Ons Zeeland 1934, Ons Zeeland Panorama, jaargang 1933, nummer 35, 26 januari 1934

Vorige nummer Volgende nummer OverzichtOnline zoeken

De Pelikaan
Wa Moei jane d', van zee.

In zo'n vliegdienk? Ikke? Nooit nie!
'k Weet we wa'k a'k liever dee!
A'k t'r in most sprong ik liever
rechtuut van de kaai in zee.
A'k maer op de been bin, weetje,
op d'n grond mie 'eel de zaok,
kom maer op ! durf ik dan zegge,
Jane durf we, kiek, 'ier stae 'k!
Maer a'k in zo'n dienk most zitte,
mensch, ik spieuwden alles uut!
Je mo zo'n dienk zie overkomme
mie dat iesselijk geluud!
Vroeger, toen a'k jonk was;
kust ik a nie op een schommel stae;
A de zucht zo an j'n buuk kwam
riep ik trek a: O noe mae,
Wat een aer doet, mot 'n wete,
wan da bin m'n zaeken nie;
Maer ik bluve 'ier op aerde,
'k ou 'et ouwe doen in waerde,
en ik bluve nae m'n wensch
glad gin veugel, màer een mensch!
O mae!

Wa Pie, d', van zee.

Moei, 'oe ka je dat noe zegge,
bi jie dan nie blie as ik?
Eel de weareld praet t'r van en
jie, m'n ouwsten, gee gin kik!
'k E de radio ge-oore,
menschen lieve, wat een spul'
Nee, zo'n tochje glad naer Indië,
dat is vast gin flauwe kul!
Kust ik mae wat anders vast e
as de misvurk en de spae,
gloo gerust van Pier dat 'um we
nae de vliegschoole zou gae.
O mae!

