eige lache, en ik docht, ik gae is kieke,
En jewel, ik kwam den netaris a tegen, en ik zegge: We, netaris, 'oe gae de zaeken!
Schee t'r uut, man, zee 'um, wan 'um was kwaed, ik e nog bienae niks opg'aele wan as ze erges de deure opendoe, doe z'n trek wee dicht ok, wan 't sturm zo mae, en ik bin klesnat, en ik wou da'k 'et nooit begonne was.
Afijn, 't wier een mislukkige, en toen a dat verbie was, en d'r was nog gin vuuftig gulden opg'aele, toen zee ik tegen den burgemeester: Noe za ik is een voorstel doe: m'n zu wee een ouwer-jaerse bazaer 'ouwe, en dan zu j' is zie 'oe a de menschen d'r eige erm koope!
Ja, en dat most toen mae,en das noe in order, en behun 'alf de maend, en ik zitte in 't bestuur, en de vrouwe ok, en noe mot er geld van komme, da begriep je! Je za d'r nog we meer van 'oore!
Dan e m'n Sintereklaes g'ad, mae dat was nie vee van 't jaer, alleenig op de schole, mae z'a d'r iemend van 't dorp voe 'ekoze, die de guus allegàer kenden, dust ze riepe : Kees, m'n kenne je! dust toen was d'oarig'eid d'r of.
Je za zegge: da bin noe allemaele van die klespraetjes, dae koop je niks voe. En das waer, mae je mot toch begriepe, da 't moeilijk is, om wa van anbelank te vertellen a je nie mee wil doe an klespraetjes, die je op een durp altied 'eit. Ik zou je d'r vee van kunne vertelle, mae dae pas ik voe, dae kom te vee ellende van.
En van de vrouwe kan 'k niks vertelle dan dazze van d'ochend tot d'aevend zit te breijen an een spreije voe den bezaar. Waevoe of dat altied spreijen motte weze, da begriep ik nie, ze kuste toch ok we is wat anders doe. En ik kan noe mae zwiege, wan de vrouwe zit den 'eelen dag te tellen, en azze wa zejt, dan tel ze deur, en dan zei ze bevobbeld: Pier, eenentwintig, twi-entwintig, gee m'n drieëntwintig, vierentwintig den sukerpot, vuufen-twintig is an zesentwintig.
Je mo nie dienke da't niks is!
Allee, de groetenisse,
PIER VAN 'T HOF

Zeeuwsch tooneel
De Zeeuwen houden in 't algemeen van tooneel-voorstellingen. Geen wonder dat er bij gebrek aan beroepsspelers of gezelschappen veel dilettantenclubs ontstaan. Die soms toch ook iets heel aardigs vertoonen. Uit den aard der zaak spannen Vlissingen en Middelburg de kroon en de daar aanwezige concert- en tooneelzalen worden dan ook steeds fraaier. Ook de décors worden altijd beter, zoodat de animo van spelers en publiek blijft groeien. Zelfs de kinderen worden al jong met de planken vertrouwd gemaakt en aardige kindertooneelstukjes worden herhaaldelijk met heel veel succes opgevoerd.




- -