Crisisverschijnselen in Zeeland
Het is altijd heel moeilijk, een juiste waardeering te verkrijgen van verschijnselen, die gecompliceerd zijn. En 'n gecompliceerd verschijnsel is de crisis zeker wel. Dat zij er is, ook in het Zeeuwsche economisch leven, valt niet te loochenen, maar de vraag is, in hoeverre zij zich daarin reeds heeft vastgebeten.
Men kan dit niet nagaan uitsluitend aan de hand van cijfers. Weliswaar kunnen deze leerzaam zijn, zoo b.v. ten aanzien van de werkloosheid, maar daarmede alleen laat zich de omvang der crisis niet bepalen.
Wij staan niet alleen voor het feit, dat sommige menschen op volledigen steun zijn aangewezen, maar ook voor een ander feit, en wel: dat veel menschen zich heel veel moeten ontzeggen van datgene, wat vroeger gemakkelijk binnen hun bereik lag. Het meest treffend is altijd de stille armoede. De werkelijk armen, die hun armoede niet kunnen verbergen, of hiervoor de moeite niet willen doen (en het is toch ook geen schande, arm te zijn), worden veelal geholpen. Maar de stillen in den lande, die nooit geleerd hebben te vragen, dragen alleen hun zorgen en moeilijkheden, en achter menige solied uitziende deur spookt de wanhoop rond.
Zeker is het niet moeilijk, crisisverschijnselen op te sporen.
We later er eenige zien: leege treintjes en leege havens, leege localiteiten en leege huizen, en, als bittere tegenstelling: volle straten, gevuld met menschen, die geen werk hebben, en geen moed meer, om werk te zoeken. Zeeland, met zijn landbouw als hoofd bron van bestaan, is er ernstig aan toe. Het heeft geen zin, zich te vleien met een optimisme, waarvoor de toekomst geen waarborgen biedt. We hebben de werkelijkheid onder oogen te zien, en deze is weinig bemoedigend.
Dat nu overigens de toestand in Zeeland nog niet zoo nijpend is als in sommige andere deelen van ons land, vindt zijn oorzaak in het feit, dat de Zeeuwen van huis uit spaarzaam zijn, en over het algemeen over reserves beschikken. Weliswaar is ook de spaarzaamheid in de laatste jaren verminderd, vooral onder de jongeren, maar velen, zeer velen, hebben nog een reserve, die hen in staat stelt, voorloopig het wekelijksch tekort aan te vullen.
Het zal echter duidelijk zijn, dat deze reserves niet kunnen blijven duren, en zeker zou een onderzoek in deze richting wel moeten uitwijzen, dat het naar menschelijke berekening met de crisis langer zal duren dan met de reserves.
Kan dit aanleiding zijn tot pessimisme, we mogen ons daardoor niet tot daadloosheid laten brengen. Wij constateeren een en ander slechts, omdat het noodig is, de werkelijkheid onder oogen te zien. Dit is hard noodig.
In plaats van in het oude schuitje door te varen, in de vage hoop op beter, doet men beter met zich geen illusies te maken omtrent de naaste toekomst van den land- en tuinbouw, met hun nevenbedrijven.
De thans verleende stëun zal niet in staat blijken, de belangrijke tekorten aan te vullen, en bovendien kan deze niet blijvend worden verleend.
Zien wij dus uit naar, andere mogelijkheden voor ons gewest.
Veel zijn er niet. Wij voor ons zien nog als bestaansmiddel van belang het vreemdelingen-verkeer. Er zijn nog meerdere plaatsen in Zeeland, welke in deze richting met succes zouden kunnen werken.
Er zijn ook gemeentebesturen, welke dit inzien, al blijken ook sommige met blindheid geslagen. Haamstede geeft met tal van nieuwe werkverschaffingsobjecten een mooi voorbeeld. Daar staat tegenover, dat de buurgemeente Renesse, welke door haar situatie veel meer en veel gemakkelijker van het vreemdelingenbezoek zou kunnen profiteeren, bij de pakken neerzit, en elke uitgave in deze richting ontziet. De verleden jaar aangelegde nieuwe weg naar het strand schijnt in plaats van een initiatief wel een afdoener te zijn geweest. Het vreemdelingenverkeer kan een belangrijke bron van inkomsten worden voor zeer velen, mits men bij de exploitatie uitgaat van gezonde begrippen, en niet van een zucht tot ongemotiveerde winstmakerij.
Indien men den vreemdelingen eenvoudige, niet te dure pensions en zomerhuizen kon bieden, zou het vreemdelingenverkeer zeker sterk toenemen.
Momenteel zijn o.i. geen andere nieuwe bestaansmiddelen nawijsbaar.
Een schrale troost, en hij kan alleen gevolgd worden door den goeden raad, zuiniger te leven.
Want zeker is het, dat er, ondanks crisis en malaise, veel geld wordt verdaan aan dingen, die niet noodig zijn. Wanneer men ziet naar bioscopen, sportvelden, enz., wanneer men 's Zaterdagsavonds eens in de winkels ziet, waar lekkernijen worden verkocht, dan vraagt men zich af, of het karakter van ons volk zich niet gaat wijzigen, en men het met zijn verplichtingen zoo nauw niet meer neemt.
Hoe dit zij, het blijft een feit, dat de gevolgen der crisis zich ook in onze provincie steeds meer doen gelden. Men kon dit ook constateeren bij de met den moed der wanhoop te Zierikzee opgezette winkelweek, welke wij van nabij konden gadeslaan. Moge het dan zijn, dat met een grapje het crisismonster is verbrand, zijn invloedssfeer blijft er niet geringer door, en menigeen, die 's Zaterdags den inhoud van zijn winkellade natelde, zal zich met recht hebben afgevraagd, of de tijdsomstandigheden voor zulke grappen niet te ernstig zijn.

Zeeuwsche Omroep
Hallo! hallo! hier is de persdienst van den officieelen Zeeuwschen Omroep. Het verder vertellèn van deze berichten, in welken vorm ook, is geoorloofd.

Men meldt ons uit Zierikzee, dat in het land van Schouwen en Duiveland de prijs der uien met sprongen naar boven gaat. Er is groote handel in dit product, voornamelijk voor het buitenland. Reeds vertrokken van Zierikzee uit vijf zeebooten vol met "zwiebeln" naar Londen.
Droevig voorteeken. De internationale snert-toestand wordt bepaald nog erger!

Uit dezelfde stad schrijft men ons, dat de officieele opening van de nieuwe landbouwhuishoudschool begin Februari zal plaats hebben. Prinses Juliana, naar wie de school is vernoemd, zal van den zomer een bezoek komen brengen.
In verband hiermee zullen de leerlingen eerst een cursus moeten volgen in het bereiden van princesseboontjes!

Uit Aardenburg seint men ons, dat de P.Z.E.M. haar lichtnet uitbreidde tot de buitenwijken en als bijzonderheid voegde men er aan toe, dat een 89-jarige weduwe haar woning nog geheel van electrisch licht laat voorzien.
Erg veel bijzonders vinden wij hier niet in. Dat zou wel 't geval wezen, wanneer de bejaarde dame zelf de leiding gelegd had.

Men meldt ons uit Biervliet, dat in het gymnastiek-lokaal door de werkloozen voorwerpen worden gemaakt naar zaagmotieven.
Geen gelukkige keuze. Zoo afgezaagd!

Te Vrouwepolder heeft de varkens-vereeniging haar jaarvergadering gehouden. De leden stelden het spektarief voor goedgekeurde, afgekeurde en doodliggende varkens vast.
Men moet wel een gebrek aan respect voor varkensvereenigingen waarnemen in Zeeland, maar die te Vrouwepolder heeft tenminste geen klagen over zelfwaardeering!

Uit Middelburg telegrafeerde men ons, dat "Schuttevaer" bij Waterstaat dringend heeft aangedrongen op uitbreiding van stopgelegenheid aan het kanaal door Walcheren. Hierop is echter afwijzend beschikt.
Jammer voor de schippers; bij dit weer vooral kunnen kapotte sokken veel lichamelijk ongerief te weeg brengen!

Te Heikant heeft de eerste plaatselijke tooneelvereeniging zich, na lang wikken en wegen, den naam van "Nooit gedacht" aangeschaft.
Wanneer dit een passende titel is zullen regisseur en souffleur geen gemakkelijke taak krijgen.

Te Oostkapelle heeft een heer uit Serooskerke een lezing gehouden over "De vooruitgang der wetenschap op het gebied van de geit".
Ook in de wereld der geleerden schijnt men tegenwoordig den populairen kreet: "Vooruit met de geit", aan te heffen!

Onder de gemeente Oostburg is een vischotter geschoten, die van neus tot staart 103 c.M. was.
Men heeft ons verzekerd, dat het meten de grootste moeilijkheid gaf. Toen dit gebeurd was, bleek 't schieten 'n klein kunstje.

Te Vlissingen is van een ltaliaansch stoomschip, dat Antwerpen had aangedaan, een Spaansche verstekeling aan wal gezet, die lezen noch schrijven kon. De politie heeft hem over de grens gezet.
Na de onderwijsbezuinigingen zijn de scholen hier overvol.

Tot de volgende week, dames en heeren!

Bie ons op 't durp.
A je net zovee g'eugen 'eit as Arjaen van Pie, de baekster dan za je nie mi wete, waer a 't vlee weke over gong.
Da zat zo : Arjaen kwam op een dag Wullem Vleugel tegel en die riep: dienk t'r i, an om tegen je vrouwe te zeggen, dat 't zo varre is!
Jaet! riep Arjaen, maer 'um docht t'r glad nie mi an. Afijn, 't kind is toch op de waereld 'ekomme, daevan nie.
Noe, vlee weke dan was ik mie dien brief bezig, je weet we dien brief uut Amerieka, en kon 'k 'r toch gin touwe an vast knoope. Da lieken noe we gek, wan d'r stieng 'Ollans ok i, mae 't was zo deur mekare, afijn, verschrikkelijk.
En ik 'aelden de vrouwe d'r mae wee bie, en die zetted d'r fok op, en studdeerden d'r is een tiedje over, en toen rie ze : ik weet a van wie a 't is ! 't Is van Jaepje!
Jaepje! riep ik, wan Jaepje das een neefje, een zeune van m' jongsten broer, die a jaeren uut den tied is. En die zeune deugden nie erg, en ie most vort, mae ik a laeter a is g'oore, dat t' in Amerieka vee verdienden, en een stik febriekje a. Noe ka je altied nie alles gloove, wat azze van zo varre vertelle, ma ik kenne een stuurman op de groote vaert, en die a t'n 'ezie en die vertelden dat.
Afijn, wulder oae de meester, en die a we een ure noodig om dien brief te lezen, mae toen a d'n 't ok.
Ja, menschen, zee d'n, dien man schrieft, da d'n julder is kom bezoeke vanwege de fermielje. za'k mae zegge, en da t' a bieoae 'ier kan weze a julder dezen brief ontvange.
A 'ier'" riep de vrouwe, en ze schopten d'r stoele achteruut. Mae dan mo'k naer 'uus, wan de vule vaete staet t'r nog! E 'eur vort as een boensoenk deur de brandnetels.
Mae d'r kwam niks. En den volgenden dag ok nie. Mae den derden dag 'ieuw d'r een grooten auto voe de deur stille, en dae stapten een meneer uut, afijn zovee mooi an'eda, da m'n d'r glad beduusd van waere!
Ie a een geruutte pak an van wa-bi-je-me, en witte hand schoenen, en een stok mie een gouwen knop, en zo'n 'oed mi een breeje rand liek a je op de film ziet, en 'um lie de portiere, openmake, en toen kwam d'n d'r uut, en op ons of,wan wulde stienge an 't 'ekkentje en 'um zwaeiden mie z'n ermen, e vloog de vrouwe om d'r nikke, mae die riep: Uila! wan al d buren stienge te kieken en da gae toch zomae nie op straete en toen kreeg Trei d'r van langst, mae die voelden d'n bliekbae meer voe, die voelt altied voe vremden volk. En toen schodde, 'n m'n 'anden, en toen mie de vrouwe nae binnen, en toen zee de chauffeur dat t'n nog nie betaeld a, en toen betaelden ik, en toen kwamme de koffers nae binne, en dae stienge alsma pepiertjes op mie naemen, ik dienke van 'otels en zo, en wae of die vint niet allemaele 'ewist was, vreed!
En toen a 'k binnekwam, lag onze neef a in een luie stoel en 'um praetten a wee een bit je in onze taele, alleen zee t'n da t'n noe Jack 'eetten, mae toen zee de vrouwe: sjek, sjek? maer an die flauwe kul doe 'k niemee, sjek das tebak, die pruum Pier altied, 'iere, d'r stae net een paksje op de schouwe!
Toen moste me lache, mae de vrouwe wier bieoae a kwaed en ee dazze van die Ameriekaanse finten en kuren niks most e.
Afijn, wat was die joengen veranderd, en praete an t'n da, is kon! Dae stieng je verstand bie stille!
Natuurlijk kust t'n 't beste vinde mie Trei, wan das ok zo'n vremden. Ze gienge trek 't durp in, en toen a t'n vort wàs, zee ik tegen de vrouwe : 't lieken m'n we een deege vint, mae wee jie, wat a t'n 'ier kom doe?
Neent! zee de vrouwe. En 'oe lange zou t'n bluve? vroog ik.
Mae dat wist de vrouwe ok nie.
Afijn, 't is toch m'n eige neef, docht ik, en m'n zouwe we zie. Je kust die kaerel toch ok nie in een 'otel stiere?
Maer a'k alles tevoren 'eweten a, menschen lieve, dan was ik nie zo in de prussen'erocht. Afijn, dae za je kommende week, nog genog van komme t'oren!
Allee, de groetenisse,
PIER VAN 'T HOF.